ECLI:NL:OGEAM:2016:1

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
12 januari 2016
Publicatiedatum
5 februari 2016
Zaaknummer
AR 2014 / 165
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake koopovereenkomst en schadevergoeding wegens niet-nakoming

In deze zaak, die werd behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Sint Maarten, heeft eiser, vertegenwoordigd door dhr. E.I. Maduro, een vordering ingesteld tegen de naamloze vennootschap [gedaagde], vertegenwoordigd door mr. S. Fox en mr. V. Choennie. De procedure betreft een geschil over de vraag of er een koopovereenkomst tot stand is gekomen tussen eiser en gedaagde, en of gedaagde aansprakelijk is voor schadevergoeding wegens niet-nakoming van deze overeenkomst. Eiser stelt dat hij op 6 oktober 2010 een koopovereenkomst heeft gesloten met gedaagde, vertegenwoordigd door haar statutair bestuurder [A]. Gedaagde betwist echter dat er een overeenkomst is gesloten en stelt dat de handtekening van [A] vervalst is. Eiser heeft de overeenkomst ontbonden en vordert schadevergoeding.

De procedure begon met een tussenvonnis op 21 juli 2015, waarin een comparitie van partijen werd bepaald. Tijdens deze comparitie is het geschil verder besproken. Eiser vordert onder andere een verklaring voor recht dat de koopovereenkomst is ontbonden en dat gedaagde aansprakelijk is voor de schade die hij heeft geleden. Gedaagde concludeert tot niet-ontvankelijk verklaring van eiser in zijn vorderingen en voert verschillende verweren aan, waaronder de stelling dat er geen wilsvereenstemming is geweest.

Het Gerecht overweegt dat er voldoende bewijs is dat gedaagde een aanbod heeft gedaan en dat eiser dit aanbod heeft geaccepteerd. Het Gerecht oordeelt dat gedaagde niet heeft voldaan aan de overeenkomst en dat eiser recht heeft op schadevergoeding. De zaak is verwezen naar de rolzitting voor verdere behandeling van de schadeposten. Het Gerecht heeft de vordering van eiser inzake reputatieschade afgewezen, omdat er geen bewijs is dat deze schade is ontstaan. De beslissing is genomen door mr. A.J.J. van Rijen en is openbaar uitgesproken op 12 januari 2016.

Uitspraak

Vonnis van 12 januari 2016
Zaaknummer: AR 2014 / 165
Vonnisnr.
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
Vonnis
in de zaak van
[eiser]
wonende te Sint Maarten,
eiser,
gemachtigde: dhr. E.I. Maduro,
tegen
de naamloze vennootschap
[gedaagde],
gevestigd te Sint Maarten,
gedaagde,
gemachtigden: mr. S. Fox en mr. V. Choennie.
Eiser wordt aangeduid als “[eiser]”. Gedaagde wordt aangeduid als [gedaagde]. Een en ander tenzij anders wordt vermeld.

1.Het verdere verloop van de procedure

Verwezen wordt naar het tussenvonnis d.d. 21 juli 2015. Daarin is een comparitie van partijen bepaald. Deze heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2015 in aanwezigheid partijen en de gemachtigden. De griffier heeft van het verhandelde aantekening gehouden.
Hierna is vonnis bepaald.

2.Het geschil

1.1.
Kort en zakelijk weergegeven gaat deze procedure over het volgende. [eiser] stelt dat hij op 6 oktober 2010 met [gedaagde], vertegenwoordigd door haar statutair bestuurder [A], een koopovereenkomst heeft gesloten. Deze is volgens [eiser] vastgelegd in een door [A] namens [gedaagde] ondertekend document, getiteld “Non Exclusive Agreement” d.d. 6 oktober 2010. Dit document is niet ondertekend door [eiser]. In dit document is vermeld:
“The undersigned sub 1 [[A], GEA], acting as aforementioned declare herewith to have sale to purchaser, who declares herewith to have bought the following immovable property:
[gedaagde] willing to sell UNIT 9 D (location known as beauty palace) with 2 storey building on back street. The sale price is $ 7,50,000=00”
1.2. [
A] namens [gedaagde] betwist deze koop te hebben gesloten. Hij stelt onder andere dat zijn handtekening vervalst is.
1.3.
Bij brief van 14 september 2012 heeft de advocaat van [eiser] de vermeende koopovereenkomst ontbonden en heeft hij aanspraak gemaakt op schadevergoeding.

3.De vorderingen en de verweren

3.1. [
eiser] vordert dat het Gerecht, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
“1. Voor recht te verklaren dat eiser [bedoeld zal zijn gedaagde, GEA] zich schuldig heeft gemaakt aan wanprestatie en derhalve jegens eiser schadevergoedingsplichtig is voor de door eiser geleden schade.
2. Voor recht te verklaren dat eiser de tussen partijen bestaan hebben verkoop/koop overeenkomst bij brief d.d. 16 mei 2014 van zijn gemachtigde heeft ontbonden, althans als ontbonden heeft verklaard.
3. Voor recht te verklaren dat gedaagdes stelling terzake vervalsing van zijn handtekening en echtheid van de overeenkomst d.d. 6 oktober 2010 ongegrond is en dat gedaagde eiser ten onrechte van vervalsing van zijn handtekening en gebruikmaking van een vervalste stuk heeft beschuldigd en derhalve schade heeft aangericht aan eiser’s eer, goede naam en reputatie en schadevergoedingsplichtig is jegens eiser.
4. Gedaagde te veroordelen om aan eisers [bedoeld zal zijn eiser] te betalen het bedrag van US$ 52.933,10 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 mei 2011 tot en met de dag der algehele voldoening en 15% buitengerechtelijke incassokosten.
5. Gedaagde te veroordelen om aan eiser schadevergoeding te betalen wegens geleden immateriële schade op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
6. Gedaagde te veroordelen in de kosten van dit geding, de griffierecht inbegrepen, zulks eveneens uitvoerbaar bij voorraad.”
3.2. [
gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijk verklaring van [eiser] in zijn vorderingen, dan wel dat deze aan hem zullen worden ontzegd, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.
3.3.
Daartoe voert [gedaagde] de volgende, kort en zakelijk weer te geven, verweren in een primair-subsidiair verband:
de handtekening van
[A]onder het document d.d. is vervalst,
het document ziet niet op wilsvereenstemming; het is enkel een aanbod. [eiser] heeft het aanbod nooit geaccepteerd,
bij brief d.d. 30 juni 2014 heeft [gedaagde], voor zover nodig, het aanbod ingetrokken,
het document ziet niet op enige wil[gedaagde]vereenstemming. De aanhef luidt immers: “non-exclusive agreement”. Dat komt wel vaker voor in de Indiase gemeenschap en heeft tot doel te bewerkstelligen dat ieder van partijen gerechtigd is de overeenkomst te beëindigen,
uit de processtukken van [eiser] volgt dat hij financiering nodig had en dat hij daar veel tijd voor nodig heeft gehad, te weten 4 maanden. Dat zou voor [gedaagde] niet acceptabel zijn geweest,
de door [eiser] opgevoerde schadeposten worden gemotiveerd betwist op meerdere gronden.

4.De beoordeling

4.1.
Het Gerecht overweegt het volgende. Bij antwoord erkent [gedaagde] dat zij het document d.d. 30 juni 2010 heeft laten opstellen. Zij betwist dat [A] de handtekening eronder heeft geplaatst. Uit het dossier blijkt verder dat op 21 november 2011 partijen een bespreking hebben gevoerd. Dat heeft geleid tot een handgeschreven door [eiser] en [A] ondertekende overeenkomst:
“1. [A] zal expert benaderen en betalen. Tijd 2 maanden na heden
2. Bij positief: partijen komen bij elkaar om te onderhandelen.”
4.2.
Aan deze overeenkomst is geen uitvoering gegeven. Het Gerecht begrijpt dat [A], namens [gedaagde], dat te duur vond. De overeenkomst is niet ontbonden of vernietigd. Nu [gedaagde] aan deze overeenkomst geen uitvoering heeft gegeven betekent dit dat het Gerecht ervan uitgaat dat de handtekening is geplaatst namens [gedaagde] door [A] omdat hij geen gebruik heeft gemaakt van de tussen partijen gemaakte afspraak om het tegendeel aan te tonen.
4.3.
Aldus ligt er een door [gedaagde] rechtsgeldig ondertekend document dat ziet op Unit 9D (‘’beauty palace”) met een koopprijs van USD 750.000,00. Deze unit is eigendom van [gedaagde]. Er wordt een prijs genoemd en de naam van [eiser] is genoemd. [gedaagde] betwist dat [A] deze naam erbij heeft gezet maar aan die stelling gaat het Gerecht voorbij nu het duidelijk is dat het document is opgesteld namens [gedaagde], betreffende haar pand en dat zij de koopprijs heeft ingevuld. Met andere woorden: ook als de naam [eiser] niet zou zijn ingevuld dan nog geldt dat als hij dit document heeft er een rechtsgeldig ondertekend document van [gedaagde] ligt, temeer nu de stelling van [gedaagde] niet is dat [eiser] het document zonder haar toestemming in handen heeft gekregen.
4.4.
Uit het document volgt in elk geval dat [gedaagde] bereid is de unit te verkopen voor USD 750.000,00. Er is geen termijn voor acceptatie afgesproken. [eiser] stelt dat hij dit aanbod heeft geaccepteerd, maar [gedaagde] betwist dat. Aldus moet worden onderzocht of het aanbod is geaccepteerd. Het Gerecht overweegt dat door [gedaagde] niet wordt betwist dat zij de faxbrief d.d. 8 maart 2011 van [eiser] heeft ontvangen. In deze brief verstrekt [eiser] een chronologisch overzicht van de gebeurtenissen na 6 oktober 2010. Hij beschrijft onder andere dat de bank voorschreef dat het gebouw moest worden gesplitst om de levering van de unit mogelijk te maken en dat hij dit met [gedaagde] in de persoon van [A] had besproken. Hij omschrijft een gesprek met [A] rond 20 februari 2011 waarin hij aangaf dat de bank een brief wenste waarin [gedaagde] vermeldt dat zij doende was met de splitsing van het gebouw in appartementen om de verkoop van de unit mogelijk te maken. [eiser] leverde tot twee keer toe een concept brief van die strekking af ten behoeve van [gedaagde] maar de brief ten behoeve van de bank volgde niet, ondanks een latere telefonische toezegging van [A] namens [gedaagde]. Vervolgens wordt in deze brief een kort telefoongesprek tussen de beide heren weergegeven waarin [A] mededeelt dat het gebouw niet in appartementen gesplitst kan worden en dat hij de unit dus niet kon verkopen. De ontvangst van deze brief en evenmin de brief van [eiser] d.d. 12 maart 2011 met gelijke strekking is door [gedaagde] destijds weersproken. Dit betekent dat het Gerecht ervan uit dient te gaan dat op 8 maart 2011 [A] namens [gedaagde] heeft medegedeeld de unit niet te kunnen verkopen.
4.5.
Aldus oordeelt het Gerecht dat [gedaagde] een aanbod heeft gedaan, [eiser] dit heeft geaccepteerd omdat hij aan [gedaagde] heeft medegedeeld dat, na onderzoek, bleek dat het gebouw moest worden gesplitst in appartementsrechten, maar dat [gedaagde] is afgehaakt omdat de splitsing niet mogelijk was. Uit deze handelingen blijkt dat tussen partijen overeenstemming is bereikt over de verkoop van de unit, maar dat deze niet door is gegaan omdat [gedaagde] heeft medegedeeld de unit niet aan [eiser] te willen verkopen omdat het gebouw niet kon worden gesplitst. Een dergelijke omstandigheid (indien deze al waar zou blijken te zijn) komt voor rekening en risico van [gedaagde], nu zij immers een aanbod tot verkoop van de unit op papier heeft gezet zonder enig voorbehoud. Aan dit oordeel doet niet af dat in de aanhef is vermeld dat er sprake is van een “non-exclusive agreement’’ omdat de tekst innerlijk tegenstrijdig is. Dat is weliswaar de aanhef maar verderop is vermeld dat er sprake is van verkoop met een koopprijs. Bovendien dient een dergelijke overeenkomst te worden uitgelegd waarbij rekening moet worden gehouden met alle omstandigheden van het geval, waarbij hier met name van belang is dat het document is opgesteld door [gedaagde] en dat [eiser] vervolgens aan de slag is gegaan, zoals hiervoor is weergegeven onder 4.4. [gedaagde] stelt nog dat het gebruik is in de Indiase gemeenschap, waarvan partijen deel uitmaken, om dit soort agreements op te stellen waarbij beide partijen alle vrijheid hebben ervan terug te komen, maar zij onderbouwt dit verweer geenszins zodat het Gerecht daaraan voorbij gaat. Het verweer van [gedaagde] onder 5 gaat evenmin op omdat [gedaagde] het zelf in de hand had om een financieringstermijn op te nemen in het document. Bovendien heeft [eiser] bij voormelde brief van 8 maart 2011 aan [gedaagde] gerefereerd aan een bespreking rond 13 januari 2011 waarin hij is ingegaan op de eis van de bank, te weten de splitsing in appartementen. Toen heeft [gedaagde] niet gezegd dat het verkrijgen van de financiering te lang duurde.
4.6.
Aldus is er sprake van een koopovereenkomst die door [gedaagde] niet is nagekomen. Terecht heeft [eiser] deze ontbonden wegens een tekortkoming in de nakoming en maakt zij aanspraak op schadevergoeding. De gevorderde verklaringen voor recht sub 1 en 2 kunnen dus worden uitgesproken, zij het dat het Gerecht dat bij eindvonnis zal doen. Op de gevorderde verklaring sub 3 gaat het Gerecht verderop in.
4.7.
Aldus komt het Gerecht nu toe aan de beoordeling van de schadeposten (de buitengerechtelijke incassokosten inbegrepen) die door [eiser] van [gedaagde] worden gevorderd. Het betreft een totaal bedrag van USD 52.933,10 plus 15% buitengerechtelijke incassokosten. In het verzoekschrift ontbreekt een deugdelijke onderbouwing en in de conclusie van repliek eveneens. De onderbouwing is te vinden in de brief van mr. Merx, de voormalige gemachtigde van [eiser]. Door [gedaagde] worden de nodige verweren gevoerd. Het Gerecht zal de zaak verwijzen naar de rol voor een akte zijdens [eiser] waarin per schadepost gedetailleerd moet worden uitgelegd hoe deze tot stand is gekomen en wat het causaal verband is tussen deze schadepost en de niet nakoming door [gedaagde] van de koopovereenkomst. Daarbij dient [eiser] op overzichtelijke wijze bewijsstukken toe te voegen. Op deze akte mag [gedaagde] met een antwoordakte reageren. Het is immers niet de taak van het Gerecht om in de producties van [eiser] op zoek te gaan naar bewijsstukken van de gestelde schade. De partij die stelt schade te hebben ondervonden dient dit deugdelijk en transparant aan het Gerecht en de wederpartij te presenteren.
4.8.
Thans gaat het Gerecht in op de vordering sub 3 van [eiser] betreffende geleden reputatieschade omdat [gedaagde], in de persoon van [A], hem heeft beschuldigd zijn handtekening te hebben vervalst. [gedaagde] voert tegen deze vordering geen inhoudelijk verweer maar het Gerecht gaat er desalniettemin vanuit dat zij zich verzet tegen toewijzing. Zij betwist immers dat de handtekening is vervalst. Het Gerecht zal deze vordering bij eindvonnis afwijzen. In de eerste plaats omdat in het verzoekschrift enige onderbouwing van deze vordering ontbreekt. In de tweede plaats omdat gesteld noch gebleken is dat aan de beschuldiging ruchtbaarheid buiten de kring van direct betrokkenen is gegeven (partijen zelf en hun directe familie) zodat er ook geen reputatieschade kan zijn ontstaan. De vordering sub 5 deelt dan ook hetzelfde lot als de vordering sub 3.
4.9.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

5.De beslissing

Het Gerecht in Eerste Aanleg:
verwijst de zaak naar de rolzitting van 9 februari 2016 voor akte zijdens [eiser],
bepaalt dat [gedaagde] een antwoordakte mag indienen,
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.J. van Rijen, rechter in dit gerecht, en in het openbaar uitgesproken op 12 januari 2016 in aanwezigheid van de griffier.