ECLI:NL:OGEAM:2015:20

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
21 oktober 2015
Publicatiedatum
2 februari 2016
Zaaknummer
EJ 2015-161
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst en vergoeding bij dringende reden en veranderde omstandigheden

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 21 oktober 2015 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen de stichting en de werknemer. De werknemer, die eerder als ambtenaar bij de Sint Maarten Vocational Training School werkte, was sinds 1 november 2014 in dienst van de stichting als directeur. De stichting verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst op basis van een dringende reden, namelijk het niet naleven van instructies en een vertrouwensbreuk. De werknemer verzocht op zijn beurt om afwijzing van het verzoek en om een vergoeding van Nafl 456.912,00 wegens onterecht ontslag.

Tijdens de mondelinge behandeling op 23 september 2015 werd duidelijk dat er een vertrouwenscrisis was ontstaan tussen de werknemer en het bestuur van de stichting. De werknemer had verschillende incidenten gehad waarbij hij instructies van het bestuur niet had opgevolgd, wat leidde tot zijn ontslag op staande voet op 10 juni 2015. Het Gerecht overwoog dat, hoewel er aanwijzingen waren voor een vertrouwensbreuk, de omstandigheden waaronder de werknemer werkte, waaronder een gebrek aan ondersteuning en een onrustige werkomgeving, ook een rol speelden.

Het Gerecht oordeelde dat de dringende reden niet kon worden bewezen en dat er sprake was van veranderde omstandigheden die een ontbinding van de arbeidsovereenkomst rechtvaardigden. De werknemer had recht op een billijke vergoeding, die werd vastgesteld op Nafl 280.000,00 bruto. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg. De beschikking werd gegeven door rechter A.J.J. van Rijen.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN

Zaaknummer: EJ 2015-161
Datum: 21 oktober 2015
Beschikkingnr.
BESCHIKKING
in de zaak van:
de stichting
STICHTING [……..],
gevestigd te Sint Maarten,
verzoekster,
tevens verweerder,
gemachtigde: mr. R.A. Groeneveldt,
tegen:
[DE WERKNEMER],
wonende in Sint Maarten,
verweerder,
tevens verzoeker,
gemachtigde: mr. C.M. Marica.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als ‘de stichting’ en ‘[de werknemer]’, tenzij anders is vermeld.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Namens verzoekster is op 4 augustus 2015 ter griffie een verzoekschrift (met producties) ingediend.
1.2.
Verweerder heeft een verweerschrift met producties ingediend. Beide partijen hebben producties nagezonden.
1.3.
De mondelinge behandeling van het verzoekschrift heeft plaatsgevonden op 23 september 2015. Voor de stichting is onder anderen haar voorzitter mevrouw M. H verschenen, bijgestaan door voormelde gemachtigde. Verweerder is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Rogers. Er is gepleit aan de hand van ingebrachte pleitnota’s. De griffier heeft van het verhandelde aantekening gehouden.
1.4.
Na afloop hebben partijen enkele weken genomen voor schikkingsoverleg. Dat heeft niet tot resultaat geleid. De uitspraak is nader bepaald op heden.
1.5.
Gelijktijdig met deze beschikking wordt ook uitspraak gedaan in het door [de werknemer] tegen de stichting aangevangen kort geding (KG 2015-121).

2.De feiten

2.1.
Op 1 augustus 1986 is [de werknemer], geboren op ….. 1959, als ambtenaar in dienst getreden bij de Sint Maarten Vocational Training School. Op 1 november 2014 is aan [de werknemer] door het Land Sint Maarten eervol ontslag verleend. Met ingang van 1 november 2013 heeft hij onbezoldigd verlof gekregen om aan de slag te gaan bij de stichting.
2.2.
Nadat hij een jaar bij de stichting had gewerkt is hij met ingang van 1 november 2014 in dienst getreden van de stichting. [de werknemer] is benoemd tot (niet statutair) “Directeur II” van de stichting. Zijn salaris bedraagt Nafl 9.517,00 bruto per maand. In de brief van de stichting d.d. 6 oktober 2014 aan [de werknemer] wordt onder andere het volgende vermeld:
“In order to safeguard your emploment benefits from your present employer, you are requested to please supply the board with a copy of your Federal Decree and salary slip of the month of September 2014 expeditiously.
We welcome you on board and look forward to a continued good working relationship.”
2.3.
Bij gebreke van een statutair directeur diende [de werknemer] verantwoording af te leggen aan het zevenkoppige bestuur van de stichting.
2.4.
Op 18 maart 2015 heeft het bestuur aan [de werknemer] een brief geschreven. Deze brief besluit met de volgende passage:
“Uw optreden heeft ons vertrouwen in u ernstig geschaad!!
Uw toezicht heeft ernstig gefaald.
Voor deze grove nalatigheid en overtreding van de U opgedragen instructie, krijgt U nu een schriftelijke waarschuwing wegens ernstig plichtsverzuim en niet nakoming van een genomen bestuursbesluit.
Aangezien wij op geen enkele wijze ondermijning van ons gezag zullen tolereren geven wij u dan nog de kans om loyaal de bestuursbesluiten op te volgen.”
2.5.
Inhoudelijk gaat het om verwijten aan [de werknemer]’s adres betreffende niet getekende arbeidsovereenkomsten van personeel van de school. Bij brief van 3 april 2015 reageert [de werknemer] inhoudelijk op deze verwijten. Hij schrijft o.a. dat hij er alleen voor staat en dringt er bij het bestuur op aan om een boekhouder, een personeelsfunctionaris, een roosteraar, een secretaresse en een IT-er aant te stellen, zodat hij als directeur zich kan bezighouden met zijn kerntaken. Hij besluit zijn reactie:
“The above recommendations would serve to end the present situation whereby the [DE SCHOOL] director is systematically forced into a multi-tasking position, possibly compromising my position.”
2.6.
Bij brief van 4 mei 2015 verzoekt het bestuur om een reactie van [de werknemer] betreffende 7 punten die snel moeten worden opgepakt en die hij niet, niet correct, zonder toestemming of te laat heeft gedaan. Hierop reageert [de werknemer] per brief van 6 mei 2015 inhoudelijk.
2.7.
Op 26 mei 2015 schrijft het bestuur aan [de werknemer] een brief die als volgt aanvangt:
“Through this means you are notified that you are not allowed to forward or copy internal correspondence to third parties without consent from your employer: the Board of the AVE foundation. Mr. [de werknemer], you have committed mentioned action, which is attributed to breach of confidence, trust and protocol and that will not be tolerated.”In het vervolg van de brief worden drie incidenten aangehaald waarbij [de werknemer] interne documenten van de stichting aan de Minister van Onderwijs gaf.
2.8.
Per e-mail van 28 mei 2015 bericht [de werknemer] de voorzitter van het bestuur dat er een Open House wordt georganiseerd met als thema “Discover [DE SCHOOL]” op 11 juni 2015. Op 8 juni 2015 schrijft de voorzitter aan [de werknemer] in een mail onder andere het volgende:
“In that meeting the members present (van het bestuur, GEA) were made aware that dignitaries on St. Maarten were invited. You are aware that the Board must be totally involved and must approve when dignitaries are involved. It is totally unacceptable that you allowed this to happen.
Through this means you are therefore instructed to immediately withdraw all invitations to dignitaries incl. the Governor of St. Maarten.
You are strongly advised to stick to the original plan and have the open house for students, parents, teachers.”
2.9. [
de werknemer] reageert hier dezelfde dag op. Hij schrijft onder andere dat het terugtrekken van de uitnodigingen niet mogelijk is omdat deze al zijn geaccepteerd. Verder dienen stakeholders als parlementsleden, de Minister van Onderwijs en de Gouverneur juist wel te worden uitgenodigd omdat dit goed is voor de school. Bovendien zijn er twee bestuursleden bij een bijeenkomst op 24 april 2015 en drie bestuursleden op 5 juni 2015 aanwezig, zodat het bestuur op de hoogte was van de insteek van het Open House. [de werknemer] trekt de uitnodigingen niet in.
2.10.
Bij brief van 10 juni 2015 wordt [de werknemer] op staande voet ontslagen. De redengeving is als volgt:
“Due to your non compliance
  • with the Board’s decision concerning the open house dated April 24, 2015,
  • with the email instructions and telephone call by the chairman to cancel the unapproved open house of June 11, 2015,
  • to provide the Board with a program of the open house in order for the Board to ascertain if the program was suitable and the proper protocol in place,
  • to provide the board with the list of invited guests and a copy of the letters of cancellation sent out,
  • with the instructions from the Board regarding internal correspondence dated May 26, 2015. (…)”

3.De verzoeken

3.1
De stichting verzoekt bij beschikking de arbeidsovereenkomst tussen partijen, voor zover deze niet reeds met het gegeven ontslag op staande voet rechtsgeldig tot een einde is gekomen, met onmiddellijke ingang te ontbinden,
primairop grond van een dringende reden en
subsidiairwegens veranderde omstandigheden zonder toekenning van enige vergoeding, kosten rechtens.
3.2. [
de werknemer] verzoekt
primairom het verzoek van de stichting af te wijzen en
subsidiair/als voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoekvoor zover het Gerecht de ontbinding mocht toewijzen, aan hem een vergoeding van Nafl 456.912,00 toe te wijzen, met de wettelijke rente daarover. Verder verzoekt [de werknemer] om de stichting te veroordelen om aan hem te betalen Nafl 9.376,21 wegens vakantierechten. [de werknemer] verzoekt het Gerecht om de stichting in de proceskosten te veroordelen.
3.3.
Partijen voeren de nodige argumenten aan. Hierop gaat het Gerecht in voor zover dat nodig is voor de beslissing in deze zaak.

4.De beoordeling

Inleiding

4.1
Aan de orde is de vraag of er, voor het geval het gegeven ontslag op staande voet geen stand houdt in de bodemprocedure, aanleiding bestaat om de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden. Het Gerecht overweegt als volgt.
4.2.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat [de werknemer] is aangetrokken om een nieuwe school mede op te zetten. Als zodanig moest hij werken in een onrustige omgeving; er was nog geen statutaire bestuurder, hij diende te rapporteren direct aan het zevenkoppig bestuur, er was geruime tijd geen adjunct directeur terwijl dit wel de bedoeling was en ook waren er de nodige stafvacatures in de geledingen van het onderwijs ondersteunend personeel. Verder waren er studenten die ontevreden waren omdat niet alle vakken waarvoor zij betaald hadden werden aangeboden. De pers en het Parlement volgde het reilen en zeilen van de nieuwe school met argusogen. Kortom: een functie met een hoog afbreukrisico.
4.3. [
de werknemer] is nu 56 jaar en kan bogen op een exemplarisch ambtelijk dienstverband bij het Land Sint Maarten in het onderwijs sinds 1986. De stichting en [de werknemer] hebben van 1 november 2013 tot 1 november 2014, toen [de werknemer] betaald verlof van het Land kreeg, aan elkaar kunnen wennen. Blijkens de stukken waren zij in oktober 2014 allebei enthousiast om de samenwerking door middel van een dienstverband te kunnen voortzetten. De stichting heeft niet dan wel onvoldoende betwist dat [de werknemer] als directeur hard heeft gewerkt en zich heeft ingespannen om van het dienstverband een succes te maken. Er zijn twee brieven in het dossier waarin een flink aantal personeelsleden partij kiest voor [de werknemer] en tegen het bestuur.
4.4.
Niettemin gaat het vrij snel mis, getuige de brief van 18 maart 2015 waarin het bestuur in niet mis te verstane bewoordingen constateert dat er een ernstige vertrouwenscrisis is. [de werknemer] reageert prompt op deze brief en hij meldt in zijn reactie dat hij handen te kort komt. Dan volgt de brief van 26 mei 2015 waarin ook gesproken wordt van een “breach of confidence”. Dan volgt de mail van het bestuur over de Open Dag waarin [de werknemer] wordt gesommeerd om de uitnodigingen aan de autoriteiten in te trekken.
Gewichtige reden/dringende reden?
4.5
Het Gerecht overweegt het volgende. Tegen voormelde achtergrond kan de aangevoerde dringende reden de voorwaardelijke ontbinding niet dragen. Het Gerecht wijst op de roerige werkomgeving en het gebrek aan ondersteuning van [de werknemer]. Verder is van belang dat er aanwijzingen zijn dat het bestuur ervan wist dat autoriteiten zouden worden uitgenodigd en het intrekken van uitnodigingen aan hen de dag ervoor is ondiplomatiek. Ook geldt dat de steun van het personeel voor [de werknemer] en zijn onbetwiste inzet relevant zijn. Tot slot acht het Gerecht van belang dat de impact van een ontbinding wegens een dringende reden voor [de werknemer] te groot is, gelet op zijn langdurige ambtelijke aanstelling bij het Land en zijn overstap op latere leeftijd naar een school die nog in de kinderschoenen staat. Een en ander neemt niet weg dat [de werknemer] enig eigenzinnig gedrag wel te verwijten is, gelet op het doorzenden van stukken aan de Minister zonder toestemming van het bestuur. Het verzoek, voor zover gegrond op een dringende reden, wordt dus afgewezen.
Gewichtige reden/veranderde omstandigheden
4.6. [
de werknemer] bepleit dat het Gerecht het verzoek afwijst. Het Gerecht zal het verzoek echter toewijzen op grond van veranderde omstandigheden. De redenen daarvoor zijn dat uit de brieven van de stichting van 18 maart 2015, 26 mei 2015 en 10 juni 2015 volgt dat er geen vertrouwen meer is. Zonder vertrouwen van de stichting in [de werknemer] als haar directeur is een voortzetting van het dienstverband tot mislukken gedoemd. Daaraan doet niet af dat [de werknemer] denkt dat het bestuur binnenkort zal worden vervangen door de Minister (die zijn kant heeft gekozen blijkens krantenberichten) en dat het personeel achter hem staat.
Vergoeding
4.7.
Het Gerecht dient thans te onderzoeken of [de werknemer] recht heeft op een vergoeding naar billijkheid. Deze vraag wordt positief beantwoord. Cruciaal in de motivering hiervan is dat geen van partijen deze uitkomst hebben gewild nu zij beiden na een verkenningsperiode van een jaar enthousiast aan de slag zijn gegaan om van de nieuwe school een succes te maken. Het is om die reden niet acceptabel dat [de werknemer], gelet op zijn arbeidsverleden en zijn gevorderde leeftijd, geen enkele vergoeding zou krijgen. Temeer niet nu uit voormelde brief d.d. 6 oktober 2014 van het bestuur (zie 2.2.) volgt dat de Stichting heeft bevestigd dat [de werknemer] tegen dezelfde arbeidsvoorwaarden in dienst treedt als waarvoor hij werkte in dienst van het Land. Het Gerecht laat in het midden of al die dienstjaren als arbeidsverleden moeten meetellen, gelet op hetgeen hierna wordt overwogen, maar overweegt wel dat de Stichting wist van dit aanzienlijke arbeidsverleden bij indiensttreding en dat dit bij een ontbinding wegens veranderde omstandigheden een rol kan spelen. Dit betekent dat de subsidiaire verzoeken van beide partijen kunnen worden toegewezen.
4.8.
Het Gerecht laat de kantonrechtersrichtlijn buiten beschouwing omdat in deze zaak maatwerk moet worden toegepast, met name gelet op de relatief korte periode tot het pensioen op 60-jarige leeftijd van [de werknemer] en de kwestie van het zeer lange dienstverleden bij het Land. Als een passende vergoeding wordt vastgesteld een bedrag van Nafl 280.000,00 bruto afgerond. Dit is als volgt uitgerekend: 42 maanden gerekend vanaf 1 november 2015 (datum ontbinding) tot 23 april 2019 (pensioengerechtigde leeftijd). Dat komt neer op Nafl 399.798,00 en daar 70% van. Dit percentage wordt gehanteerd om tot uitdrukking te brengen dat tegenover dit inkomen [de werknemer] niet hoeft te werken. Tevens blijkt hier (extra) uit dat de stichting niet het volledige arbeidsverleden hoeft “te betalen”. Voorts is het percentage van 70 ook geïndiceerd als een matigende kapitalisatiefactor: [de werknemer] krijgt immers zijn salaris over de komende 42 maanden in een keer uitbetaald.
4.9.
Nu er een vergoeding wordt vastgesteld dient aan beide partijen ieder een termijn te worden vergund waarbinnen zij het verzoek kunnen intrekken.
Tegenvordering vakantierechten
4.10. [
de werknemer] wordt niet-ontvankelijk verklaard in zijn tegenvordering die ziet op betaling van vakantierechten, omdat de ontbindingsprocedure, gelet op het billijkheidskarakter van de beslissing en de vereiste spoedeisendheid, een niet-contentieuze procedure betreft. Daarbij ontbreekt, ingevolge het achtste lid van artikel 7A:1615w BW, de mogelijkheid van hoger beroep. Het staat [de werknemer] vrij om voor de loonvordering een daartoe geëigende procedure te entameren.
4.11.
Het Gerecht zal de proceskosten compenseren en wel zodanig dat ieder der partijen de eigen kosten dient te dragen.

5.De beslissing

Het Gerecht:
wijst af het verzoek voor zover gebaseerd op gewichtige redenen, bestaande uit een dringende reden,
stelt beide partijen ieder in de gelegenheid uiterlijk op
donderdag 29 oktober 2015 om 16.00 uurin de gelegenheid het verzoek in te trekken door een brief met deze strekking ter griffie van het Gerecht neer te leggen,
en voor het geval een van de verzoeken niet wordt ingetrokken:
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen, voor zover deze nog mocht bestaan, met ingang van 1 november 2015;
kent aan [de werknemer] ten laste van de stichting een vergoeding toe van Nafl 280.000,00 bruto en veroordeelt de stichting om het netto equivalent van dit bedrag uiterlijk veertien dagen nadat de bodemuitspraak, waarin het ontslag op staande voet nietig is verklaard, in kracht van gewijsde is gegaan, op door hem aan te geven wijze te betalen aan [de werknemer], met vergoeding van de wettelijke rente hierover tot de dag van algehele betaling,
compenseert de proceskosten, ongeacht of de verzoeken worden ingetrokken of niet, aldus dat partijen ieder hun eigen kosten dragen,
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven op 21 oktober 2015 door mr. A.J.J. van Rijen, rechter in het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten, in tegenwoordigheid van de griffier.