ECLI:NL:OGEAC:2025:43

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
4 april 2025
Publicatiedatum
14 april 2025
Zaaknummer
CUR202302632 en CUR202302633
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over verschoonbaarheid termijnoverschrijding bij aangifte inkomstenbelasting en premies

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 4 april 2025 uitspraak gedaan in een belastinggeschil tussen een belanghebbende en de Inspecteur der Belastingen. De belanghebbende had niet binnen de termijn van artikel 41B, lid 2 van de Landsverordening op de inkomstenbelasting (LvIB) aangifte gedaan voor het jaar 2019. De Inspecteur had op 23 juni 2023 beschikkingen geen aanslagen afgegeven, waarop de belanghebbende op 17 augustus 2023 bezwaar had aangetekend. Het Gerecht heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de overschrijding van de termijn van 36 maanden niet verschoonbaar was. De belanghebbende voerde aan dat er zich gedurende deze periode zwaarwegende omstandigheden hadden voorgedaan, zoals verhuizing, Covid-19, en persoonlijke problemen. Het Gerecht oordeelde echter dat de belanghebbende, gezien de tijdspanne van de gebeurtenissen, in staat had moeten zijn om tijdig aangifte te doen. De rechter benadrukte dat de keuze van de belanghebbende om pas na 36 maanden aangifte te doen, voor haar rekening en risico kwam. Het beroep werd ongegrond verklaard, en de onderhavige beschikkingen geen aanslagen werden terecht afgegeven door de Inspecteur.

Uitspraak

Uitspraak van 4 april 2025
BBZ nrs. CUR202302632 en CUR202302633
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
[Belanghebbende],wonende te Curaçao,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Curaçao,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende is op 23 juni 2023 bij beschikkingen te kennen gegeven dat er geen aanslagen inkomstenbelasting (IB) en premie AVBZ voor het jaar 2019 zullen worden opgelegd (hierna: de beschikkingen geen aanslagen).
1.2
Belanghebbende heeft op 17 augustus 2023 bij het Gerecht een bezwaarschrift ingediend tegen de beschikkingen geen aanslagen. Het Gerecht heeft dit stuk op 21 augustus 2023 doorgezonden aan de Inspecteur ter behandeling als bezwaar.
1.3
Het schrijven is ook aangemerkt als een beroepschrift. Het Gerecht heeft de Inspecteur bij brief van 4 oktober 2023 verzocht om een verweerschrift in te dienen . Belanghebbende heeft een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 50.
1.4
De Inspecteur heeft op 9 oktober 2023 op het bezwaar beslist en het bezwaar afgewezen.
1.5
Partijen zijn op 10 april uitgenodigd voor een mondelinge behandeling op 29 mei 2024. De Inspecteur heeft op 14 mei 2024 een verweerschrift ingediend.
1.6
De eerste zitting heeft – nadat partijen zijn geïnformeerd over de wijziging van de zittingsdatum – plaatsgevonden op 30 mei 2024 te Willemstad. Belanghebbende is verschenen. Namens de Inspecteur is [A] verschenen.
1.7
Tijdens de eerste zitting is afgesproken dat belanghebbende haar beroep zal motiveren en daarbij zal reageren op het verweerschrift van de Inspecteur. Belanghebbende heeft dit op 19 juli 2024 gedaan.
1.8
De Inspecteur heeft op 13 augustus 2024 wederom een verweerschrift ingediend.
1.9
De tweede zitting heeft plaatsgevonden op 28 augustus 2024 te Willemstad. Verschenen zijn dezelfde personen als tijdens de eerste zitting.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende is uitgenodigd tot het doen van aangifte IB en premies 2019 (hierna: aangifte). Belanghebbende heeft op 12 mei 2023 aangifte gedaan.
2.2
Op 23 juni 2023 heeft de Inspecteur op grond van artikel 41B van de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 (LvIB) en artikel 20, derde lid van de Landsverordening algemene verzekering bijzondere ziektekosten (LvAVBZ) de onderhavige beschikkingen geen aanslagen afgegeven.

3.GESCHIL

3.1
In geschil is of de Inspecteur de hiervoor genoemde beschikkingen geen aanslagen terecht heeft afgegeven.

4.OVERWEGINGEN

4.1
Artikel 41B, lid 2 van de LvIB luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
"Een aanslag wordt niet vastgesteld en verrekening van voorheffingen blijft achterwege, tenzij de belastingplichtige binnen 36 maanden na afloop van het belastingjaar aangifte heeft gedaan en het totaal van de voorheffingen de verschuldigde belasting met ten minste NAf 150,-- te boven gaat.”
Artikel 20, lid 3 van de LvAVBZ luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
“Artikel 41B, eerste en tweede lid, van de Landsverordening op de inkomstenbelasting is van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat de in dat artikel 41B, eerste lid, onderdeel a, en tweede lid, genoemde bedragen telkens worden gesteld op NAF 50,00.”
4.2
Vaststaat dat belanghebbende op 12 mei 2023 de aangifte IB en premies voor het jaar 2019 heeft gedaan. Dit betekent dat niet binnen 36 maanden na afloop van het belastingjaar 2019, aangifte is gedaan. De Inspecteur voert aan dat om die reden terecht aanslagen IB en premie AVBZ voor het jaar 2019 achterwege zijn gebleven.
4.3
Belanghebbende stelt – naar het Gerecht begrijpt – dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Belanghebbende voert aan dat er gedurende de 36 maanden na afloop van het belastingjaar 2019 zwaarwegende omstandigheden er toe hebben geleid dat het indienen van aangifte binnen die periode achterwege is gebleven. Het gaat daarbij om een opeenstapeling van de volgende omstandigheden: (1) Bouw en verhuizing, (2) Covid en mantelzorg moeder (3) Studeren dochter en bankprobleem (4) Familiedispuut en onder curatelestelling van vader (6) Overlijden jongste broer (7) Overlijden “komader”/vriendin (8) Zieke broer. Naast deze omstandigheden is belanghebbende geconfronteerd met uitdagingen op haar werk en zou zij als burger ook te maken hebben gehad met de gevolgen van onder meer de brand in 2019 bij en verhuizing en Covid-maatregelen van de belastingdienst. Tot slot wijst belanghebbende op een artikel over ‘willekeur bij de ontvanger’ uit het Antilliaans Dagblad van 25 maart 2024.
4.4
De Inspecteur voert aan dat belanghebbende tot eind 2022 de gelegenheid had om haar aangifte in te dienen. Belanghebbende heeft de aangifte pas in mei 2023, dus te laat ingediend. Volgens de Inspecteur heeft de rechter niet de bevoegdheid om de termijn van 36 maanden te verlengen. Hij wijst daarbij op de uitspraak van 31 augustus 2015, van de Raad van Beroep voor Belastingzaken, ECLI:NL:ORBBACM:2015:28. De Inspecteur heeft verder aangevoerd dat de door belanghebbende aangedragen bouw en verhuizing hebben plaatsgevonden voorafgaand aan de uitreiking van het aangiftebiljet voor het jaar 2019, dat de andere gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden in de jaren 2020 en 2021 niet alle maanden van het jaar hebben beslaan en dat dat belanghebbende genoeg gelegenheid heeft gehad om binnen de voorgeschreven termijn van 36 maanden aangifte te doen. Ook Covid is volgens de Inspecteur geen reden om van de termijn van 36 maanden af te wijken.
4.5
Het Gerecht oordeelt als volgt. Hoewel de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding voor het rechtsmiddel bezwaar niet wettelijk geregeld in de Algemene landsverordening Landsbelastingen (ALL) wordt de jurisprudentie over dit leerstuk overeenkomstig toegepast. Ook bij de toepassing van artikel 41B lid 2 LIB kan het voorkomen dat de overschrijding van de termijn van 36 maanden, gelet op de omstandigheden van het geval, verschoonbaar is te achten. Daarvan is in het onderhavige geval echter geen sprake. Hoewel het Gerecht begrip heeft voor het feit dat belanghebbende zich gelet op voornoemde omstandigheden in een zeer moeilijke periode bevond, dient de keuze van belanghebbende om pas na 36 maanden na afloop van het belastingjaar 2019 aangifte IB en premies in te dienen met als gevolg dat er geen verrekening van voorheffingen plaatsvindt, voor haar rekening en risico te blijven. Belanghebbende heeft gelet op het tijdsbestek van de gebeurtenissen naar het oordeel van het Gerecht wel degelijk kunnen zorgdragen voor het tijdig indienen van haar aangifte. Van een situatie van geringe verwijtbaarheid voor de niet tijdige indiening waardoor de termijnoverschrijding niet aan belanghebbende hoeft te worden toegerekend is daarom geen sprake (vgl. HR 19 april 2024, ECLI:NL:HR:2024:625).
4.6
Het Gerecht komt dan ook tot het oordeel dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is en dat de onderhavige beschikkingen geen aanslagen terecht door de Inspecteur zijn afgegeven. Dat de aangiften over eerdere jaren altijd, al dan niet na een verzoek om uitstel, tijdig zijn ingediend doet niet af aan dit oordeel. Al het overige dat belanghebbende heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.
4.7
Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.

5.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

Het Gerecht ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding en griffierecht.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gegeven door mr. D.J. Jansen, rechter, en uitgesproken op 4 april 2025, in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.M. de Leeuw van Weenen
.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Emancipatie Boulevard Dominico “Don” Martina 18
Willemstad
Curaçao
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffie@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
- natuurlijke personen: NAf 200
- personenvennootschappen en rechtspersonen: NAf 500