ECLI:NL:OGEAC:2025:36

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
31 januari 2025
Publicatiedatum
31 maart 2025
Zaaknummer
CUR202404501
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.C.B. Hubben
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing executie in kort geding tussen ISLAND'S BEST WINDOWS AND DOORS INTERNATIONAL B.V. en [gedaagde]

In deze zaak, die zich afspeelt in het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, heeft de eiseres, ISLAND'S BEST WINDOWS AND DOORS INTERNATIONAL B.V. (hierna: IBWDI), een kort geding aangespannen tegen de gedaagde, die in deze uitspraak niet bij naam is genoemd. De zaak betreft een geschil over de uitvoering van een aannemingsovereenkomst voor de levering en installatie van deuren en ramen. De overeenkomst werd op 13 december 2022 gesloten, waarbij IBWDI zich verplichtte om de deuren en ramen te leveren en te installeren voor een bedrag van NAf 102.610,54. De gedaagde heeft een aanbetaling van NAf 95.000 gedaan, maar er ontstonden geschillen over de oplevering van het werk. IBWDI stelde dat het werk op 16 december 2023 was opgeleverd, terwijl de gedaagde dit betwistte vanwege gebreken. In een eerder vonnis van 28 oktober 2024 werd de overeenkomst ontbonden en werd IBWDI veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding aan de gedaagde.

In het kort geding vorderde IBWDI schorsing van de executie van het vonnis, stellende dat er sprake was van een juridische en feitelijke misslag in het eerdere vonnis. De gedaagde voerde aan dat IBWDI de deuren en ramen had gedemonteerd en meegenomen, en dat er geen sprake was van een kennelijke misslag. Het gerecht oordeelde dat de vordering van IBWDI om de executie te schorsen werd afgewezen, omdat het belang van de gedaagde bij de tenuitvoerlegging van het vonnis zwaarder woog dan het belang van IBWDI bij het afwachten van het hoger beroep. De proceskosten werden toegewezen aan de gedaagde, en de uitspraak werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Zaaknummer: CUR202404501
Vonnis in kort geding van 31 januari 2025
in de zaak van
de besloten vennootschap
ISLAND'S BEST WINDOWS AND DOORS INTERNATIONAL B.V.,gevestigd in Curaçao,
eiseres,
gemachtigde: mr. A.C. Herrera,
tegen
[Gedaagde],
wonend in [woonplaats],
gedaagde,
gemachtigde: mr. A.M. Faria.
Partijen worden hierna IBWDI en [gedaagde] genoemd.

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
  • het verzoekschrift van 28 november 2024, met producties,
  • de op voorhand ingediende producties van [gedaagde],
  • de mondelinge behandeling van 10 januari 2025,
  • de pleitnotities.
1.2.
Vonnis is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1. [
Gedaagde] heeft een stuk grond gekocht om daarop een woning voor zichzelf en twee appartementen voor verhuur te bouwen.
2.2.
Op 13 december 2022 is tussen partijen een aannemingsovereenkomst tot stand gekomen, op grond waarvan IBWDI gehouden is de deuren en ramen aan [gedaagde] te leveren en te installeren tegen een prijs van NAf 102.610,54.
2.3. [
Gedaagde] heeft na de totstandkoming van voornoemde overeenkomst een aanbetaling van NAf 95.00 aan IBWDI gedaan.
2.4.
In juli 2023 is een deel van de deuren en ramen afgeleverd en gemonteerd. In november 2023 is het restant afgeleverd en gemonteerd.
2.5.
Bij vonnis van 28 oktober 2024 (hierna: het Vonnis) in de bodemprocedure tussen partijen, heeft het gerecht het volgende overwogen en beslist:
“(…)
4.4.
IBWD stelt zich op het standpunt dat het werk op 16 december 2023 is opgeleverd en dat [gedaagde] ingevolge artikel 7:758 lid 1 BW, voor zover het werk na de oplevering gebreken vertoonde, IBWD de gelegenheid had moeten geven de gebreken binnen een redelijke termijn weg te nemen. [gedaagde] heeft gesteld, en dat is niet betwist, dat hij heeft geweigerd de opleveringsverklaring te ondertekenen vanwege de aanwezige gebreken. [gedaagde] heeft IBWD een dag daarvoor, op 15 december 2023, ook gewezen op de nog aanwezige gebreken en IBWD heeft daarna geen werkzaamheden meer verricht. Gelet hierop kan niet worden geconcludeerd dat het werk is opgeleverd. Uit artikel 7:758 lid 1 BW volgt immers dat het werk niet is aanvaard indien de opdrachtgever het werk onder aanwijzing van de gebreken weigert.
(…)
4.8. [
Gedaagde] was in de gegeven omstandigheden echter wel bevoegd de overeenkomst op grond van artikel 6:265 BW juncto artikel 6:80 BW buitengerechtelijk te ontbinden. Buitengerechtelijke ontbinding van een overeenkomst van aanneming van werk vóór het moment van oplevering is op grond van artikel 6:265 BW in verbinding met artikel 6:80 lid 1 BW mogelijk, onder meer, indien uit een mededeling van de aannemer moet worden afgeleid dat hij zal tekortschieten of indien de opdrachtgever goede gronden heeft te vrezen dat de aannemer zal tekortschieten en hij niet voldoet aan een schriftelijke aanmaning met opgave van die gronden om zich binnen een bij die aanmaning gestelde redelijke termijn bereid te verklaren zijn verplichtingen na te komen. Hiervan was naar het oordeel van het gerecht sprake.
(…)
5. De beslissing
Het gerecht:
in conventie
5.1.
verklaart voor recht dat de overeenkomst tussen partijen is ontbonden;
5.2.
veroordeelt IBWD tot betaling aan [gedaagde] van een bedrag van NAf 95.000, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 februari 2024 tot aan de dag van betaling;
5.3.
veroordeelt IBWD om de deuren en ramen, alleen voor zover nog niet gedemonteerd, in samenspraak met [gedaagde] op eigen kosten te (laten) demonteren;
5.4.
veroordeelt IBWD aan [gedaagde] te betalen een bedrag van NAf 29.250 aan schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van dit vonnis tot de algehele voldoening;
(…)”
2.6.
Op 1 november 2024 heeft IBWDI tegen het Vonnis hoger beroep ingesteld.
2.7.
Op 20 november 2024 heeft [gedaagde] uit kracht van het Vonnis executoriaal derdenbeslag ten laste van IBWDI gelegd onder Orco Bank N.V. (hierna: de bankrekening van IBWDI).
2.8.
De door IBWDI aan [gedaagde] geleverde deuren en ramen zijn gedemonteerd en in het bezit van IBWDI.
2.9. [
Gedaagde] is met een ander bedrijf een overeenkomst aangegaan voor het leveren en installeren van deuren en ramen.

3.De vordering en de standpunten van partijen

3.1.
IBWDI vordert – samengevat – dat het gerecht de executie van het Vonnis schorst totdat op het hoger beroep is beslist, althans bepaalt dat [gedaagde] het Vonnis slechts tegen zekerheidstelling mag executeren, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
IBWDI legt aan haar vordering ten grondslag dat het Vonnis klaarblijkelijk op een juridische en feitelijke misslag berust, omdat daarin de stelling van [gedaagde] dat hij zou hebben geweigerd de opleveringsverklaring te ondertekenen vanwege de aanwezige gebreken te lichtvaardig voor feit is aangenomen. IBWDI betwist dat deze stelling van [gedaagde] op waarheid berust. Verder heeft IBWDI tot op
15 december 2023 nooit aan [gedaagde] te kennen gegeven dat het werk klaar was. Het gerecht is gelet hierop bij toepassing van artikel 7:758 lid 1 BW te kort door de bocht gegaan door, zonder eerst vast te stellen dat IBWDI [gedaagde] te kennen had gegeven dat het werk klaar was om te worden opgeleverd, aan te nemen dat [gedaagde] het werk zou hebben geweigerd. IBWDI heeft eerst op 16 december 2023 te kennen gegeven dat het werk klaar was. Nu [gedaagde] het werk daarna niet binnen een redelijke termijn heeft gekeurd, wordt hij geacht het werk stilzwijgend te hebben aanvaard en had hij IBWDI op grond van artikel 7:759 lid 1 BW de gelegenheid moeten geven om na de oplevering gebleken gebreken binnen een redelijke termijn weg te nemen. [gedaagde] heeft echter de weg van de gerechtelijke confrontatie gekozen die heeft geleid tot het Vonnis. De tenuitvoerlegging van het Vonnis, terwijl een reële kans bestaat dat het Hof het Vonnis gezien het voorgaande zal vernietigen, leidt tot een groot restitutierisico omdat [gedaagde] het te executeren geldbedrag meteen in het project zal stoppen. Dit zal dan voor een onomkeerbare situatie zorgen, omdat het te restitueren geldbedrag dan in bouwmateriaal is omgezet. Bovendien zal het executeren van ruim NAf 130.000 de financiële bedrijfsvoering van IBWDI verlammen. Daarbij komt dat [gedaagde] executoriaal derdenbeslag heeft gelegd op de bankrekening van IBWDI, waardoor de hele bedrijfsvoering van IBWDI plat is komen te liggen. Nieuwe klanten kunnen niet op die rekening betalen, waardoor IBWDI financieel in de knel is gekomen. IBWDI heeft er dan ook belang bij dat de executie van het Vonnis wordt geschorst, althans dat de executie slechts tegen zekerheidstelling van een bankgarantie ter waarde van de te executeren bedrag mag plaatsvinden, totdat het Hof in hoger beroep beslist.
3.3. [
Gedaagde] voert tot zijn verweer dat IBWDI uit eigen beweging en op eigen kosten de ramen en deuren heeft gedemonteerd en meegenomen. Zij heeft daarmee deels aan het Vonnis voldaan, terwijl zij tegelijkertijd de tenuitvoerlegging van andere onderdelen wenst te schorsen. Het gerecht heeft alle aangevoerde feiten en omstandigheden van partijen expliciet getoetst en is tot de conclusie gekomen zoals in het dictum van het Vonnis is bepaald. Er is geen sprake van een kennelijke misslag van de eerste rechter op dit punt en deze procedure heeft alles weg van een verkapt hoger beroep. [gedaagde] heeft meerdere gerechtvaardigde belangen bij het uitoefenen van zijn bevoegdheid om, in afwachting van de uitkomst van het hoger beroep, tot tenuitvoerlegging over te gaan. De toegewezen bedragen betreffen onder meer de reeds betaalde koopsom voor de ramen en deuren die inmiddels door IBWDI zijn opgehaald. [gedaagde] is tot tweemaal toe in zijn belangen geschaad nu hij niet langer beschikt over de ramen en deuren en evenmin over het geld waarmee hij die heeft betaald. Verder zal er aan de zijde van IBWDI geen noodtoestand ontstaan. Daarentegen is [gedaagde] een bekende en gerespecteerde ondernemer wiens bedrijf de afgelopen jaren een continue groei heeft doorgemaakt. Dat [gedaagde] niet over de financiële middelen zou beschikken om het door IBWDI nog te betalen bedrag aan haar terug te betalen is volstrekt ongefundeerd, temeer daar [gedaagde] over een aanzienlijke overwaarde op de woning beschikt. Er is dus geen sprake van een restitutierisico, aldus steeds [gedaagde].

4.De beoordeling

Spoedeisend belang
4.1.
Aan de orde is de vraag of de executie van het Vonnis geschorst dient te worden, althans dat bepaald moet worden dat [gedaagde] het Vonnis slechts tegen zekerheidstelling mag executeren, totdat op het door IBWDI tegen het Vonnis ingestelde hoger beroep is beslist. Dit brengt mee dat een spoedeisend belang, gelet op het bepaalde in artikel 438, lid 2 Rv niet is vereist.
Juridisch kader
4.2.
Het gerecht stelt vast dat het Vonnis uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, zonder dat de uitvoerbaarheid bij voorraad in het Vonnis is gemotiveerd. Uitgangspunt [1] in dat geval is dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar moet zijn en zonder de voorwaarde van zekerheidstelling ten uitvoer kan worden gelegd. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, of diens belang bij zekerheidstelling, ook gegeven dit uitgangspunt, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling in de ten uitvoer te leggen uitspraak heeft verkregen, bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan of bij deze uitvoerbaarheid zonder dat daaraan de voorwaarde van zekerheidstelling wordt verbonden. Bij de toepassing van deze maatstaf in kort geding moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen. De kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende of nog aan te wenden rechtsmiddel blijft buiten beschouwing, met dien verstande dat de rechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing(en) berust(en) op een kennelijke misslag.
Belangenafweging
4.3.
Tegen de achtergrond van voormelde maatstaf is het gerecht allereerst van oordeel dat hetgeen door IBWDI is aangevoerd, niet kan leiden tot het oordeel dat het Vonnis op een kennelijke misslag berust. Van een misslag is slechts sprake als deze evident, direct duidelijk en redelijkerwijs niet voor discussie vatbaar is. [2] Dat is hier niet aan de orde. Het gerecht is blijkens het Vonnis op basis van het partijdebat en de vastgestelde feiten tot de conclusie gekomen dat het werk op grond van artikel 7:758 lid 1 BW niet is opgeleverd en dat [gedaagde] in de gegeven omstandigheden bevoegd was de overeenkomst op grond van artikel 6:265 BW, gelezen in samenhang met artikel 6:80 BW buitengerechtelijk te ontbinden. Uit hetgeen IBWDI thans heeft gesteld leidt het gerecht af dat zij het niet eens is met dit oordeel, maar het is niet aan de kort geding rechter om in dit geschil opnieuw te beoordelen. Voor het opnieuw vaststellen van de feiten is in deze procedure evenmin ruimte. Die eventuele herbeoordeling is voorbehouden aan de appelrechter en in dit kort geding dient de kans van slagen van het hoger beroep buiten beschouwing te blijven.
4.4.
Ook anderszins leidt de belangenafweging er niet toe dat sprake is van omstandigheden die meebrengen dat het belang bij IBWDI bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het hoger beroep is beslist, zwaarder weegt dan het belang van [gedaagde] bij de tenuitvoerlegging van het Vonnis. Daartoe overweegt het gerecht dat de bestaande toestand aldus is dat IBWDI de deuren en ramen, voor zover nog niet door [gedaagde] was gedemonteerd, heeft (laten) demonteren en meegenomen. Daarmee beschikt [gedaagde] dus niet langer over de ramen en deuren, noch over het geld (NAf 95.000) waarmee hij de ramen en deuren heeft voldaan. Gelet hierop en nu IBWDI – gelet op haar stelling ter zitting dat zij al tien jaar een goedlopende onderneming heeft – onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er een financiële noodtoestand zal ontstaan indien zij ook voor het overige aan het Vonnis voldoet, kan niet worden geoordeeld dat het belang van IBWDI bij het afwachten van het hoger beroep zwaarder weegt dan het belang van [gedaagde] bij ontvangst van de (terug)betalingen waar hij ingevolge het Vonnis recht op heeft. IBWDI heeft nog aangevoerd dat sprake is van een restitutierisico, maar heeft dat in het licht van onbetwiste stelling van [gedaagde] dat hij een bekende en gerespecteerde ondernemer is wiens bedrijf de afgelopen jaren een continue groei heeft doorgemaakt en over een aanzienlijke overwaarde op de woning beschikt, onvoldoende aannemelijk gemaakt.
Conclusie
4.5.
De slotsom is dat de vordering van IBWDI om de executie van het Vonnis te schorsen totdat op het hoger beroep is beslist, zal worden afgewezen. Aangezien aan de door IBWDI (subsidiair) gevorderde zekerheidstelling dezelfde (feitelijke) grondslag is gegeven als reeds hiervoor overwogen en beoordeeld, bestaat er evenmin grond voor toewijzing van die vordering.
Proceskosten
4.6.
Omdat IBWDI (grotendeels) in het ongelijk wordt gesteld, wordt zij veroordeeld in de proceskosten. De kosten van [gedaagde] worden tot aan deze uitspraak begroot op NAf 1.500 aan gemachtigdensalaris.
Uitvoerbaar bij voorraad
4.7.
De veroordelingen in deze uitspraak gaan meteen in en kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van de partijen deze beslissing voorlegt aan het Hof.

5.De beslissing in kort geding

Het gerecht:
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt IBWDI in de proceskosten van [gedaagde] van NAf 1.500;
5.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C.B. Hubben, rechter, bijgestaan door
mr. H. Akbuz, griffier, en in het openbaar uitgesproken.

Voetnoten

1.Zie het arrest van de Hoge Raad van 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026.
2.Zie het arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 7 december 2021 (ECLI:NL:GHSHE:2021:3667).