ECLI:NL:OGEAC:2025:29

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
28 februari 2025
Publicatiedatum
6 maart 2025
Zaaknummer
CUR202401481
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen weigering optieverklaring Nederlanderschap door Gouverneur van Curaçao

In deze zaak heeft eiseres, geboren in de Dominicaanse Republiek, op 27 juni 2023 een optieverklaring tot verkrijging van het Nederlanderschap afgelegd. De Gouverneur van Curaçao heeft deze optieverklaring op 4 augustus 2023 geweigerd, omdat eiseres volgens hem niet voldeed aan de voorwaarde van onafgebroken verblijf van vijftien jaar in Curaçao. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de Gouverneur verklaarde dit bezwaar ongegrond op 14 maart 2024. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld tegen deze beslissing. Tijdens de zitting op 4 december 2024 heeft het Gerecht vier getuigen gehoord op verzoek van eiseres. Het Gerecht heeft de getuigenverklaringen beoordeeld en geconcludeerd dat eiseres voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij in de te beoordelen periode samenwoonde met haar echtgenoot, die Nederlander is. Het Gerecht oordeelt dat de Gouverneur zelfstandig onderzoek mocht doen naar de rechtmatigheid van het verblijf van eiseres en dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven. Het beroep is gegrond verklaard, de bestreden beschikking is vernietigd en de Gouverneur is opgedragen om binnen drie maanden opnieuw te beschikken op de optieverklaring van eiseres. Tevens is de Gouverneur veroordeeld tot betaling van proceskosten aan eiseres.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Uitspraak

in het geding tussen:

[naam eiseres],

eiseres,
gemachtigde: mr. I.F.R.S.A. Moenir-Alam,

en

de Gouverneur van Curaçao,

verweerder,
gemachtigde: drs. R.V. van der Zeeuw.
Partijen worden hierna aangeduid als Eiseres en de Gouverneur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt het Gerecht het Bet.
1.1
Eiseres heeft op 27 juni 2023 een verklaring tot verkrijging van het Nederlanderschap door optie afgelegd. Bij beschikking van 4 augustus 2023 heeft de Gouverneur geweigerd om de optieverklaring te bevestigen. Tegen deze beschikking heeft eiseres bezwaar gemaakt.
1.2
Bij beschikking van 14 maart 2024, door eiseres ontvangen op 21 maart 2024, heeft de Gouverneur het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard (de bestreden beschikking).
1.3
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen de bestreden beschikking.
1.4
De Gouverneur heeft met een verweerschrift op het beroep gereageerd.
1.5
Het Gerecht heeft het beroep op 4 december 2024 op zitting behandeld. Eiseres is samen met haar gemachtigde verschenen. De Gouverneur heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, die werd vergezeld door [naam medewerkster] (medewerkster consulaire zaken allroud).
1.6
Op de zitting heeft het Gerecht op verzoek van eiseres vier getuigen gehoord. De korte inhoud van deze getuigenverhoren is neergelegd in een proces-verbaal, dat aan partijen is verzonden. Partijen zijn vervolgens in de gelegenheid gesteld om hierop uiterlijk 3 januari 2025 schriftelijk te reageren. Na ontvangst van de reacties van partijen, heeft het Gerecht het onderzoek bij e-mailbericht van 17 januari 2025 gesloten en aan partijen meegedeeld dat het Gerecht uiterlijk 28 februari 2025 uitspraak zal doen.

Beoordeling door het Gerecht

2. Het Gerecht beoordeelt de bestreden beschikking aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
2.1
Het Gerecht komt tot het oordeel dat het beroep gegrond is. Eiseres heeft aannemelijk gemaakt dat zij in de te beoordelen periode heeft samengewoond met haar echtgenoot. Dat betekent dat zij heeft voldaan aan de voorwaarde van haar verblijfsvergunning dat zij moet samenwonen met haar echtgenoot. Eiseres had ten tijde van het afleggen van haar optieverklaring daarom ten minste vijftien jaar onafgebroken rechtmatig verblijf in Curaçao. Anders dan waar de Gouverneur bij haar weigering van de optieverklaring van is uitgegaan, voldoet eiseres daarmee aan alle voorwaarden voor een optieverklaring in de zin van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder g, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN).
2.2
Hierna legt het Gerecht uit hoe hij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wat moet het Gerecht beoordelen in deze zaak?
3. Eiseres is geboren in de Dominicaanse Republiek en heeft de Dominicaanse nationaliteit. Zij woont met haar echtgenoot en zoon in Curaçao op het adres [adres eiseres] en wil graag de Nederlandse nationaliteit verkrijgen.
4.1
In de RWN is geregeld hoe de Nederlandse nationaliteit kan worden verkregen. Eén van deze mogelijkheden is het afleggen van een optieverklaring, waarin de aanvrager verklaart dat hij of zij Nederlander wil worden. In artikel 6, eerste lid onder a tot en met n zijn de categorieën personen weergegeven die voor zo’n optieverklaring in aanmerking komen.
4.2
Op 27 juni 2023 heeft eiseres een optieverklaring afgelegd als bedoeld in artikel 6 eerste lid, aanhef en onder g.
4.3
Bij deze categorie moet aan de volgende twee voorwaarden zijn voldaan:
de aanvrager moet gedurende ten minste drie jaren de echtgenoot zijn van een Nederlander en;
er moet sprake zijn van een onafgebroken periode van ten minste vijftien jaar toegang en verblijf in Curaçao.
5.1
Tussen partijen staat niet ter discussie, en ook het Gerecht stelt vast, dat eiseres aan de hiervoor onder 1. genoemde voorwaarde voldoet. Zij is namelijk op 1 december 2007 getrouwd met haar echtgenoot, die Nederlander is.
5.2
Het gaat in deze zaak uitsluitend om de vraag of eiseres aan de hiervoor onder 2. genoemde voorwaarde voldoet van een onafgebroken rechtmatig verblijf van vijftien jaar in Curaçao. Omdat eiseres de optieverklaring heeft afgelegd op 27 juni 2023, loopt de te beoordelen periode van 27 juni 2008 tot 27 juni 2023. Omdat aan eiseres op 13 maart 2018 een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd is verleend waaraan geen voorwaarden zijn verbonden, staat niet ter discussie dat zij vanaf die datum rechtmatig in Curaçao verblijft.
5.3
In de periode van 27 juni 2008 tot 13 maart 2018 zijn echter aan eiseres steeds tijdelijke verblijfsvergunningen verleend met als voorwaarde dat zij moest samenwonen met haar echtgenoot. In de bestreden beschikking werpt de Gouverneur eiseres tegen dat zij in die periode niet aan deze voorwaarde heeft voldaan. De Gouverneur verbindt daaraan de conclusie dat geen sprake is geweest van een onafgebroken rechtmatig verblijf van vijftien jaar in Curaçao en heeft om die reden de optieverklaring geweigerd.
Mocht de Gouverneur de rechtmatigheid van het verblijf zelfstandig onderzoeken?
6. Eiseres voert daartegen in de eerste plaats aan dat de minister van Justitie bevoegd is om de rechtmatigheid van het verblijf te beoordelen, en niet de Gouverneur. Omdat de verblijfsvergunningen door de minister van Justitie niet zijn ingetrokken, was wél sprake van een onafgebroken rechtmatig verblijf, aldus eiseres.
7. Deze beroepsgrond slaagt niet. Het Gerecht motiveert dit als volgt.
7.1
Over de vraag of de Gouverneur bevoegd is om zelfstandig onderzoek te verrichten naar de rechtmatigheid van het verblijf in het kader de beoordeling van een optieverklaring, heeft het Gerecht eerder geoordeeld, namelijk in zijn uitspraak van 2 mei 2024 (zaaknummer CUR202303749, ECLI:NL:OGEAC:2024:196). In rechtsoverweging 8 van die uitspraak heeft het Gerecht geoordeeld dat de Gouverneur beoordelingsruimte toekomt bij de toepassing van artikel 6 van de RWN en dat de invulling daarvan primair tot de verantwoordelijkheid van de Gouverneur behoort. Daarbij past dat de Gouverneur zelf kan onderzoeken of sprake is van een onafgebroken verblijfsperiode van ten minste vijftien jaar in Curaçao. De Gouverneur hoeft daarbij niet uit te gaan van de door de minister steeds verleende verblijfsvergunningen. De Gouverneur kan zelf toetsen of aan de voorwaarden die zijn verbonden aan de verblijfsvergunningen is voldaan, aldus het Gerecht in zijn uitspraak van 2 mei 2024.
7.2
Het Gerecht ziet in wat eiseres aanvoert geen reden om hierover nu anders te oordelen. Het Gerecht verwijst daarom naar de hiervoor weergegeven overweging van zijn eerdere uitspraak van 2 mei 2024. Dat betekent dat de Gouverneur zelfstandig onderzoek mocht doen naar de vraag of eiseres zich aan de voorwaarden heeft gehouden van de aan haar afgegeven verblijfsvergunningen.
Was sprake van samenwoning: woonde de echtgenoot te [huidig adres eiseres]?
8. In de bestreden beschikking voert de Gouverneur twee argumenten aan waarom in de periode van 27 juni 2008 tot 13 maart 2018 geen sprake was van samenwoning op het adres [huidig adres eiseres] (voorheen [oude adresaanduiding]). Het eerste argument is dat de echtgenoot van eiseres in deze periode stond ingeschreven op het adres van zijn moeder en niet te [huidig adres eiseres]. Volgens de Gouverneur moet in beginsel worden uitgegaan van de adresregistratie in de bevolkingsregistratie van Curaçao. Dat neemt niet weg dat het onder omstandigheden kan voorkomen dat de registratie niet overeenkomt met de feitelijke situatie. Daarom heeft de Gouverneur aan eiseres in bezwaar de mogelijkheid geboden om met andere objectieve bewijsmiddelen aan te tonen dat er feitelijk sprake was van samenwoning. De documenten die eiseres in de bezwaarfase heeft ingebracht zijn hiervoor echter ontoereikend, aldus de Gouverneur. Op grond van de documenten die eiseres in beroep heeft ingebracht kan wel worden geconcludeerd dat de echtgenoot vanaf 2006 feitelijk woonachtig was op het adres [huidig adres eiseres]. In de beroepsfase kunnen echter geen nieuwe bewijsmiddelen meer worden ingebracht, zodat deze documenten volgens de Gouverneur buiten beschouwing moeten worden gelaten.
9. Eiseres voert in beroep in de tweede plaats aan dat uit de overgelegde stukken wel voldoende blijkt dat haar echtgenoot vanaf 2006 feitelijk woonachtig was op het adres [huidig adres eiseres]. Zij vindt ook dat zij deze stukken in beroep wel nog mag overleggen en ook dat het Gerecht die stukken bij de beoordeling moet betrekken.
10. Deze beroepsgrond slaagt. Het Gerecht motiveert dat als volgt.
10.1
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 17 juli 2024 een overzichtsuitspraak gewezen over (onder meer) de mogelijkheden om tijdens een bestuursrechtelijke procedure bewijsmiddelen in te brengen (zie www.rechtspraak.nl onder nummer ECLI:NL:RVS:2024:2853). Het Gerecht sluit zich aan bij hetgeen de Raad van State in die uitspraak heeft overwogen. Kort gezegd komt dit op het volgende neer.
10.2
De hoofdregel is dat partijen zowel in bezwaar, beroep als hoger beroep nieuwe bewijsmiddelen mogen indienen. Dit bevordert de gelijke proceskansen en past binnen de ontwikkeling dat de bestuursrechter meer waarde hecht aan materiële waarheidsvinding. De mogelijkheid om in beroep (en hoger beroep) nieuwe bewijsmiddelen in te dienen, wordt echter wel begrensd door de goede procesorde.
10.3
Naar het oordeel van het Gerecht levert het indienen van de bewijsstukken door eiseres geen strijd op met de goede procesorde. De Gouverneur heeft namelijk voldoende gelegenheid gehad om zich inhoudelijk over deze stukken uit te laten. Ook heeft de gemachtigde van eiseres op de zitting toereikend uitgelegd waarom hij deze stukken niet eerder heeft kunnen indienen. Het Gerecht betrekt deze stukken dan ook bij zijn beoordeling.
11. Naar het oordeel van het Gerecht blijkt uit de in bezwaar en beroep overgelegde stukken (betalingsoverzicht van Aqualectra en bankafschriften) voldoende dat de echtgenoot vanaf 2006 feitelijk woonde op het adres [huidig adres eiseres]. De Gouverneur vindt dat, als de stukken die in de beroepsfase zijn overgelegd worden betrokken, ook. Dat betekent dat eiseres niet kan worden tegengeworpen dat haar echtgenoot in de beoordelen periode niet woonde te [huidig adres eiseres]. Hoewel de Gouverneur in de bezwaarfase niet beschikte over de in beroep overgelegde stukken kan de conclusie niet anders zijn dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven. Het beroep is gegrond en de bestreden beschikking moet worden vernietigd.
Was sprake van samenwoning: vanaf wanneer woonde eiseres te [huidig adres eiseres] 2?
12. Dat brengt het Gerecht bij het tweede argument dat de Gouverneur in de bestreden beschikking aan eiseres tegenwerpt, namelijk dat zij in de periode 27 juni 2008 tot 12 maart 2009 niet samenwoonde met haar echtgenoot op het adres [huidig adres eiseres]. De Gouverneur gaat zoals gezegd in beginsel uit van de gegevens uit de basisadministratie persoonsgegevens. Daaruit blijkt dat eiseres tot 12 maart 2009 stond ingeschreven op het adres [voormalig adres eiseres].
Volgens de Gouverneur heeft eiseres geen objectieve bewijsmiddelen ingebracht die maken dat dit uitgangspunt in dit geval moet worden verlaten. De verklaringen die de getuigen op de zitting hebben afgelegd, hebben geen verandering gebracht in het standpunt van de Gouverneur. Volgens de Gouverneur zijn deze verklaringen namelijk ongeschikt om aan te tonen dat eiseres feitelijk al langer woonde te [huidig adres eiseres]. Het gaat immers om subjectieve verklaringen. Ook gelet op het tijdsverloop in deze zaak, kan niet worden vastgesteld of deze verklaringen zijn gebaseerd op specifieke en relevante waarnemingen van die getuigen, aldus de Gouverneur.
13. Eiseres voert aan dat zij met de getuigenverklaringen wél voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij al vanaf 23 juni 2008 woonachtig was te [huidig adres eiseres].
14. Deze beroepsgrond slaagt. Het Gerecht motiveert dit als volgt.
14.1
Juist vanwege het tijdsverloop in deze zaak, is het voor eiseres lastig om anders dan door middel van getuigenverklaringen aannemelijk te maken dat zij vanaf 27 juni 2008 al feitelijk woonde op het adres [huidig adres eiseres]. Het Gerecht heeft hierin aanleiding gezien om de getuigen op verzoek eiseres op de zitting te horen. Het aannemelijk maken van haar stellingen kan eiseres in het bestuursrecht in de beroepsfase ook doen door het (doen) horen van getuigen. Dat de Gouverneur niet over die mogelijkheid beschikt in de bezwaarfase, maakt niet dat het Gerecht deze wettelijke mogelijkheid moet uitsluiten. Vanwege het tijdsverloop en het feit dat alle getuigen bekenden zijn van eiseres, kan de betrouwbaarheid van hun verklaringen negatief worden beïnvloed. Om deze reden heeft het Gerecht ervoor gekozen om de getuigen onder ede te horen. Daarbij heeft het Gerecht de getuigen expliciet verzocht om aan te geven wanneer zij zich iets niet meer kunnen herinneren, in plaats van eventuele leemtes in hun geheugen in te vullen. Bij de beoordeling van de getuigenverklaringen heeft het Gerecht daarnaast nadrukkelijk gekeken of de herinneringen van de getuigen kunnen worden gekoppeld aan concrete gebeurtenissen in hun eigen leven. Wanneer dit het geval is, staan deze herinneringen niet op zichzelf maar zijn deze verankerd, wat de betrouwbaarheid ten goede komt.
14.2
Met inachtneming van het voorgaande komt het Gerecht tot de volgende beoordeling.
14.3
De getuige [naam getuige 1] heeft kort gezegd het volgende verklaard:

Ik ken eiseres sinds 2006. Ik woonde in een appartement in Cas Grandi. Eiseres woonde daar ook. Zij maakte schoon in de woning van een man van wie ik mijn woning huurde. Later is eiseres ook mijn woning gaan schoonmaken. Eiseres is in 2007 verhuisd naar [huidig adres eiseres]. Dat weet ik zeker omdat mijn woning in 2008 is opgeleverd. Ik heb eiseres toen in [huidig adres eiseres] opgehaald om in mijn nieuwe woning te komen schoonmaken.”
Het Gerecht stelt vast dat deze getuige de verhuizing van eiseres in 2007 naar [huidig adres eiseres] koppelt aan de oplevering van zijn eigen woning in 2008. Ook weet hij nog specifiek te herinneren dat hij eiseres na de oplevering van zijn woning heeft opgehaald bij de [huidig adres eiseres] om bij hem schoon te maken.
14.4
De getuige [naam getuige 2] heeft kort gezegd het volgende verklaard: “
Ik ken eiseres al meer dan vijftien jaar. Ik ken haar voordat zij zwanger was van haar zoon. Ik ken eiseres omdat ik bij haar woning kwam om met haar over de bijbel te praten. Ik weet dat wij elkaar al meer dan vijftien kennen. Zij had haar zoon namelijk nog niet toen ik haar leerde kennen. De straat waar eiseres woont heet nu [straatnaam huidig adres eiseres]. Eiseres woont nog steeds in dezelfde woning als waar zij woonde toen ik haar voor het eerst leerde kennen.”
Het Gerecht stelt vast dat deze getuige het moment dat zij eiseres in haar woning te [huidig adres eiseres] heeft leren kennen, relateert aan de zwangerschap en geboorte van de zoon van Eiseres. Uit het dossier blijkt dat de zoon van eiseres is geboren op [geboortedatum] 2009. Volgens de getuige was eiseres nog niet zwanger toen ze elkaar leerden kennen. Het Gerecht verbindt hieraan de conclusie dat de getuige en eiseres elkaar ongeveer halverwege 2008 voor het eerst moeten hebben ontmoet.
14.5
Naar het oordeel van het Gerecht heeft eiseres met deze getuigenverklaringen – zeker als deze in onderling verband en samenhang worden beschouwd - alsnog voldoende aannemelijk gemaakt dat zij (ten minste) vanaf 27 juni 2008 al woonde op het adres [huidig adres eiseres]. Aangezien ook haar echtgenoot op dit adres woonde, heeft zij daarmee aan de voorwaarde van haar tijdelijke verblijfsvergunningen voldaan dat zij moest samenwonen met haar echtgenoot. Dat betekent dat niet aan eiseres kan worden tegengeworpen dat zij in de periode 27 juni 2008 tot 12 maart 2009 niet samenwoonde met haar echtgenoot.

Conclusie en gevolgen

15. Al het voorgaande brengt het Gerecht tot de conclusie dat eiseres ook voldoet aan de tweede voorwaarde van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder g, van de RWN. Dit betekent dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven. Het beroep is gegrond en het Gerecht zal de bestreden beschikking vernietigen. Het Gerecht kan niet zelf in de zaak voorzien, omdat de Gouverneur ter zitting heeft toegelicht dat daarbij mogelijk nog andere stukken moeten worden betrokken waarover het Gerecht niet beschikt. Het Gerecht zal de Gouverneur daarom opdragen om binnen een termijn van drie maanden opnieuw op de optieverklaring van eiseres te beschikken met inachtneming van deze uitspraak. Dat betekent dat de Gouverneur eiseres bij de nieuw te nemen beslissing op bezwaar niet kan tegenwerpen dat zij in de te beoordelen periode niet met haar echtgenoot heeft samengewoond.
16. Omdat het beroep gegrond is, moet de Gouverneur het griffierecht van NA
f150,- aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten. Deze vergoeding bedraagt NA
f1.400,-
,omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, waarde per punt NA
f700,-). Het Gerecht baseert deze vergoeding op het Besluit proceskosten bestuursrecht.

Beslissing

Het Gerecht:
  • verklaarthet beroep van eiseres tegen de bestreden beschikking
    gegrond;
  • vernietigtde bestreden beschikking;
  • draagtde Gouverneur op om binnen drie maanden na verzending van deze uitspraak een nieuwe beschikking te nemen op het bezwaar van eiseres, met in achtneming van wat in deze uitspraak is overwogen;
  • veroordeeltde Gouverneur tot betaling aan eiseres van haar proceskosten tot een bedrag van NA
    f1.400,- ;
  • draagtde Gouverneur
    ophet betaalde griffierecht van NA
    f150,- (zegge: honderdvijftig Nederlands-Antilliaanse guldens) aan eiseres te vergoeden.
Aldus vastgesteld door mr. drs. S. Lanshage, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2025, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Schaft, griffier.

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen alle partijen hoger beroep instellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie.
Het hoger beroepschrift moet worden ingediend
binnen zes wekenna de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Het hoger beroep moet worden ingediend bij het Gerecht dat de uitspraak heeft gedaan.
De indiener van het hoger beroep moet in ieder geval:
  • het hoger beroepschrift indienen in tweevoud;
  • een afschrift van deze uitspraak bijvoegen;
  • vermelden waarom hij het niet eens is met de uitspraak (hoger beroepsgronden).
Partijen kunnen gebruik maken van de mogelijkheid om binnen de gegeven hoger beroepstermijn te volstaan met een pro-forma hoger beroepschrift. Dit betekent dat de hoger beroepsgronden op een later moment worden ingediend.
Voor het instellen van het hoger beroep is griffierecht verschuldigd.