ECLI:NL:OGEAC:2025:246

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
14 november 2025
Publicatiedatum
24 november 2025
Zaaknummer
520.00008/25
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor dood door schuld na verkeersongeval met alcoholgebruik

Op 14 november 2025 heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een verkeersongeval op 4 juli 2023, waarbij een fietser om het leven kwam. De verdachte, die onder invloed van alcohol was, werd beschuldigd van dood door schuld. Tijdens de zitting op 1 oktober 2025 werd de verdachte bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. M.O. Gomes. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 3 jaar. De verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat de verdachte niet roekeloos had gehandeld en dat de aanrijding niet te voorkomen was geweest.

Het Gerecht oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid die vereist is voor een veroordeling op basis van dood door schuld. Hoewel de verdachte alcohol had gedronken en harder reed dan toegestaan, kon niet worden vastgesteld dat zijn gedrag de directe oorzaak was van het fatale ongeval. Het Gerecht wees op de omstandigheden van de aanrijding, waaronder de tijd van de dag en de staat van de fiets van het slachtoffer. De verdachte werd vrijgesproken van de dood door schuld, maar werd wel schuldig bevonden aan het subsidiair ten laste gelegde feit van het rijden onder invloed van alcohol, waarvoor een taakstraf van 120 uur werd opgelegd, waarvan 40 uur voorwaardelijk. Daarnaast werden schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, de moeder en broer van het slachtoffer, voor schokschade.

Uitspraak

Parketnummer: 520.00008/25

Uitspraak: 14 november 2025 Tegenspraak

Vonnis van dit Gerecht

in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1953 in [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats], adres: [adres]
.
Onderzoek van de zaak
Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 1 oktober (inhoudelijke behandeling) en 24 oktober 2025 (sluiting onderzoek). De verdachte is op 1 oktober 2025 verschenen, bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. M.O. Gomes, advocaat in Curaçao. Op 24 oktober 2025 zijn verdachte en zijn raadsvrouw, met voorafgaande kennisgeving, niet verschenen.
De benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2], bijgestaan door mevrouw E.Z. Snijders van de Uitvoeringsorganisatie Justitiële Zorg, hebben zich ter terechtzitting gevoegd in het strafproces met een vordering tot schadevergoeding.
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie mr. S. Scheer heeft ter terechtzitting gevorderd, dat het Gerecht het primair ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk. Daarnaast heeft zij de ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 3 jaren gevorderd.
Haar vordering behelst voorts de volledige toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen en de oplegging van een daarbij behorende schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit. Subsidiair heeft zij een strafmaatverweer gevoerd. Ten aanzien van de vorderingen tot schadevergoeding heeft de raadsvrouw verweer gevoerd.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:

Primair

hij op of omstreeks 4 juli 2023, althans in of omstreeks de maand juli 2023 te Curaçao, als verkeersdeelnemer, te weten als bestuurder van een motorrijtuig, ([automerk], gekentekend [kentekennummer]), (daarmede) rijdende over de [adres], althans over een weg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door toen en aldaar als bestuurder van voornoemd motorrijtuig roekeloos, althans hoogst, althans zeer of aanmerkelijk onvoorzichtig en/ of onachtzaam en/ of onoplettend te rijden, immers heeft hij, verdachte:
- voornoemd motorrijtuig bestuurd terwijl hij, ten tijde van het ongeval, verkeerde onder kennelijke invloed van alcoholhoudende drank, althans van een ander middel waarvan hij wist of redelijkerwijs moest weten dat het gebruik daarvan zijn rijvaardigheid kon verminderen
en/of
  • over voornoemde weg gereden met een (minimum)snelheid van
  • niet tijdig geremd en/of voldoende afstand gehouden en/of niet, althans in onvoldoende mate, gekeken naar dan wel onvoldoende aandacht gehad voor het overige verkeer, althans onvoldoende rekening gehouden met andere weggebruikers en/of
  • zonder zijn snelheid tijdig te hebben geregeld, althans met onverminderde snelheid, met de voorzijde van het door hem bestuurde voertuig is gebotst tegen de achterzijde van een ander voertuig, te weten een zwartgekleurde fiets, bestuurd door het slachtoffer [slachtoffer] en/ of
  • (vervolgens) na deze botsing is doorgereden en (voor het eerst) na een afstand van ongeveer 4,30 meter is begonnen met remmen en ten gevolge waarvan die [slachtoffer] door de kracht van de botsing met zijn lichaam tegen de motorkap en/of het voorruit van voornoemd voertuig is gekomen en/ of
  • ten gevolge waarvan die [slachtoffer] werd gedood.

(artikel 2:284 lid 1-2 jo art. 286 Wetboek van Strafrecht)

Subsidiair

hij op of omstreeks 4 juli 2023, althans in of omstreeks de maand juli 2023, te Curaçao, als bestuurder van een motorrijtuig ([automerk], gekentekend [kentekennummer]), daarmee op de weg, te weten: [adres] heeft gereden waarbij hij, verdachte,
- voornoemd motorrijtuig bestuurd terwijl hij, ten tijde van het ongeval, verkeerde onder kennelijke invloed van alcoholhoudende drank, althans van een ander middel waarvan hij wist of redelijkerwijs moest weten dat het gebruik daarvan zijn rijvaardigheid kon verminderen
en/ of
  • over voornoemde weg heeft gereden met een (minimum snelheid van
  • niet tijdig geremd en/of voldoende afstand gehouden en/of niet, althans in onvoldoende mate, gekeken naar dan wel onvoldoende aandacht gehad voor het overige verkeer, althans onvoldoende rekening gehouden met andere weggebruikers en/ of
  • zonder zijn snelheid tijdig te hebben geregeld, althans met onverminderde snelheid, met de voorzijde van het door hem bestuurde voertuig is gebotst tegen de achterzijde van een ander voertuig, te weten een zwartgekleurde fiets, bestuurd door het slachtoffer [slachtoffer] en/ of
  • na deze botsing is doorgereden en pas (voor het eerst) na een afstand van ongeveer 4,30 meter is begonnen met remmen en ten gevolge waarvan die [slachtoffer] door de kracht van de botsing met zijn lichaam tegen de motorkap en/of het voorruit van voornoemd voertuig is gekomen en/of
  • ten gevolge waarvan die [slachtoffer] werd gedood, en door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt of kon worden veroorzaakt en/ of het verkeer op die weg werd gehinderd of kon worden gehinderd;

(artikel 21 van de Wegenverkeersverordening Curaçao 2000)

Formele voorvragen
Het Gerecht stelt vast dat de dagvaarding geldig is, dat het bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Vrijspraak van dood door schuld in het verkeer
Het Gerecht is, in tegenstelling tot de officier van justitie, van oordeel dat het bewijs tekortschiet om te kunnen vaststellen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde.
Het Gerecht overweegt daartoe als volgt.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting kunnen de volgende feiten en omstandigheden worden afgeleid.
Op dinsdag 4 juli 2023, omstreeks 19.47 uur, heeft een verkeersongeval plaatsgevonden op de [adres], ter hoogte van perceel [perceel]. Een personenauto (van het merk [automerk/model], met kenteken [kentekennummer]) had een fietser aangereden. De fietser, [benadeelde partij 2], liep als gevolg van de aanrijding zulke ernstige verwondingen op, dat hij ter plaatste kwam te overlijden.
De bestuurder van de [automerk/model], de verdachte [verdachte], werd aangehouden. Bij het eerste contact met verdachte ruikt verbalisant direct een alcohollucht. Bij de voorgeleiding maakt de verbalisant melding dat de verdachte slaperig oogt, waterige en rooddoorlopen ogen heeft en moeite heeft met zijn evenwicht bij het staan met gesloten ogen. Verdachte blaast omstreeks 20.53 uur in een voorselectie ademapparaat met als uitslag de letter A, wat een waarde tussen de 300 en 430 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht inhoudt. Aangezien het adem analyseapparaat van de K-mar defect is wordt verdachte gevraagd mee te werken aan een bloedonderzoek. Uit het bloedonderzoek dat vervolgens om 22.10 uur verricht wordt, blijkt dat het alcoholgehalte in het bloed van de verdachte 0.47 milligram per milliliter is.
Ter plaatse van het verkeersongeval geldt een maximumsnelheid van 60 kilometer per uur. Uit onderzoek volgt dat het voertuig van de verdachte ten tijde van de botsing met een minimumsnelheid van 71,51 kilometer per uur heeft gereden.
De verdachte heeft – voor zover van belang en samengevat – verklaard dat hij, voorafgaande aan het ongeval, 3 Brugal rumshots met ijs heeft gedronken. Hij reed richting Porta Blanku om een lot te kopen. Naar eigen zeggen zou hij tussen de 60 en 70 kilometer per uur hebben gereden. De weg was voor hem bekend. Volgens de verdachte heeft hij het ongeluk niet kunnen voorkomen. Hij verklaart dat hij met de bocht meereed en de fietser voor de botsing niet te hebben gezien, waardoor hij niet had geremd. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij niet iemand is die dronken wordt en dat hij zich in staat achtte om zijn auto te kunnen bestuderen.
Voor een bewezenverklaring van artikel 2:284 van het Wetboek van Strafrecht is vereist dat het verkeersongeval aan de schuld van de verdachte is te wijten. Van schuld in de zin van dit artikel is pas sprake in het geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. De Hoge Raad heeft bepaald dat het voor de vaststelling van de mate van schuld aankomt op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Dat brengt mee dat niet in zijn algemeenheid valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van dit artikel. Daarvoor zijn immers verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Niet reeds uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 2:284 van het Wetboek van Strafrecht.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting volgt dat de verdachte alcohol heeft gebruikt. Uit het bloedonderzoek blijkt dat de verdachte een bloedalcoholconcentratie van 0,47 mg/ml had, hetgeen net onder de wettelijke limiet ligt. In dit verband merkt het Gerecht op dat het bloedonderzoek ruim twee uur na het ongeval is afgenomen. Het is een feit van algemene bekendheid dat het alcoholgehalte door tijdsverloop c.q. afbraak door het lichaam afneemt. Aannemelijk is derhalve dat het alcoholgehalte van verdachte ten tijde van het ongeval hoger was dan het bij het bloedonderzoek vastgestelde gehalte, hetgeen ook steun vindt in de voorlopige blaastest en de door de verbalisant beschreven uiterlijke kenmerken ten tijde van het eerste contact met verdachte. Hoe hoog (de mogelijke overschrijding van) het (toegestane) alcoholgehalte ten tijde van de (voorgeschreven tijd na) het eerste contact precies was kan echter, bij ontbreken van een geldige ademtest, niet worden vastgesteld. Wel staat naar het oordeel van het Gerecht, vast dat verdachte alcohol heeft gedronken en dat hij 11,51 kilometer per uur harder heeft gereden dan ter plaatse was toegestaan. De verdachte is vervolgens zonder te hebben geremd tegen het slachtoffer aangereden.
Naar het oordeel van het Gerecht kan echter niet worden vastgesteld dat het ongeluk - en het als gevolg daarvan overlijden van slachtoffer [slachtoffer]– zou zijn voorkomen als de verdachte niet onder invloed van alcohol zou zijn geweest ten tijde van het besturen van de auto en zich wel aan de ter plaatse geldende maximum snelheid had gehouden. Daarbij betrekt het Gerecht dat geen sprake kan zijn geweest van een meer dan geringe overschrijding van het maximaal toegestane alcoholgehalte en dat niet gebleken is dat verdachte aanzienlijk harder reed dan de toegestane snelheid. Daarbij kan uit het dossier worden afgeleid dat het avond was ten tijde van de aanrijding, dat de verdachte uit een flauwe bocht kwam alvorens de aanrijding plaatsvond en dat de fiets van het slachtoffer niet over verlichting beschikte. Voorts is niet gebleken van andere omstandigheden waaruit zou kunnen worden afgeleid dat verdachte zich die avond zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gedragen. Zo kan niet vast worden gesteld waar de fietser zich ten tijde van het ongeval op de weg bevond. Uit het ter plaatse verrichte forensisch onderzoek blijkt dat de auto van de verdachte met de middenvoorzijde de fiets van het slachtoffer heeft geraakt. Of dit betekent dat de fietser midden op de weg fietste dan wel dat deze rechts op de weg fietste en verdachte mogelijk van de weg is geraakt, kan niet uit het dossier worden afgeleid. De verdachte verklaart in dit verband slechts dat hij op de weg reed en plotseling een klap hoorde. Gelet op het vorenstaande is het Gerecht van oordeel dat van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid - waar sprake van moet zijn wil schuld in de zin van artikel 2:248 van het Wetboek van Strafrecht aangenomen kunnen worden – hoewel de gevolgen van de gedragingen van verdachte verschrikkelijk zijn geweest – geen sprake is.
De verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde.
Bewezenverklaring
Het Gerecht acht - op grond van de hierna weergegeven bewijsmiddelen en de nadere bewijsoverwegingen, in onderling verband en samenhang beschouwd - wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

Subsidiair

hij op 4 juli 2023 te Curaçao, als bestuurder van een motorrijtuig ([automerk/model], gekentekend [kentekennummer]), daarmee op de weg, te weten: [adres] heeft gereden waarbij hij, verdachte,
- voornoemd motorrijtuig
heeftbestuurd terwijl hij, ten tijde van het ongeval, verkeerde onder kennelijke invloed van alcoholhoudende drank waarvan hij redelijkerwijs moest weten dat het gebruik daarvan zijn rijvaardigheid kon verminderen
en
  • over voornoemde weg heeft gereden met een minimumsnelheid van
  • met onverminderde snelheid, met de voorzijde van het door hem bestuurde voertuig is gebotst tegen de achterzijde van een ander voertuig, te weten een zwartgekleurde fiets, bestuurd door het slachtoffer [slachtoffer] en
  • ten gevolge waarvan die [slachtoffer] werd gedood, en door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt en het verkeer op die weg werd gehinderd;
Het Gerecht acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd (
cursief). De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsmiddelen
Het Gerecht grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de hierna volgende bewijsmiddelen zijn vervat en redengevend zijn voor de bewezenverklaring. [1]
Voorts wordt opgemerkt dat in de bewijsmiddelen geen (expliciete) landsaanduiding is opgenomen, maar dat algemeen bekend is dat de in die bewijsmiddelen wel opgenomen plaatsen zijn gelegen in Curaçao.
1.
De verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting op 1 oktober 2025, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
“Ik was op 4 juli 2023 de bestuurder van het motorvoertuig [automerk/model] met nummerplaat [kentekennummer]. Ik reed mee met de bocht en ik botste tegen de fietser. Ik heb alcoholhoudende drank gebruikt, namelijk drie cups rum met ijs [2]
2.
Een proces-verbaal inzake verkeersongeval 25 juli 2023 van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
“Aanrijding tussen:
I II
Voertuig/voorwerp : motorvoertuig BMX-fiets
Merk/modeljaar : [automerk/model] onbekend
Kentekenplaat : [kentekennummer]
De [adres] is overzichtelijk, verlicht door LED-straatverlichting. Er zijn obstakels geen op of langs de weg dat de bestuurders van motorvoertuigen kan belemmeren. De [adres] alwaar de botsing heeft plaats gevonden is goed onderhouden. De weg heeft een flauwe bocht naar rechts en wordt recht voor de plaats botsing. Alwaar de aanrijding heeft plaats gevonden is de weg verhard van asfaltbeton en is goed onderhouden.
Op 04 juli 2023 omstreeks 22.17 is een forensisch verkeerongevallen onderzoek tussen voertuig 1 en voertuig 2 op de plaats van de botsing verricht. Uit onderzoek bleek dat voertuig 1 met de midden voorzijde tegen de achterzijde van het voertuig 2 botste.” [3]
3.
Een aanvullend proces-verbaal van bevindingen van 23 juli 2025 van de verbalisant [verbalisant 2] velde, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
“Bevinding bij onderzoek naar de toedracht van de aanrijding met dodelijk afloop op dinsdag 4 juli op de [adres] ter hoogte van perceel nummer [perceel]. Het betrof een aanrijding tussen:

Roodgelakte motorvoertuig van het merk [automerk/model] gekentekend [kentekennummer], zijnde voertuig 1;

Een zwartgelakt rijwiel van het merk BMX, merk onbekend, zijnde voertuig 2.
Aan de hand van bovenvermelde berekening kan worden gesteld dat de bestuurder van het voertuig 1 gekentekend [kentekennummer] ten tijde van het ongeval met een minimumsnelheid van ongeveer 71.51 kilometer per uur heeft gereden.” [4]
Bewijsoverwegingen
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het subsidiair ten laste gelegde. Zij heeft daartoe aangevoerd dat niet blijkt dat de aanrijding het gevolg was van actieve handelingen van de verdachte. De verdachte heeft de aanrijding niet kunnen voorkomen en ook een andere bestuurder die geen alcohol heeft genuttigd had het ongeval niet kunnen vermijden.
Het Gerecht ziet zich voor de vraag gesteld of de verdachte gevaar op de weg heeft veroorzaakt en het verkeer daarbij werd gehinderd.
Om op grond van artikel 21 van de Wegenverkeersverordening Curaçao 2000 tot een veroordeling te kunnen komen moet sprake zijn van zodanige gedragingen van de verdachte dat gevaar op de weg wordt of kan worden veroorzaakt of dat het verkeer wordt of kan worden gehinderd.
Vast staat dat de verdachte op de avond van 4 juli 2023 onder de invloed van alcohol verkeerde. Voorts heeft verdachte harder over de openbare weg gereden dan wettelijk is toegestaan. Daarbij is hij tegen de achterkant van de fiets van het slachtoffer [slachtoffer] gebotst.
Door zich aldus te gedragen heeft de verdachte naar het oordeel van het Gerecht gevaar op de weg veroorzaakt en is het verkeer gehinderd. Dat verdachte het ongeval, ook indien hij geen alcohol had genuttigd, niet had kunnen voorkomen zoals de verdediging heeft bepleit, doet naar het oordeel van het Gerecht – wat hier ook van zij - niet af aan het feit dat verdachte gevaar heeft veroorzaakt door met alcohol op te hard te rijden.
Het Gerecht acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het subsidiair ten laste gelegde.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het subsidiair bewezen verklaarde is voorzien bij artikel 21 van de Wegenverkeersverordening Curaçao 2000 en strafbaar gesteld in artikel 119 van die verordening. Het wordt als volgt gekwalificeerd:

Overtreding van artikel 21 van de Wegenverkeersverordening Curaçao 2000.

Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Oplegging van straffen
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan, op de mate waarin de gedraging aan de verdachte te verwijten is en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Met betrekking tot de ernst van het bewezenverklaarde wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte is in zijn voertuig gestapt terwijl hij kennelijk onder invloed van alcohol verkeerde, waarvan hij redelijkerwijs moest weten dat het gebruik daarvan zijn rijvaardigheid kon verminderen. Vervolgens heeft hij harder gereden dan toegestaan. Het ongeval dat vervolgens is ontstaan, heeft geleid tot het overlijden van het slachtoffer.
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij zichzelf in staat achtte te rijden en dat hij geen gevaar op de weg heeft veroorzaakt. Naar het oordeel van het Gerecht heeft verdachte daarmee geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen, waarmee hij de nabestaanden ernstig heeft gekwetst. Ter terechtzitting heeft verdachte alsnog zijn spijt betuigd. Het Gerecht betwijfelt echter of verdachte echt inziet waarom zijn handelen niet door de beugel kan. Anderzijds staat voor het Gerecht vast dat de verdachte de gevolgen van zijn handelen nooit heeft gewild. Hij zal moeten leven met het besef dat door zijn handelen het slachtoffer [slachtoffer], op dat moment net 15 jaar oud, het leven heeft verloren.
Het Gerecht stelt vast dat de verdachte niet eerder in aanraking is gekomen met politie en justitie in verband met strafbare feiten. Het Gerecht stelt voorts vast dat er sinds het ongeval meer dan 2 jaren zijn verstreken, terwijl niet valt in te zien waarom zo lang is gewacht met de vervolging. Daar zal het Gerecht in strafmatigende zin rekening mee houden.
Het Gerecht houdt bij de oplegging van de straf voorts rekening met de door en namens de verdachte naar voren gebrachte persoonlijke omstandigheden. De verdachte was ten tijde van het ongeval 70 jaar oud en is gepensioneerd.
Voor het bewezenverklaarde feit zijn geen oriëntatiepunten beschikbaar, maar het Gerecht heeft gelet op straffen die rechters in vergelijkbare gevallen hebben opgelegd.
Het Gerecht is, na alles te hebben overwogen tot de slotsom gekomen dat een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 120 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk, passend en geboden is. Aldus komt zij tot een andere en lagere straf dan gevorderd door de officier van justitie omdat zij tot een andere bewezenverklaring komt. Voorts acht zij een ontzegging van de rijbevoegdheid, gelet op het tijdsverloop sinds het bewezenverklaarde, waarin verdachte niet nogmaals in aanraking is gekomen met politie en/of justitie en het feit dat het rijbewijs van de verdachte voor meer dan een jaar is ingevorderd, niet (meer) passend.
Schadevergoeding
De benadeelde partijen
[benadeelde partij 1](de moeder van het slachtoffer) en
[benadeelde partij 2](de broer van het slachtoffer) hebben zich in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding.
De verdediging heeft de vorderingen betwist.
De vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 1]bedraagt Cg 9.434,09 ter zake van de materiële schade (begrafeniskosten) en Cg 17.500,00 ter zake van immateriële schade (schokschade).
Uit de vordering tot schadevergoeding is gebleken dat de verzekeringsmaatschappij van de verdachte inmiddels een bedrag van Cg 10.000 heeft uitgekeerd. Daarmee is de materiële schade ruimschoots vergoed. De benadeelde partij is dan ook in zoverre niet-ontvankelijk in haar vordering.
Voor wat betreft de immateriële schade begrijpt het Gerecht deze vordering, gelet op de bijgevoegde uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch (ECLI:NL:GHSHE:2021:680), als zijnde een vordering om schokschade. Volgens jurisprudentie van de Hoge Raad kan vergoeding van immateriële schade plaatsvinden als door het waarnemen van het tenlastegelegde of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan, een hevige emotionele schok bij de benadeelde partij wordt veroorzaakt. Gezichtspunten die een rol spelen bij de beoordeling van de onrechtmatigheid jegens degene bij wie een hevige emotionele schok is teweeggebracht zijn onder meer de aard, de toedracht en de gevolgen van de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad, de wijze waarop het secundaire slachtoffer daarmee is geconfronteerd, alsmede de aard en hechtheid van de relatie tussen beiden. Het recht op schadevergoeding veroorzaakt door schokschade is beperkt tot de schade die volgt uit geestelijk letsel. Voor de toewijzing van schadevergoeding ter zake van dat geestelijk letsel is vereist dat het bestaan van dat geestelijk letsel naar objectieve maatstaven is vastgesteld. In de rechtspraak over schokschade is in dat verband steeds overwogen dat dit in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Daarmee is beoogd tot uitdrukking te brengen dat die emotionele schok moet hebben geleid tot geestelijk letsel dat gelet op aard, duur en/of gevolgen ernstig is, en in voldoende mate objectiveerbaar.
De Hoge Raad (HR 28 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:958) heeft aanleiding gezien om zijn rechtspraak hierover te preciseren, waarbij geldt dat voor zover zijn eerdere rechtspraak hierover anders zou kunnen worden gelezen, daarvan wordt teruggekomen. Dit brengt mee dat als de rechter op grond van een rapportage van een ter zake bevoegde en bekwame deskundige waarbij gedacht kan worden aan een ter zake bevoegde en bekwame psychiater, huisarts of psycholoog tot het oordeel komt dat sprake is van geestelijk letsel, hij tot toewijzing van schadevergoeding kan overgaan, ook als in die rapportage geen diagnose van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld wordt gesteld.
Toepassing van deze criteria op het onderhavige geval leidt tot het volgende oordeel. De benadeelde partij [benadeelde partij 1] is moeder van het slachtoffer. Uit de bij haar vordering gevoegde brief blijkt dat toen zij hoorde dat een jongen was verongelukt zij voor het ergste vreesde en naar de plaats delict is gerend. Toen zij de plaats delict bereikte, trof ze het levenloze lichaam van haar zoon aan, bedekt met bloed. Ze verklaart dat deze confrontatie hartverscheurend was, dat het beeld van het levenloze lichaam nachtmerries geeft en dat ze dagelijks huilt en meer dan twee jaar later nog heel veel verdriet en pijn heeft. De huisarts heeft bij de doorverwijzing naar de psycholoog waar ze momenteel onder behandeling is, depressie vastgesteld. Nu ze echter nog niet de minimale 7 sessies bij de psycholoog heeft gevolgd, is de psycholoog niet bereid gevonden een verklaring af te gegeven, waardoor er geen nadere informatie beschikbaar is over de aard en omvang van het geestelijk letsel.
Naar het oordeel van het Gerecht is voldaan aan het confrontatievereiste. De benadeelde partij [benadeelde partij 1] is geconfronteerd met het levenloze lichaam van haar zoon, die onder het bloed, op straat voor een auto lag. Dat dit bij haar een hevige schok heeft veroorzaakt acht het Gerecht voor de hand liggend. Nu uit de door de huisarts overgelegde verklaring blijkt dat moeder lijdt aan depressie en zeer verdrietig is, en zij zelf verklaart over de geestelijke gevolgen die de confrontatie met het levenloze lichaam - welk beeld zoals zij zelf verklaart “eeuwig op haar netvlies zal blijven” - van haar zoon heeft gehad, waaronder slecht slapen en nachtmerries, acht het Gerecht hiermee voldoende objectief vastgesteld dat de benadeelde partij, als zijnde moeder van het slachtoffer, geestelijk letsel heeft geleden dat zijn oorzaak (mede) vindt in de confrontatie met de gevolgen van het ongeval. Dat de psycholoog, waarbij zij kennelijk al enkele behandelingen heeft gevolgd, niet bereid is gevonden om een verklaring af te leggen, mag in dit verband niet in het nadeel van de benadeelde partij werken.
Feit is wel dat het Gerecht over summiere informatie beschikt. Gelet hierop zal het Gerecht gebruik maken van zijn schattingsbevoegdheid. Alles afwegende acht het Gerecht naar billijkheid een bedrag van
Cg 9.500, -toewijsbaar, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 4 juli 2023, als vergoeding voor schokschade. Voor het overige wordt de vordering niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij kan haar vordering in zoverre bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] bedraagt eveneens Cg 17.500,00 ter zake van immateriële schade (schokschade). Hij was ook op de plaats delict en had een hechte band met zijn overleden broer. In zijn brief verklaart hij dat het zien van zijn kleine broertje, bebloed op straat, iets verschrikkelijks was en dat dit beeld altijd op zijn netvlies zal blijven. Naar het oordeel van het Gerecht is hiermee voldaan aan het confrontatievereiste en is aannemelijk dat hij een hevige emotionele shock heeft geleden.
Uit de beschikbare verklaring van de huisarts blijkt dat ook hij aan depressie lijdt en zeer verdrietig is. Ook benadeelde partij [benadeelde partij 2] is naar een psycholoog verwezen en ook in zijn geval geldt dat deze (kennelijk) niet bereid is gevonden een verklaring af te leggen. Het Gerecht leidt uit de brief van benadeelde partij af dat de gesprekken met de psycholoog ingrijpend zijn en dat hij nog niet klaar is met de behandeling.
Onder verwijzing naar hetgeen hierboven is geoordeeld ten aanzien van de moeder van het slachtoffer ziet het Gerecht aanleiding om ook in het geval van [benadeelde partij 2], zijnde de broer van het slachtoffer, gebruik te maken van zijn schattingsbevoegdheid en een (gematigd) bedrag toe te wijzen van
Cg. 9.500, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 4 juli 2023, als vergoeding voor schokschade. Voor het overige wordt de vordering niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij kan zijn vordering in zoverre bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het Gerecht ziet aanleiding daarbij een schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 1:78 van het Wetboek van Strafrecht aan de verdachte op te leggen.
Voor het geval volledige betaling of volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet volgt, zal vervangende hechtenis van na te melden duur worden opgelegd.
De proceskosten van de benadeelde partij zullen ten laste van de verdachte worden gebracht. Tot op heden zijn die proceskosten begroot op nihil.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 1:19, 1:45, 1:46 en 1:78 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het Gerecht:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een werkstrafvoor de duur van
120 (tweehonderd)uren indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig)dagen hechtenis;
bepaalt dat van deze taakstraf een gedeelte, groot
40 (veertig)uren
,indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig)dagen hechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
1 (een)jaar aan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt;
wijst de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde partij 1]geleden schade toe tot een bedrag van
Cg 9.500 (zegge: negenduizend vijfhonderd gulden), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 4 juli 2023 tot aan de dag van de voldoening, en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij;
verklaart de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige niet-ontvankelijk;
wijst de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde partij 2]geleden schade toe tot een bedrag van
Cg 9.500 (zegge: negenduizend vijfhonderd gulden), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 4 juli 2023 tot aan de dag van de voldoening, en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij;
verklaart de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige niet-ontvankelijk;
veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken;
legt aan de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partij
[benadeelde partij 1]de verplichting op tot betaling aan het Land van een bedrag van
Cg. 9.500 (zegge: negenduizend vijfhonderd gulden),bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
82 (tweeëntachtig)dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 juli 2023 tot aan de dag van de voldoening;
legt aan de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partij
[benadeelde partij 2]de verplichting op tot betaling aan het Land van een bedrag van
Cg. 9.500 (zegge: negenduizend vijfhonderd gulden),bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
82 (tweeënzeventig)dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 juli 2023 tot aan de dag van de voldoening;
bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan het Land daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan het Land in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. H.R. Bracht, bijgestaan door mr. M.S. Dip, (zittingsgriffier), en op 14 november 2025 in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht in Curaçao.

Voetnoten

1.Hierna wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar ambtsedige - en door de desbetreffende verbalisant(en) in wettelijke vorm opgemaakte - processen-verbaal en overige geschriften, die als bijlagen zijn opgenomen in het eindproces-verbaal van het Korps Politie Curaçao (Unit Verkeer) d.d. 8 september 2025, geregistreerd onder proces-verbaalnummer 202302545 en de onderzoeksnaam “Aanrijding met dodelijke afloop op de [adres] ter hoogte van perceel [perceel]”, doorgenummerde dossierpagina’s 1-105.
2..
3.Proces-verbaal inzake verkeersongeval d.d. 25 juli 2023, proces-verbaalnummer: geen, pagina 13-36.
4.Aanvullend proces-verbaal d.d. 23 juli 2025, proces-verbaalnummer 16/25, los proces-verbaal.