ECLI:NL:OGEAC:2025:212

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
6 oktober 2025
Publicatiedatum
27 oktober 2025
Zaaknummer
CUR202404345
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. drs. P.A.M. Pijnenburg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om uitstel en verzuimboete winstbelasting 2021

Op 6 oktober 2025 heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao uitspraak gedaan in een belastingzaak waarbij belanghebbende, een onderneming gevestigd te Curaçao, in beroep ging tegen een boetebeschikking van NAf 1.500 wegens het niet tijdig indienen van de aangifte winstbelasting voor het jaar 2021. De boetebeschikking was opgelegd op 29 juni 2023, en belanghebbende had op 4 juli 2023 bezwaar gemaakt. De Inspecteur handhaafde de boete op 18 november 2024, waarna belanghebbende op 19 november 2024 beroep instelde. Tijdens de zitting op 28 augustus 2025 verzocht belanghebbende om uitstel, wat door het Gerecht werd afgewezen. Het Gerecht oordeelde dat de aangifte voor 2021 te laat was ingediend, namelijk op 30 december 2022, en dat de gemaakte technische problemen niet tijdig waren gemeld. De rechter matigde de boete met 5% tot NAf 1.425 wegens overschrijding van de redelijke termijn van vier maanden. Het beroep werd ongegrond verklaard, en de uitspraak op bezwaar werd vernietigd. De rechter oordeelde dat de boete passend was, gezien de omstandigheden en het aantal eerdere verzuimen.

Uitspraak

Uitspraak van 6 oktober 2025
BBZ nr. CUR202404345
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURACAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening beroep in belastingzaken van:
[Belanghebbende], gevestigd te Curaçao,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend te Curaçao,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende is op 29 juni 2023 een boetebeschikking van NAf 1.500 opgelegd wegens het niet tijdig doen van aangifte winstbelasting voor het jaar 2021 (hierna: de boetebeschikking).
1.2
Belanghebbende heeft op 4 juli 2023 bezwaar gemaakt tegen de boetebeschikking.
1.3
De Inspecteur heeft op 18 november 2024 uitspraak op bezwaar gedaan en de boetebeschikking gehandhaafd.
1.4
Belanghebbende heeft op 19 november 2024 beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 150.
1.5
De Inspecteur heeft op 22 augustus 2025 een verweerschrift ingediend.
1.6
Bij schrijven van 16 juli 2025 heeft belanghebbende kenbaar gemaakt de heer [A], werkzaam op de Inspectie der belastingen, op te willen roepen als getuige. Op 30 juli 2025 heeft het Gerecht belanghebbende per e-mail laten weten dat belanghebbende de heer [A] als getuige kan meebrengen naar de zitting.
1.7
Partijen zijn op 16 juli 2025 opgeroepen om op 28 augustus 2025 ter zitting te verschijnen.
Belanghebbende heeft op 27 augustus 2025 verzocht om uitstel van de zitting. Het Gerecht heeft dit verzoek afgewezen.
1.8
De zitting heeft plaatsgevonden op 28 augustus 2025, te Willemstad. Namens belanghebbende is [B] verschenen. Namens de Inspecteur is verschenen [C]. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota ingebracht en voorgedragen.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende is opgericht sinds 20 maart 2018 en is gevestigd te Curaçao.
2.2
Belanghebbende is aangifteplichtig voor de winstbelasting. De aangifte winstbelasting voor het jaar 2021 had uiterlijk op 30 juni 2022 moeten worden gedaan.
2.3
De heer [B] heeft als gemachtigde voor belanghebbende op 21 maart 2022 een aanvraag tot machtiging ingediend om namens belanghebbende online aangifte te doen. Deze aanvraag is op 21 maart 2022 goedgekeurd waarna de machtiging eveneens op 21 maart 2022 actief is geworden.
2.4
Op 14 december 2022, heeft de heer [B] de helpdesk van de Inspectie der Belastingen ingeschakeld en verzocht om toegang te krijgen tot de winstbelastingaangiften ten behoeve van belanghebbende. Op 20 december 2022 heeft hij dit verzoek herhaald.
2.5
Belanghebbende heeft de aangifte winstbelasting 2021 (en alle andere openstaande aangiften winstbelasting), op 30 december 2022 ingediend.

3.GESCHIL

3.1
In geschil is de vraag of de naheffingsaanslag winstbelasting 2021 terecht aan belanghebbende is opgelegd.
3.2
Belanghebbende stelt dat de opgelegde verzuimboete, ten onrechte is opgelegd, omdat het systeemtechnisch niet mogelijk was om de aangifte winstbelasting 2021, tijdig in te dienen.
3.3
De Inspecteur stelt dat de opgelegde verzuimboete terecht is, aangezien belanghebbende de aangifte winstbelasting met betrekking tot het jaar 2021, te laat heeft ingediend, namelijk op 30 december 2022.

4.OVERWEGINGEN

Vooraf en ambtshalve

4.1
Op 27 augustus 2025, één dag voor de zitting, heeft de gemachtigde verzocht om uitstel van de zitting, omdat hij ten gevolge van een stroomstoring op die dag, niet in de gelegenheid was om de zitting voor te bereiden.
4.2
Het Gerecht heeft het verzoek om uitstel afgewezen. De reden daarvoor is dat belanghebbende al op 16 juli 2025 voor de zitting was uitgenodigd en de gemachtigde derhalve ruimschoots de tijd heeft gehad om de zitting voor te bereiden. Dat hij ervoor heeft gekozen om de voorbereiding op de allerlaatste dag te doen plaatsvinden is voor rekening en risico van de gemachtigde. Daarbij komt dat het dossier vrijwel volledig bestaat uit stukken afkomstig van belanghebbende en dat het voorwerp van geschil relatief eenvoudig is en voor wat betreft het aantal stukken zeer beperkt van omvang.
4.3
Ter zitting is niet verschenen de heer [A]. Dit is het gevolg van een communicatief misverstand. Belanghebbende heeft verzocht de heer [A] te willen oproepen als getuige, waarna het Gerecht heeft aangegeven dat belanghebbende de heer [A] mee mocht brengen naar de zitting. Na dit bericht heeft geen afstemming plaatsgevonden tussen de belanghebbende en de Inspecteur met als gevolg dat door niemand actie is ondernomen en de heer [A] noch door de Inspecteur noch door belanghebbende is meegebracht.
4.4
Ter zitting is aan gemachtigde gevraagd wat hij de getuige had willen vragen. Daarop heeft de gemachtigde verklaard dat hij de heer [A] had willen laten bevestigen dat het aangifteportaal wel vaker niet naar behoren werkt, in het bijzonder niet met betrekking tot het kantoor van de gemachtigde. Volgens gemachtigde beschikt de heer [A] over specifieke kennis/deskundigheid over het aangifteportaal.
Ter zitting is de gemachtigde verzekerd dat de rechter niet twijfelt aan het feit dat het aangifteportaal niet altijd even goed functioneert en dat de rechter het geloofwaardig acht dat de gemachtigde de aangifte winstbelasting voor het jaar 2021 van belanghebbende aanvankelijk niet heeft kunnen aanbieden aan het aangifteportaal. In zoverre voegt een getuigenverklaring van de heer [A] niets toe aan hetgeen reeds feitelijk kan worden vastgesteld en werpt hetgeen de heer [A] zou kunnen verklaren geen nieuw of ander licht op de zaak.
Wettelijk kader
4.5
Ingevolge artikel 15, lid 4 Algemene Landsverordening Landsbelastingen (hierna: ALL), dient belanghebbende uiterlijk op de laatste dag van de zesde maand na afloop van het boekjaar over dat jaar de definitieve aangifte winstbelasting te doen. Voor het belastingjaar 2021, betekent dit dat de aangifte dus uiterlijk op 30 juni 2022 ingediend had moeten worden.
Inhoudelijk
4.6
De gemachtigde heeft verklaard dat hij gedurende een langere periode, zonder succes, gepoogd heeft namens belanghebbende digitaal aangifte te doen voor de winstbelasting. Toen dat niet lukte heeft hij destijds contact gezocht met de Inspecteur, maar de gemachtigde weet niet meer wanneer en met welke Inspecteur. Op een later moment, op 21 maart 2022, is het hem gelukt het machtigingsproces te doorlopen waarna hem goedkeuring is verleend voor het digitaal indienen van aangiften winstbelasting namens belanghebbende. Echter, zo stelt de gemachtigde. kon hij, ondanks die goedkeuring op laatstgenoemde datum, nog altijd geen aangiften doen in het portaal van belanghebbende.
4.7
Noch uit de processtukken, noch ter zitting heeft de gemachtigde aannemelijk gemaakt dat hij tussen 21 maart 2022 en de vervaldatum van de aangifte winstbelasting 2021, zijnde 30 juni 2022, gereclameerd heeft bij de Inspectie over de systeemtechnische problemen waartegen hij als gemachtigde van belanghebbende in het portaal aanliep.
4.8
Uit de stukken van het geding volgt, dat de gemachtigde van belanghebbende eerst bijna 5,5 maanden na afloop van de uiterlijke indieningsdatum kenbaar melding gemaakt van de systeemtechnische onmogelijkheid om de aangiften winstbelasting ten behoeve van belanghebbende in het portaal te doen. Nu er verder niets op wijst dat belanghebbende kenbaar eerder het probleem van het niet kunnen doen van aangifte heeft aangekaart, moet het ervoor worden gehouden dat voor wat betreft het jaar 2021 te laat aangifte is gedaan. Daarbij komt ook dat voor eerdere jaren (2018 tot en met 2020) nimmer kenbaar is geklaagd over het niet kunnen doen van aangiften over die eerdere jaren.
4.9
Wegens het te laat doen van aangifte kan de Inspecteur ingevolge artikel 18, lid 2, ALL een boete opleggen van NAf 2.500. De Inspecteur heeft in dit geval, voor het jaar 2021, een boete opgelegd van NAf 1.500, hetgeen naar het oordeel van het Gerecht juist is.
4.1
De Inspecteur heeft zich bij het opleggen van de boete gebaseerd op de verzuimenreeks van het tot Hoofdstuk IV van de Ministeriële regeling formeel belastingrecht (hierna: de regeling) behorende artikelen 4.3 en 4.4. In artikel 4.3, lid 1, van de regeling is bepaald dat de Inspecteur bij het opleggen van een verzuimboete voor de winstbelasting rekening moet houden met het aantal keren dat in de voorgaande vier belastingjaren een verzuim is geconstateerd. Ingevolge artikel 4,4, lid 1 en 3 van de regeling is bepaald dat de Inspecteur bij het opleggen van een boete voor de winstbelasting bij een vierde verzuim een boete oplegt van NAf 1.500. In de onderhavige zaak is sprake van een vierde verzuim, nu niet alleen voor het jaar 2021 te laat aangifte is gedaan, maar tevens voor de jaren 2018 tot en met 2020.
4.11
Een verzuimboete dient achterwege te blijven indien sprake is van afwezigheid van alle schuld (AVAS). Zoals hiervoor geoordeeld is hiervan geen sprake. Niet gezegd kan worden dat belanghebbende in de gegeven omstandigheden van haar in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om te bewerkstelligen dat tijdig aangifte is gedaan. Daartoe had belanghebbende kenbaar, toen zij problemen signaleerde bij het doen van aangifte, eerder aan de bel moeten trekken.
4.12
Een verzuimboete is bedoeld om belastingplichtigen, zoals belanghebbende, in te scherpen dat tijdig aangifte moet worden gedaan. Dat neemt niet weg dat het aan de rechter is om per geval te beoordelen of de opgelegde boete passend en geboden is.
Het Gerecht acht een verzuimboete van NAf 1.500 in een zaak als de onderhavige passend en geboden.
Het beroep moet derhalve ongegrond worden geacht.
4.13
Het Gerecht dient met betrekking tot de boete ambtshalve te beoordelen of inbreuk is gemaakt op het recht van belanghebbende op behandeling van een zaak binnen een redelijke termijn. De Hoge Raad hanteert als uitgangspunt dat de redelijke termijn is overschreden als de rechter niet binnen twee jaar uitspraak doet na het moment dat jegens de beboete een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat aan hem een boete zal worden opgelegd (ECLI:NL:HR:2005:AO9006).
4.14
Van de oplegging van de verzuimboete (29 juni 2023) tot de onderhavige uitspraak van het Gerecht (6 oktober 2025) zijn meer dan twee jaar verstreken, hetgeen een overschrijding van de redelijke termijn meebrengt van naar boven afgerond vier maanden. Nu bijzondere omstandigheden die een langere termijn zouden rechtvaardigen zijn gesteld noch gebleken, zal het Gerecht de boete met 5% matigen overeenkomstig de uitgangspunten zoals vermeld in de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 17 juli 2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:2297. Daarbij geldt dat het Gerecht de bedragen in Euro’s zal ‘vertalen’ naar de in Curaçao geldende valuta (1 € = 1 NAf/XCG).
4.15
Het vorenstaande brengt mee dat de boete wordt verminderd tot NAf 1.425.

5.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

Het Gerecht ziet geen aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten of het griffierecht.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vermindert de boete voor het jaar 2021 tot een bedrag van NAf 1.425.
Deze uitspraak is gegeven door mr. drs. P.A.M. Pijnenburg, rechter, en is uitgesproken op 6 oktober 2025, in tegenwoordigheid van de griffier N.N. Noel - van der Biezen BSc.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………….. aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Emancipatie Boulevard Dominico “Don” Martina 18
Willemstad
Curaçao
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffie@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
- natuurlijke personen: Cg 200
- personenvennootschappen en rechtspersonen: Cg 500