ECLI:NL:OGEAC:2025:2

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
17 januari 2025
Publicatiedatum
20 januari 2025
Zaaknummer
CUR202402568
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erkenning en tenuitvoerlegging van een arbitraal vonnis van het London Court of International Arbitration

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 17 januari 2025 uitspraak gedaan op het verzoek van Bluequest Resources AG om erkenning en tenuitvoerlegging van een arbitraal vonnis van het London Court of International Arbitration (LCIA) van 14 mei 2022. Bluequest, gevestigd in Zwitserland, had Palmat N.V., gevestigd in Curaçao, aangeklaagd voor betaling van een bedrag van USD 3.214.827,40, zoals vastgesteld in het arbitraal vonnis. Palmat had tegen dit vonnis verzet aangetekend, maar het verzet was deels toegewezen door de Engelse rechter, die de rente en kosten gedeeltelijk had vernietigd. Bluequest had conservatoire verhaalsbeslagen gelegd, maar deze hadden geen effect gehad.

Het verzoek van Bluequest was gericht op erkenning van het arbitraal vonnis en het verkrijgen van verlof tot tenuitvoerlegging. Palmat betwistte de geldigheid van de documenten die Bluequest had overgelegd en stelde dat de eisen van de UNCITRAL Model Law niet waren nageleefd. Het Gerecht oordeelde echter dat Bluequest voldeed aan de vereisten van artikel 1020 Rv en artikel 35 lid 2 van de Model Law, en dat de documenten correct waren gecertificeerd door een advocaat van Bluequest.

Het Gerecht concludeerde dat de formele vereisten voor tenuitvoerlegging niet onterecht waren en dat de argumenten van Palmat niet konden leiden tot weigering van erkenning en tenuitvoerlegging. De rechter oordeelde dat het verzoek van Bluequest moest worden toegewezen, met veroordeling van Palmat in de proceskosten. De beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en Palmat werd veroordeeld tot betaling van griffierechten, beslagkosten en gemachtigdensalaris, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Zaaknummer: CUR202402568
Beschikking van 17 januari 2025
op het verzoek van
BLUEQUEST RESOURCES AG, hierna:
Bluequest,
gevestigd te Baar, Zwitserland,
verzoekster,
gemachtigde: mr. W. Princée,
tegen
PALMAT N.V., hierna:
Palmat,
gevestigd te Curaçao,
verweerster,
gemachtigden: mrs. N.E. Soon en S.N.J. Putter.

1.Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit:
  • het verzoekschrift van 10 juli 2024,
  • het verweerschrift,
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 10 december 2024 en de pleitnotities.

2.De feiten

2.1.
Bij vonnis van het London Court of International Arbitration (hierna: “LCIA”) van 14 mei 2022 en Memorandum of Correction van 8 juli 2022, heeft het arbitraal tribunaal te Londen Palmat veroordeeld tot betaling aan Bluequest van USD 3.214.827,40 te vermeerderen met rente en met kosten (hierna: “het arbitraal vonnis”).
2.2.
De arbitrage tussen Bluequest en Palmat betrof een contract tussen die partijen, waarvan nakoming door Bluequest werd gevorderd voor de betaling van USD 3.214.827,40.
2.3.
Palmat ging tegen het arbitraal vonnis in verzet en hoger beroep. Het verzet is op 7 december 2023 deels toegewezen. De Engelse rechter is overgegaan tot gedeeltelijke vernietiging van het arbitraal vonnis wat betreft de te betalen rente over de arbitrage- en juridische kosten. Het hoger beroep is afgewezen zonder inhoudelijke behandeling. Dit leidde tot een Certificate of Finality, afgegeven op 7 februari 2024 door de High Court of England and Wales.
2.4.
Na daartoe van dit gerecht verkregen verlof, heeft Bluequest conservatoire verhaalsbeslagen gelegd ten laste van Palmat onder een aantal banken en onder de aan Palmat gelieerde Curaçaose rechtspersonen Palmat Holding en Palmat Private Foundation. Deze beslagen troffen geen doel.

3.Het verzoek

Bluequest verzoekt om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, het arbitraal vonnis te erkennen en haar verlof te verlenen het arbitraal vonnis ten laste van Palmat ten uitvoer te leggen, met Palmats veroordeling in de proceskosten, de kosten van de conservatoire beslagen en de nakosten, alles te vermeerderen met de wettelijke rente indien deze kosten niet zijn voldaan binnen veertien dagen na het in deze zaak te wijzen beschikking.

4.De beoordeling

Inzet van het verzoek
4.1.
Het betreft hier een verzoek tot verlening van verlof tot tenuitvoerlegging van een arbitraal vonnis.
4.2.
Bluequest heeft bij haar verzoekschrift onder meer een kopie van het arbitraal vonnis, het Memorandum of Correction, het gedeeltelijke vernietigingsvonnis en het Certificate of Finality overgelegd – allemaal met een certificering door een advocaat van Bluequest dat de documenten ware kopieën zijn.
4.3.
Bluequest baseert haar exequaturverzoek op artikel 1020 Rv jo. artikel 35 lid 2 van de UNCITRAL Model Law on International Commercial Arbitration (1985), inclusief amendementen van 2006. Artikel 1020 lid 1 Rv luidt:

Op een arbitrage is van toepassing de UNCITRAL Model Law on International Commercial Arbitration, hierna te noemen de Model Law, zoals laatstelijk vastgesteld door de United Nations Commission on International Trade Law, en zulks in de Engelstalige tekst daarvan.
Toepasselijke versie van de Model Law; verhouding met NY-Verdrag
4.4.
Palmat betwist dat de regels van de Model Law beslissend zijn bij het bepalen van de formele vereisten voor tenuitvoerlegging en stelt dat, zelfs indien de Model Law van toepassing zou zijn, dit de 1985-versie van de Model Law betreft. Palmat beroept zich op de voorwaarden van artikel IV van het
Verdrag over de erkenning en tenuitvoerlegging van buitenlandse scheidsrechterlijke uitspraken, New York, 10-06-1958(hierna: “NY-Verdrag”). Dit artikel vereist dat, bij verzoek tot tenuitvoerlegging, het behoorlijk gelegaliseerde origineel van de uitspraak of een behoorlijk gewaarmerkt afschrift daarvan en het origineel van de arbitrageovereenkomst of een behoorlijk gewaarmerkt afschrift daarvan worden overlegd. Palmat betoogt dat de certificering door de advocaat van Bluequest, zoals beschreven in r.o. 4.2 van deze beschikking, niet voldoet aan de voorwaarden gesteld door het NY-Verdrag en ook niet aan die gesteld in de 1985-versie van de Model Law. Artikel 35 lid 2 van de 1985-versie vereist ook een gelegaliseerd origineel of behoorlijk gewaarmerkt afschrift van het arbitraal vonnis en de arbitrageovereenkomst.
4.5.
Artikel 35 lid 2 van de 2006-versie van de Model Law stelt (slechts) de eis dat het originele vonnis of een kopie daarvan wordt overhandigd bij een verzoek tot tenuitvoerlegging.
4.6.
Artikel 1020 Rv verwijst naar de Model Law “
zoals laatstelijk vastgesteld” door UNCITRAL. De huidige formulering van artikel 1020 Rv dateert van vóór de publicatie van de geamendeerde Model Law. Er is echter geen reden aan te nemen dat de wetgever voor ogen stond latere aanpassingen van de Model Law buiten de deur te houden. Een redelijke wetsuitleg in de onderhavige zaak brengt mee dat in artikel 1020 Rv met
“zoals laatstelijk vastgesteld”wordt gedoeld op de meest actuele versie van de Model Law (ten tijde van de aanvang van deze zaak: die uit 2006).
4.7.
Het Wetboek Rv is na publicatie van de 2006-versie van de Model Law meerdere malen aangepast, zonder aanpassing van de wettekst van artikel 1020 Rv met een specifieke verwijzing naar de 1985-versie. De Memorie van Toelichting vermeldt dat “
[g]ekozen is voor het van toepassing verklaren (…) van de UNCITRAL Model Law” (p. 80). Noch de wettekst, noch de Memorie van Toelichting nopen tot een toepassing van slechts de oude (en verouderde) versie van de Model Law.
4.8.
De nieuwe versie van de Model Law is door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, waaraan het gehele Koninkrijk der Nederlanden, inclusief de voormalige Nederlandse Antillen, heeft deelgenomen, zonder debat goedgekeurd. Ook is er geen blijk van dat vertegenwoordigers van het Koninkrijk op enig moment, bijvoorbeeld tijdens de onderhandelingen voor de nieuwe Model Law, zorgen hebben geuit over de deformalisering van artikel 35 lid 2 of op dat punt (voor Curaçao) een voorbehoud op zijn plaats achtten.
4.9.
Gelet op het voorgaande is het gerecht dan ook van oordeel dat als wettelijke voorwaarde (slechts) geldt dat de originele versie of een kopie van het arbitraal vonnis wordt overgelegd. Artikel 35 lid 2 van de 2006-versie van de Model Law is overigens ook eerder, onbetwist, toegepast door het Gemeenschappelijk Hof in de zaak ECLI:NL:OGHACMB:2023:160, r.o. 2.3 e.v.
4.10.
Het betoog van Palmat dat de (strengere) vereisten van het NY-Verdrag dienen te gelden omdat dit verdragsbepalingen zijn, kan niet worden gevolgd. Artikel VII NY-Verdrag bepaalt dat het verdrag niet aan erkenning en tenuitvoerlegging in de weg mag staan indien nationale wetgeving of een andere geldende internationale overeenkomst een gunstigere regeling bevat.
4.11.
Nu Bluequest kopieën van het arbitraal vonnis, het Memorandum of Correction, het gedeeltelijke vernietigingsvonnis en het Certificate of Finality – allemaal met een certificering door een advocaat van Bluequest dat de documenten ware kopieën zijn – heeft overgelegd, is voldaan aan de vereisten van artikel 1020 Rv jo. 35 lid 2 Model Law.
Geen onnodig formalisme
4.12.
Bij dit alles komt nog dat in de onderhavige zaak niet in het geding is dat de arbitrage heeft plaatsgevonden en dat de tekst van het arbitraal vonnis luidt zoals opgenomen in de overgelegde kopie. Een formalistische benadering zoals door Palmat bepleit dient dan geen redelijk doel. Zelfs indien zou worden aangenomen dat de (strengere) vereisten van artikel IV NY-Verdrag zouden gelden, zou in deze zaak de waarmerking als getrouwe kopie van de originelen door de advocaat van Bluequest voldoen aan (de ratio van) artikel IV NY-Verdrag (vgl. Gerecht Aruba, ECLI:NL:OGEAA:2018:602, r.o. 4.4).
Geen vertaling nodig van Engelstalige stukken
4.13.
De stelling van Palmat dat een beëdigde Nederlandse vertaling van alle documenten is vereist, is ongegrond. Artikel 35 lid 2 Model Law bepaalt dat een vertaling naar een officiële taal van de Staat door het gerecht kan worden verlangd indien het vonnis niet in een officiële taal is uitgebracht. De taal van alle documenten is Engels, één van de drie voertalen bij dit gerecht (artikel 9 Rijkswet Gemeenschappelijk Hof van Justitie).
Het belang van Bluequest en mogelijk misbruik van de tenuitvoerleggingsprocedure
4.14.
Palmat voert aan dat Bluequest geen belang heeft bij verlof tot tenuitvoerlegging van het arbitraal vonnis, nu Palmat geen vermogensbestanddelen in Curaçao heeft. Bluequest zou volgens Palmat de executoriale titel willen misbruiken om informatie van Palmat te verkrijgen over haar inkomstenbronnen, omzet, bezittingen en vermogensbestanddelen, wat een schending van artikel 3:303 BW zou opleveren. Palmat miskent hierbij dat een voldoende belang van Bluequest al gelegen is in het enkele beschikken over een executoriale titel. Dat een schuldenaar stelt niet over vermogensbestanddelen te beschikken, is in het algemeen en ook hier niet relevant voor de vraag of een vordering, of een verzoek tot tenuitvoerlegging, kan worden toegewezen.
(Andere) weigeringsgronden voor tenuitvoerlegging
4.15.
Artikel 36 Model Law versie 2006 noemt verschillende gronden voor het weigeren van de erkenning en tenuitvoerlegging van een arbitraal vonnis. Deze gronden komen in grote mate overeen met de gronden van het NY-Verdrag. Artikel 36 betreft een discretionaire bevoegdheid van de rechter, met dien verstande dat uitgangspunt is dat verlof wordt verleend. Het eerste lid van dit artikel luidt:
Article 36. Grounds for refusing recognition or enforcement
(1) Recognition or enforcement of an arbitral award, irrespective of the country in which it was made, may be refused only:
(a) at the request of the party against whom it is invoked, if that party furnishes to the competent court where recognition or enforcement is sought proof that:
(i) a party to the arbitration agreement referred to in article 7 was under some incapacity; or the said agreement is not valid under the law to which the parties have subjected it or, failing any indication thereon, under the law of the country where the award was made; or
(ii) the party against whom the award is invoked was not given proper notice of the appointment of an arbitrator or of the arbitral proceedings or was otherwise unable to present his case; or
(iii) the award deals with a dispute not contemplated by or not falling within the terms of the submission to arbitration, or it contains decisions on matters beyond the scope of the submission to arbitration (…); or
(iv) the composition of the arbitral tribunal or the arbitral procedure was not in accordance with the agreement of the parties or, failing such agreement, was not in accordance with the law of the country where the arbitration took place; or
(v) the award has not yet become binding on the parties or has been set aside or suspended by a court of the country in which, or under the law of which, that award was made; or
(b) if the court finds that:
(i) the subject-matter of the dispute is not capable of settlement by arbitration under the law of this State; or
(ii) the recognition or enforcement of the award would be contrary to the public policy of this State.
4.16.
Hetgeen door Palmat met een beroep op deze weigeringsgronden is aangevoerd kan niet in de weg staan aan erkenning en tenuitvoerlegging. Het gerecht overweegt daartoe het volgende.
4.17.
Palmats stelling dat de arbitrageovereenkomst ongeldig was omdat de heren […] en […] niet bevoegd waren Bluequest te vertegenwoordigen, is door Bluequest bestreden, waarbij zij onder meer verwijst naar de jarenlange erkenning van de vertegenwoordigingsbevoegdheid van […] en […] door Palmat. Reeds om deze reden kan Palmat niet gevolgd worden in haar stelling. Van de vertegenwoordigingsbevoegdheid van de vertegenwoordigers van Bluequest heeft Palmat niet eerder een punt gemaakt. Door die in de arbitrageprocedure stilzwijgend te aanvaarden en door daarin inhoudelijk te procederen, heeft Palmat haar recht zich te beroepen op ene eventuele onbevoegdheid aan de zijde van haar wederpartij verwerkt. Bovendien ligt in de proceshandelingen van Bluequest, zowel in de arbitrageprocedure, bij het High Court als bij dit gerecht, een bekrachtiging besloten van de eventueel onbevoegdelijk namens haar gesloten overeenkomst.
4.18.
Voorts voert Palmat aan dat de samenstelling van het scheidsgerecht in strijd met het arbitragereglement heeft plaatsgevonden. Na benoeming van de twee arbiters, één door Bluequest en één door Palmat, is het deze arbiters niet gelukt om gezamenlijk een derde arbiter te benoemen. De twee arbiters hebben daarom het LCIA verzocht een geschikte kandidaat te vinden, die daarna ook als arbiter werd benoemd. Volgens Palmat is de derde arbiter daarmee niet met de vereiste instemming van beide andere arbiters benoemd en is diens benoeming dus ongeldig. Ook hier geldt dat niet is gebleken dat Palmat hier eerder, in de arbitrage zelf of bij het High Court, een punt van heeft gemaakt. Daarnaast blijkt niet van enig bezwaar van de andere twee arbiters tegen de benoeming van de derde arbiter. Als zij niet al tevoren te kennen hebben gegeven geen bezwaar te hebben tegen de op hun verzoek door LCIA aangedragen kandidaat, hebben zij hem in elk geval stilzwijgend aanvaard.
4.19.
Palmat heeft ook een aantal bezwaren van inhoudelijker aard aangevoerd tegen het arbitraal vonnis. Zo stelt zij i) dat het scheidsgerecht ten onrechte van de juistheid van constateringen van een andere arbitrage tussen Palmat Venezuela en Bluequest is uitgegaan, terwijl Palmat Curaçao daar geen verweer tegen heeft kunnen voeren, ii) dat het scheidsgerecht zelf argumenten construeerde zonder dat partijen daarop konden reageren, iii) dat het scheidsgerecht essentiële feiten als vaststaand heeft aangenomen, terwijl partijen duidelijk andere standpunten hadden, iv) dat het scheidsgerecht had nagelaten over het essentieel verweer van Palmat te beslissen dat sprake was van sui generis overeenkomsten met ruilkarakteristieken en v) dat deze overeenkomsten in samenhangend verband moesten worden uitgelegd. Bluequest heeft de gegrondheid van deze bezwaren betwist, onder meer met verwijzingen naar rechtsoverwegingen van het arbitraal vonnis en de constatering door de High Court dat het scheidsgerecht geen onterechte aannames heeft gemaakt. Ook het gerecht ziet in hetgeen door Palmat is aangevoerd geen
proofals bedoeld in artikel 36 lid 1 Model Law van enige daar genoemde tekortkoming, laat staan dat daarin aanleiding kan worden gevonden de erkenning en tenuitvoerlegging van het arbitraal vonnis te weigeren.
Slotsom en kosten
4.20.
Op grond van het voorgaande zal het verzoek van Bluequest worden toegewezen, met veroordeling van Palmat in de proceskosten en beslagkosten zoals door Bluequest verzocht.

5.De beslissing

Het gerecht:
5.1.
erkent het arbitraal vonnis van 14 mei 2022 van het London Court of International Arbitration, het Memorandum of Correction van 8 juli 2022 en de Order van Judge Pelling KC van 7 december 2023, gewezen tussen Bluequest en Palmat, en verleent Bluequest verlof tot tenuitvoerlegging daarvan;
5.2.
veroordeelt Palmat in de kosten van deze procedure, aan de zijde van Bluequest begroot op NAf 450 aan griffierecht, NAf 11.785,28 aan beslagkosten en NAf 1.500 voor gemachtigdensalaris, alle bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de uitspraak van deze beschikking;
5.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.E. de Kort, rechter, bijgestaan door mr. D.M.J. Hernandez, griffier, en in het openbaar uitgesproken.