ECLI:NL:OGEAC:2025:19

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
17 februari 2025
Publicatiedatum
18 februari 2025
Zaaknummer
CUR202300356
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Teruggaaf van zekerheidsstelling en te veel betaalde invoerrechten in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 17 februari 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de Inspecteur der Invoerrechten en Accijnzen. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de zekerheidstelling van NAf 21,90 die was vereist voor de invoer van goederen. De Douane had vragen gesteld over de douanewaarde van de goederen, wat leidde tot de eis van zekerheidstelling. De belanghebbende stelde dat hij ten onrechte deze zekerheidstelling moest betalen en dat de douanewaarde onjuist was omdat lokale kosten daarin waren inbegrepen. Het Gerecht oordeelde dat de Douane niet onbevoegd had gehandeld door de aangegeven douanewaarde niet te accepteren en dat er geen schending was van de beginselen van behoorlijk bestuur. Echter, het Gerecht concludeerde dat de Inspecteur de teruggaaf van de zekerheidstelling en de te veel betaalde rechten bij invoer moest verlenen zonder aanvullende voorwaarden. De uitspraak bevatte ook bepalingen over de proceskosten en het griffierecht. De belanghebbende heeft recht op teruggaaf van de zekerheidstelling en de te veel betaalde rechten bij invoer binnen zes weken na de uitspraakdatum.

Uitspraak

Uitspraak van 17 februari 2025
BBZ nr. CUR202300356
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
[Belanghebbende],wonende te Curaçao,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER INVOERRECHTEN EN ACCIJNZEN, zetelend in Curaçao,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1 [
De expediteur] (hierna: de expediteur) heeft op 8 september 2022 namens belanghebbende aangifte ten invoer gedaan voor diverse goederen (invoerdocument met nummer [C-000000]).
1.2
Belanghebbende heeft voor de invoer van de goederen zekerheid moeten stellen ter grootte van NAf 21,90 (hierna: de zekerheidstelling). Belanghebbende heeft op 9 september 2022 voornoemd bedrag aan zekerheidstelling betaald.
1.3
Belanghebbende heeft op 15 september 2022 tegen de zekerheidstelling en de gehanteerde douanewaarde bezwaar gemaakt.
1.4
De Inspecteur heeft daar op 30 september 2022 op gereageerd.
1.5
Op 12 november 2022 heeft belanghebbende een aanvulling op het bezwaarschrift ingediend.
1.6
Belanghebbende heeft op 6 februari 2023 beroep ingesteld tegen het uitblijven van een van een uitspraak op bezwaar. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 50.
1.6
Belanghebbende heeft op 28 maart 2023 zijn beroep aangevuld.
1.7
De Inspecteur heeft op 27 februari 2024 een verweerschrift ingediend.
1.8
De zitting heeft plaatsgevonden op 29 februari 2024 te Willemstad. Belanghebbende is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde [A], verbonden aan [Q]. Namens de Inspecteur zijn [B] en [C] verschenen.
1.9
Ter zitting is met partijen overeengekomen dat de Inspecteur alsnog binnen drie weken uitspraak zal doen op het bezwaar. De behandeling van het beroep is aangehouden.
1.1
Het Gerecht heeft de Inspecteur op verzoek uitstel verleend voor het doen van uitspraak op bezwaar tot en met 8 april 2024. Nadat de Inspecteur, na daartoe door het Gerecht te zijn herinnerd op 11 april 2024, nog geen uitspraak op bezwaar had gedaan, heeft het Gerecht op 29 april 2024 het onderzoek gesloten en uitspraak aangekondigd.
1.11
De Inspecteur heeft op diezelfde dag alsnog uitspraak op bezwaar gedaan. Naar aanleiding hiervan is het onderzoek heropend.
1.12
Belanghebbende heeft op 17 mei 2024 een reactie ingediend.
1.13
Partijen hebben het Gerecht toestemming gegeven om zonder nadere mondelinge behandeling uitspraak te doen.
1.14
Het Gerecht heeft op 5 juni 2024 het onderzoek (wederom) gesloten en uitspraak aangekondigd.

2.FEITEN

2.1
De expediteur heeft voor belanghebbende aangifte gedaan voor diverse goederen op de aangifte ten invoer met nummer [C000000]. De goederen zijn als één consolidatiezending naar Curaçao verzonden. De goederen hebben de volgende omschrijving: “perfume, bag, light, jewelry”.
2.2
De afhandeling van de aangifte is aangehouden in verband met vragen van de Douane over de juistheid van de aangegeven douanewaarde. De goederen zijn vrijgegeven onder betaling van een bedrag aan zekerheidsstelling voor eventueel meer verschuldigde invoerheffingen (zie 1.2).
2.3
Belanghebbende heeft vervolgens bezwaar gemaakt tegen de zekerheidsstelling.
2.4
Op 30 september 2022 heeft de Inspecteur op het schrijven van belanghebbende gereageerd. In die brief is de volgende passage opgenomen:
“Bij de controle van de aangifte voor uw goederen zijn vragen gerezen over de vrachtkosten die in de douanewaarde moeten zijn opgenomen. Aanleiding voor de vragen vormde het feit dat uw goederen (verschillende zendingen) als een consolidatiezending naar Curaçao werd getransporteerd, hetgeen bij Punto MIO/CPost geen gebruikelijke transportwijze is. Met u ben ik overigens van mening dat de transportwijze, al dan niet in consolidatie, een aangelegenheid van de logistieke sector is. Douane dient er evenwel op toe te zien dat in de douanewaarde het juiste bedrag aan transportkosten is opgenomen, In dat verband zijn vragen gesteld aan de aangever, te weten Cpost. Nadat Douane van CPost de antwoorden heeft ontvangen, en wellicht ook nadere bescheiden, kan de aangifte worden afgehandeld. (…).”
2.5
Op 11 november 2022 heeft over het bezwaarschrift van belanghebbende een hoorgesprek (artikel 128 Algemene verordening I.U. en D. 1908 (AVIUD)) plaatsgevonden.
2.6
Belanghebbende heeft op 12 november 2022 een nadere motivering van zijn bezwaar ingediend.
2.7
Hangende de beroepsprocedure heeft de Inspecteur op 29 april 2024 uitspraak op bezwaar gedaan.

3.GESCHIL

3.1
Tussen partijen is in geschil of (1) belanghebbende recht heeft op teruggaaf van het bedrag aan zekerheidsstelling (NAf 21,90) en (2) te veel betaalde rechten bij invoer.
3.2
Belanghebbende stelt dat hij ten onrechte een zekerheidsstelling moest betalen en voorts dat in de douanewaarde ook lokale kosten zijn inbegrepen en dat hij hierdoor te veel rechten bij invoer heeft betaald.
3.3
Tussen partijen is de ontvankelijkheid van het bezwaarschrift niet meer in geschil.

4.OVERWEGINGEN

Beroep tegen het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar

4.1
Belanghebbende heeft beroep ingesteld wegens het niet tijdig doen van uitspraak op het ingediende bezwaar. Tegen het niet-tijdig doen van uitspraak op bezwaar inzake de toepassing van de AIUD staat geen beroep open. Het Gerecht is van oordeel dat ter wille van een behoorlijke rechtsbescherming beroep mogelijk moet zijn tegen het niet-tijdig beslissen op een bezwaarschrift. Het Gerecht oordeelt dat, omdat het om belastingen gaat, hiervoor aansluiting moet worden gezocht bij de bepalingen van de Algemene landsverordening landsbelastingen (hierna: ALL) (vgl. Gerecht Aruba, 6 juli 2022, ECLI:NL:OGEAA:2022:170).
4.2
De Inspecteur heeft ingevolge artikel 30, lid 2 van de ALL negen maanden de tijd om uitspraak te doen op een bezwaarschrift. Ingevolge artikel 31, lid 1, van de ALL kan binnen twaalf maanden, beroep worden ingesteld tegen het niet tijdig doen van een uitspraak op een bezwaarschrift.
4.3
Belanghebbende heeft op 15 september 2022 bezwaar gemaakt. De Inspecteur had derhalve tot 15 juni 2023, de tijd om uitspraak op bezwaar te doen. Het op 6 februari 2023 ingediende beroep is ook met overeenkomstige toepassing van voormelde bepalingen van de ALL te vroeg ingediend. Het beroep is daarom niet ontvankelijk.
4.4
Hangende onderhavige beroepsprocedure heeft de Inspecteur op 29 april 2024 alsnog uitspraak gedaan op het bezwaar. Belanghebbende heeft derhalve geen belang meer bij dit beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar. Dit beroep is mitsdien niet-ontvankelijk.
4.5
Het door belanghebbende ingestelde beroep van 6 februari 2023 wordt ook geacht te zijn gericht tegen de (reële) uitspraak op bezwaar van 29 april 2024 (GEA Curaçao, 17 april 2018, ECLI:NL:OGEAC:2018:57). Ook deze uitspraak is dus onderwerp van onderhavige procedure.
Inhoudelijk
4.6
Belanghebbende stelt samengevat dat de Douane in strijd met de regelgeving en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft gehandeld door ter zake van de aangifte ten invoer van 8 september 2022, een zekerheidstelling te eisen.
4.7
De verschuldigde invoerheffingen worden berekend op basis van de douanewaarde. Voor vaststelling van de douanewaarde zijn de bepalingen van Hoofdstuk I van de Landsverordening tarief van invoerrechten (LTvI) van belang. Op basis van de regelgeving is de douane bevoegd om bij de uitvoering van haar heffingswerkzaamheden informatie op te vragen. In dit verband wordt onder andere gewezen op artikel 10 van de LTvI waarin is bepaald dat een ieder die direct of indirect bij de invoer van goeden is betrokken aan de douane alle bescheiden en inlichtingen met betrekking tot die invoer dienen te verstrekken die zij (de Douane) redelijkerwijs noodzakelijk acht.
4.8
Hierbij wordt ook gewezen op artikel 13 LvTI waarin is bepaald dat indien het noodzakelijk wordt de definitieve vaststelling van de douanewaarde uit te stellen, de goederen op verzoek van de aangever onder zekerheidstelling voor de mogelijk verschuldigde invoerrechten, ter beschikking worden gesteld.
4.9
Het Gerecht stelt voorop dat ter discussie staat of de Douane bij de afhandeling van de invoeraangifte van 8 september 2022 door het stellen van een zekerheid in strijd heeft gehandeld met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
4.1
Uit de vaststaande feiten volgt dat de Douane bij de afhandeling van de aangifte ter vaststelling van de juiste invoerheffingen vragen had over de douanewaarde. In dat verband kan niet worden gezegd dat de Douane onbevoegd heeft gehandeld door de aangegeven douanewaarde niet te accepteren. Evenmin zijn feiten en omstandigheden aangevoerd die de conclusie rechtvaardigen dat de Douane door het stellen van zekerheid in strijd heeft gehandeld met enig beginsel van behoorlijk bestuur.
Uitspraak op bezwaar
4.11
Belanghebbende heeft in de loop van de procedure bovendien aangevoerd dat dat de douanewaarde onjuist is omdat daarin ook lokale kosten zijn inbegrepen. De Inspecteur heeft op de zitting te kennen gegeven dat bij de behandeling van het bezwaar ook zal worden beoordeeld of belanghebbende te veel rechten bij invoer heeft betaald. In dat geval zou hij overgaan tot correctie.
4.12
In de uitspraak op bezwaar concludeert de Inspecteur
‘dat de ingebrachte argumenten aanleiding geven tot herziening van de aangevochten beschikking’en hij besluit ‘
het bezwaarschrift toe te wijzen’. Voorts is daarin opgenomen dat teruggaaf van de gestelde zekerheid alsmede te veel betaalde rechten bij invoer zal geschieden.
4.13
Uit het voorgaande volgt dat het beroep gegrond is en dat belanghebbende recht heeft op het bedrag aan zekerheidsstelling van NAf 21,90. Uit de uitspraak volgt ook dat belanghebbende recht heeft op te veel betaalde rechten bij invoer. De Inspecteur heeft echter het bedrag van de te veel betaalde rechten bij invoer niet vermeld. Aan de hand van de stukken van het geding kan het Gerecht ook niet bepalen tot welk bedrag de rechten bij invoer moet worden verminderd.
4.14
In de uitspraak is verder opgenomen dat voor de teruggaaf van de zekerheidstelling alsmede te veel betaalde rechten bij invoer geldt dat belanghebbende een aangifte ten invoer moet laten opmaken en samen met de originele kwitantie ter aanzuivering van het tijdelijke invoerdocument moet indienen bij de douaneautoriteiten. Belanghebbende bestrijdt dat de goederen met een tijdelijk invoerdocument zijn ingevoerd. Ook heeft hij onbetwist aangevoerd dat de Douane in andere soortgelijke gevallen zonder een nieuwe aangifte de foutieve douanewaarde heeft gecorrigeerd en de te veel betaalde rechten bij invoer heeft teruggeven.
4.15
Het Gerecht oordeelt als volgt. Uit de gedingstukken valt nergens uit af te leiden dat de goederen met een tijdelijk invoerdocument zijn ingevoerd. Integendeel, in de gedingstukken wordt telkens verwezen naar ‘de aangifte ten invoer’ en ‘het invoerdocument’. Op de zitting is door de Inspecteur ook niet aangevoerd dat de goederen met een tijdelijk invoerdocument zijn ingevoerd. Gelet op het voorgaande moet het ervoor worden gehouden dat geen sprake is van een tijdelijk invoerdocument. Door in deze fase van de procedure aanvullende voorwaarden te stellen voor teruggaaf van de zekerheid handelt de Douane bovendien niet overeenkomstig de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Dit geldt ook voor het stellen van aanvullende voorwaarden aan de teruggaaf van te veel betaalde heffing bij invoer, die voor andere importeurs niet gelden. Het Gerecht oordeelt om die reden dat de betaalde zekerheid (NAf 21,90) alsmede de te veel betaalde rechten bij invoer binnen een redelijk termijn, uiterlijk binnen zes weken na de uitspraakdatum, zonder nadere douaneformaliteiten moeten worden teruggeven aan belanghebbende.

5.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

Kosten bezwaarfase

5.1
Voor de toekenning van een vergoeding voor de kosten van de bezwaarfase bestaat geen wettelijke grondslag.
Kosten beroepsfase
5.2
Het Gerecht vindt aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten die belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken.
5.3
In artikel 15, lid 2 Landsverordening op het beroep in belastingzaken (LBB) is bepaald dat de regels over de kosten en de wijze van de berekeningen van de hoogte daarvan, bij of krachtens landsbesluit, houdende algemene maatregelen worden vastgesteld. Dat is nog niet gebeurd. Het Gerecht zal daarom aansluiten bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, PB 2001, no. 127 (zie ook Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, 21 juni 2017, ECLI:NL:OGHACMB:2017:54).
5.4
In artikel 1 van dit Besluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen, waaronder de kosten van door een derde verleende beroepsmatige bijstand. Belanghebbende heeft op de zitting te kennen gegeven dat hij een beroep doet op een forfaitaire vergoeding van kosten. Deze kosten kunnen worden berekend op NAf 1.750 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor de nadere schriftelijke reactie, waarde per punt NAf 700, wegingsfactor 1).
5.5
Verder dient de Inspecteur op grond van artikel 18, lid 5 LBB het betaalde griffierecht van NAf 50 aan belanghebbende te vergoeden.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen de uitspraak op bezwaar gegrond;
- bepaalt dat aan belanghebbende teruggaaf wordt verleend van de zekerheidsstelling ten bedrage van NAf 21,90;
- bepaalt dat aan belanghebbende teruggaaf wordt verleend van de te veel betaalde rechten bij invoer;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten NAf 1.750;
- draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van
NAf 50 te vergoeden.
Deze uitspraak is gegeven door mr. D.J. Jansen, rechter, en uitgesproken op 17 februari 2025, in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.M. de Leeuw van Weenen
.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Emancipatie Boulevard Dominico “Don” Martina 18
Willemstad
Curaçao
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffie@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
- natuurlijke personen: NAf 200
- personenvennootschappen en rechtspersonen: NAf 500