ECLI:NL:OGEAC:2025:16

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
21 januari 2025
Publicatiedatum
18 februari 2025
Zaaknummer
CUR202403249, CUR202403313, CUR202403314 en CUR202403315
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belanghebbende tegen de Inspecteur der Belastingen inzake aanslagen inkomstenbelasting en premies voor het jaar 2018

In deze zaak gaat het om een geschil tussen een belanghebbende, een gehuwde visser en eigenaar van een vissersboot, en de Inspecteur der Belastingen van Curaçao. De belanghebbende heeft aanvankelijk geen aangifte inkomstenbelasting voor het jaar 2018 ingediend, wat resulteerde in door de Inspecteur opgelegde aanslagen op basis van een geschat belastbaar inkomen van NAf 27.500. De belanghebbende heeft later een aangifte ingediend, maar de Inspecteur handhaafde de aanslagen en legde ook verzuimboetes op. De belanghebbende heeft beroep ingesteld tegen deze aanslagen en boetes, waarbij hij stelde dat zijn werkelijke inkomen lager was dan de schatting van de Inspecteur.

Het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao oordeelde dat de belanghebbende, ondanks uitnodigingen en aanmaningen, geen aangifte had gedaan. Hierdoor werd de omkering en verzwaring van de bewijslast toegepast, wat betekent dat de belanghebbende moest bewijzen dat de aanslagen onjuist waren. Het Gerecht concludeerde dat de belanghebbende niet overtuigend had aangetoond dat de schatting van de Inspecteur onjuist was en dat de aanslagen derhalve niet verminderd zouden worden. De verzuimboete van NAf 250 werd ook gehandhaafd, aangezien de belanghebbende niet tijdig aangifte had gedaan.

De uitspraak werd gedaan op 21 januari 2025, waarbij het beroep van de belanghebbende ongegrond werd verklaard. De belanghebbende heeft de mogelijkheid om binnen twee maanden hoger beroep in te stellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie.

Uitspraak

Uitspraak van 21 januari 2025
BBZ nrs. CUR202403249, CUR202403313, CUR202403314 en CUR202403315
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken 1940 van:
[Belanghebbende], woonachtig te Curaçao,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend te Curaçao,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende is op 26 augustus 2022 een aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2018 opgelegd naar een belastbaar inkomen van NAf 27.500, resulterende in een bedrag te betalen aan inkomstenbelasting van NAf 506. Tegelijkertijd is een verzuimboete opgelegd van NAf 250.
1.2
Aan belanghebbende is op 26 augustus 2022 een aanslag premies AOV/AWW voor het jaar 2018 opgelegd naar een premie-inkomen van NAf 27.500, resulterende in een bedrag te betalen aan premies AOV/AWW van NAf 1.377.
1.3
Aan belanghebbende is op 26 augustus 2022 een aanslag premie AVBZ voor het jaar 2018 opgelegd naar een premie-inkomen van NAf 27.500, resulterende in een bedrag te betalen aan premie AVBZ van NAf 550.
1.4
Aan belanghebbende is op 26 augustus 2022 een aanslag premie BVZ voor het jaar 2018 opgelegd naar een premie-inkomen van NAf 27.500, resulterende in een bedrag te betalen aan premie BVZ van NAf 1.580.
1.5
Belanghebbende heeft op 5 oktober 2022 de aangifte inkomstenbelasting voor het jaar 2018 ingediend. Deze aangifte is aangemerkt als een tijdig ingediend bezwaarschrift.
1.6
De Inspecteur heeft op 28 juni 2024 uitspraken op bezwaar gedaan en de aanslagen, alsmede de boete gehandhaafd.
1.7
Belanghebbende heeft op 23 augustus 2024 tegen de uitspraken van de Inspecteur beroep ingesteld bij het Gerecht. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 50.
1.8
Belanghebbende heeft op 14 oktober 2024 aanvullende stukken bij het Gerecht ingediend.
1.9
De Inspecteur heeft op 24 oktober 2024 een verweerschrift ingediend.
1.1
De Inspecteur heeft op 26 november 2024 op verzoek van het Gerecht een screenprint aan het Gerecht doen toekomen waaruit blijkt dat voor het jaar 2018 op 15 maart 2024 een aanmaning tot het doen van aangifte naar belanghebbende is verzonden.
1.11
De zitting heeft plaatsgevonden op 28 november 2024 te Willemstad. Verschenen zijn belanghebbende en diens echtgenote [A]. Namens de Inspecteur is [B] verschenen.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende is gehuwd en is eigenaar van een vissersboot.
2.2
Belanghebbende heeft aanvankelijk geen aangifte inkomstenbelasting voor het jaar 2018 ingediend.
2.3
De Inspecteur heeft om die reden aanslagen opgelegd naar een geschat belastbaar en premie-inkomen van NAf 27.500.
2.4
Belanghebbende heeft op 5 oktober 2022 een (nihil) aangifte inkomstenbelasting voor het jaar 2018 ingediend.
2.5
In de aangifte geeft belanghebbende aan in 2018 van beroep visser te zijn en dat zijn echtgenote gepensioneerd is. Verder geeft belanghebbende aan dat hij en zijn echtgenote in 2018 geen inkomsten hadden. Onder de nadere gegevens is het volgende vermeld:
‘Belastingplichtige komt door vissen aan de kost. Belastingplichtige heeft zijn eigen boot. Na aftrekken van beziene (toevoeging Gerecht: lees benzine) en andere onderhoudskosten van de boot, houd belastingplichtige een bedrag van tussen de ANG 500 en ANG 750 per maand over.’
2.6
De Inspecteur heeft op 4 april 2024 een vragenmail gestuurd naar belanghebbende om te achterhalen waar belanghebbende in 2018 van heeft geleefd. Belanghebbende heeft niet op deze vragenmail gereageerd. De Inspecteur heeft daarom op 30 april 2024 een rappel gestuurd. Op dit rappel reageerde [K], iemand die in het verleden een aangifte voor belanghebbende zou hebben ingevuld, op 1 mei 2024. Volgens de heer [K] verkreeg belanghebbende zijn inkomen in 2018 door dagelijks te gaan vissen, alleen of met een derde.

3.GESCHIL EN STANDPUNTEN PARTIJEN

3.1
In geschil is de hoogte van de opgelegde definitieve aanslagen inkomstenbelasting en premies AOV/AWW, AVBZ en BVZ voor het jaar 2018.
3.2
Belanghebbende heeft in zijn beroepschrift gesteld in 2018 ongeveer NAf 500 tot NAf 750 per maand te hebben verdiend met vissen. Dat is op jaarbasis NAf 6.000 tot NAf 9.000.
3.3
De Inspecteur stelt dat de vereiste aangifte niet is gedaan en dat belanghebbende in de bezwaarfase niet heeft aangetoond dat de aanslag te hoog is vastgesteld.

4.BEOORDELING VAN HET BEROEP

Omkering en verzwaring bewijslast

4.1
In artikel 30, lid 6 van de Algemene Landsverordening Landsbelastingen (hierna: ALL) en artikel 31, lid 3 van de ALL is de omkering en de verzwaring van de bewijslast geregeld voor de bezwaar- en beroepsfase. Daarin is bepaald dat de belastingaanslag wordt gehandhaafd indien ten onrechte geen aangifte is gedaan, de vereiste aangifte niet is gedaan, of niet volledig is voldaan aan verplichtingen van artikel 40, 40a, 41, 42 en 43 ALL, waaronder de administratie- en bewaarplicht. Tenzij gebleken is dat, en zo ja in hoeverre, deze belastingaanslag onjuist is. De zogenoemde omkering en verzwaring van de bewijslast.
4.2
Belanghebbende is uitgenodigd tot het doen van aangifte. Vaststaat dat belanghebbende geen aangifte heeft gedaan binnen de daartoe door de Inspecteur gestelde termijn. De Inspecteur stelt op 3 maart 2021 belanghebbende te hebben aangemaand tot het doen van aangifte en heeft daar ook bewijs van aangeleverd. Desgevraagd op zitting heeft belanghebbende dit niet betwist en heeft belanghebbende verklaard niet meer te weten of hij een aanmaning had ontvangen.
De Inspecteur heeft vervolgens een taxatieve aanslag inkomstenbelasting opgelegd naar een belastbaar inkomen van NAf 27.500. Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt door voor 2018 een nihilaangifte inkomstenbelasting in te dienen. In de toelichting vermeldt belanghebbende dat hij in 2018 tussen de NAf 500 en NAf 750 per maand overhield na het voldoen van benzine- en andere onderhoudskosten voor de boot.
4.3.1
De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat voor de vast te stellen aanslagen de omkering van de bewijslast geldt, dat het onmogelijk is dat belanghebbende en zijn echtgenote hebben kunnen leven van NAf 6.000. Doordat de vereiste aangifte niet zou zijn gedaan, heeft de Inspecteur de aanslag inkomstenbelasting voor 2019 vastgesteld naar een belastbaar inkomen van NAf 27.500. De Inspecteur stelt dat niet is gebleken dat de aanslag te hoog is vastgesteld.
4.3.2
De Inspecteur heeft aangevoerd het ongeloofwaardig te vinden dat belanghebbende iedere dag gaat vissen en dit voor ongeveer NAf 20 (na aftrek van kosten) per dag zou doen. Deze stelling is volgens de Inspecteur door belanghebbende niet onderbouwd met bewijsstukken. Bovendien heeft belanghebbende volgens de Inspecteur zich ten onrechte niet aangemeld als ondernemer voor de omzetbelasting, waardoor belanghebbende geen aangiften omzetbelasting doet en er geen informatie beschikbaar is over belanghebbendes omzet.
Belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat hij op geen enkele wijze een administratie heeft bijgehouden.
Belanghebbende heeft ter zitting eveneens verklaard dat het niet mogelijk is om te leven van een bedrag tussen de NAf 500 en NAf 750, dat hij meer heeft verdiend dan die door hem genoemde bedragen, maar dat het verdiende inkomen minder is dan het door de Inspecteur in aanmerking genomen bedrag van NAf 27.500.
4.3.3
Gegeven het feit dat belanghebbende, na daartoe te zijn uitgenodigd en daartoe te zijn aangemaand, geen aangifte heeft gedaan, dient omkering en verzwaring van de bewijslast te worden toegepast.
Redelijke schatting
4.4
De zogenoemde omkering en verzwaring van de bewijslast ontslaat de Inspecteur niet van zijn verplichting de door hem aangebrachte correctie niet naar willekeur vast te stellen. De aanslag dient te berusten op een redelijke schatting.
De Inspecteur stelt het volstrekt ongeloofwaardig te vinden dat belanghebbende en zijn echtgenote van tussen de NAf 500 en NAf 750 per maand hebben kunnen leven.
4.5
Het Gerecht is van oordeel dat het door de Inspecteur taxatief vastgesteld belastbaar inkomen niet onredelijk is.
Verzwaard tegenbewijs
4.6
Indien en voor zover een belanghebbende de juistheid van de voor de schatting gebruikte gegevens of de juistheid van de schatting van de Inspecteur anderszins betwist, dient hij daarvoor tegenbewijs te leveren op de in artikel 31, lid 3, ALL bedoelde wijze (vgl. Hoge Raad 31 mei 2013, nr. 11/03452, ECLI:NL:HR:2013:BX7184).
Anders dan de blote stelling dat de schatting van de Inspecteur te hoog is, heeft belanghebbende geen inhoudelijke bezwaren ingebracht tegen de door de Inspecteur gemaakte schatting. Dat is ook niet of nauwelijks mogelijk, omdat belanghebbende op geen enkele wijze een administratie heeft bijgehouden.
4.7
Het Gerecht acht dat belanghebbende niet op overtuigende wijze de onjuistheid heeft doen blijken van de schatting van de Inspecteur of de voor de schatting gebruikte gegevens. De aanslagen inkomstenbelasting en premies AOV/AWW, AVBZ en BVZ voor het jaar 2018 zullen derhalve niet worden verminderd. Het beroep is ongegrond.
Verzuimboete
4.8
De verzuimboete van NAf 250 is opgelegd vanwege het niet tijdig doen van de aangifte inkomstenbelasting 2018.
4.9
Op grond van artikel 18, lid 1, ALL kan de Inspecteur ter zake van dit verzuim een boete opleggen van ten hoogste NAf 2.500.
4.1
In de Ministeriële regeling formeel belastingrecht is onder meer het boetebeleid van de Inspecteur neergelegd. Op grond van artikel 4.3, lid 1 van deze Ministeriële regeling wordt bij het opleggen van een verzuimboete rekening gehouden met het aantal keren dat in de voorafgaande vier belastingjaren een verzuim is geconstateerd.
4.11
Ingevolge artikel 4.4, lid 1, letter a van deze ministeriële regeling legt de Inspecteur bij een eerste verzuim een boete op van NAf 250.
4.12
Op grond van artikel 7, lid 1, ALL is belanghebbende gehouden de aangifte binnen een door de Inspecteur gestelde termijn van tenminste twee maanden na het uitnodigen tot het doen van aangifte bij de Inspecteur in te dienen. Aan belanghebbende is geen uitstel verleend. De Inspecteur heeft belanghebbende op 15 maart 2021 aangemaand aangifte te doen. Belanghebbende heeft verzuimd aangifte te doen. Met het oog daarop heeft de Inspecteur terecht een verzuimboete opgelegd. Het boetebeleid van de Inspecteur brengt mee dat bij een eerste verzuim een boete van NAf 250 dient te worden opgelegd.
Het Gerecht acht deze boete passend en geboden.

5.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

5.1
Het Gerecht ziet geen aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten of het griffierecht.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gegeven door mr. drs. P.A.M. Pijnenburg , rechter, en is uitgesproken op 21 januari 2025, in tegenwoordigheid van de griffier M.M.M. Faro MSc.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Emancipatie Boulevard Dominico “Don” Martina 18
Willemstad
Curaçao
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffie@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
- natuurlijke personen: NAf 200
- personenvennootschappen en rechtspersonen: NAf 500