In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 15 januari 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser], een statutair directeur van United Payment Services N.V. (UPS), en UPS zelf. [Eiser] vorderde betaling van een schadevergoeding van NAf 484.511, vermeerderd met wettelijke rente, na zijn ontslag als statutair directeur. Hij stelde dat er geen dringende reden was voor de beëindiging van de overeenkomst en dat hij recht had op de overeengekomen schadeloosstelling, de zogenaamde 'parachute-regeling'. UPS voerde aan dat er wel degelijk sprake was van een dringende reden, omdat [eiser] zijn functie niet naar behoren had vervuld, wat zou hebben geleid tot non-compliance met de wetgeving omtrent anti-witwaspraktijken.
Het Gerecht oordeelde dat er geen dringende reden was voor het ontslag. Het Gerecht stelde vast dat UPS niet had aangetoond dat [eiser] zijn functie niet naar behoren had vervuld, en dat er geen eerdere waarschuwingen of gesprekken over zijn functioneren hadden plaatsgevonden. Het Gerecht concludeerde dat UPS de overeenkomst niet op de juiste wijze had beëindigd en dat [eiser] recht had op de overeengekomen schadeloosstelling. Het Gerecht kende [eiser] een totaalbedrag van NAf 445.011 toe, inclusief buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van goede communicatie en documentatie in de relatie tussen een statutair bestuurder en de vennootschap.