ECLI:NL:OGEAC:2024:34

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
8 januari 2024
Publicatiedatum
7 maart 2024
Zaaknummer
CUR202300667
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake convenant en toedeling van onverdeeld aandeel in perceel na echtscheiding

In deze zaak, die voor het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao werd behandeld, gaat het om een geschil tussen een ex-echtpaar over de toedeling van een woning die onderdeel uitmaakt van een onverdeeld aandeel in een perceel. De eiseres, vertegenwoordigd door mr. M. Cicilia, vordert dat de gedaagde, vertegenwoordigd door mrs. J.F. Baart en D.M. Wildeman, zijn medewerking verleent aan de overdracht van de woning aan haar, zoals vastgelegd in een convenant dat na hun echtscheiding is ondertekend. De gedaagde betwist echter dat hij bevoegd is om de woning aan eiseres over te dragen, aangezien hij samen met zijn zussen eigenaar is van het perceel en de woning juridisch niet gesplitst is.

De feiten van de zaak zijn als volgt: partijen zijn op 15 mei 1996 gehuwd en hebben twee kinderen. Na hun echtscheiding in 2003 is eiseres in de woning blijven wonen, maar heeft deze in 2019 verlaten. Eiseres stelt dat het convenant bepaalt dat de woning aan haar toekomt, terwijl gedaagde aanvoert dat de woning niet aan haar kan worden toebedeeld zonder toestemming van zijn zussen, die mede-eigenaar zijn.

Het gerecht overweegt dat de uitleg van het convenant niet zo kan zijn dat gedaagde zijn aandeel in het perceel aan eiseres kan overdragen, omdat de woning deel uitmaakt van een onverdeeld geheel. De vorderingen van eiseres worden afgewezen, en het gerecht compenseert de proceskosten, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is uitgesproken op 8 januari 2024 door mr. S.M. Christiaan, rechter, bijgestaan door mr. H. Akbuz, griffier.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Zaaknummer: CUR202300667
Vonnis van 8 januari 2024
in de zaak van
[EISERES],wonend in Curaçao,
eiseres,
gemachtigde: mr. M. Cicilia,
tegen
[GEDAAGDE],
wonend in Curaçao,
gedaagde,
gemachtigden: mrs. J.F. Baart en D.M. Wildeman.
Partijen worden hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd.

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
  • het verzoekschrift van 7 maart 2023, met producties,
  • de conclusie van antwoord, met producties,
  • de mondelinge behandeling van 27 november 2023,
  • de pleitnotities.
1.2.
Vonnis is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
Op 15 mei 1996 zijn partijen met elkaar gehuwd. Uit het huwelijk van partijen zijn twee kinderen geboren.
2.2.
Bij notariële akte van 21 oktober 1996 is het perceel gelegen in het Tweede District van Curaçao, bekend als kavel nummer 194 van het verkavelingsplan “De Goede Hoop”, nader omschreven in meetbrief nummer 231 van 24 april 1965, met het daarop gebouwde, plaatselijk bekend als [adres A], B en C (hierna: het perceel) in eigendom overgedragen aan [gedaagde] en zijn twee zussen, ieder voor 1/3 onverdeeld aandeel.
2.3.
Partijen hebben op 14 januari 2003 een convenant ondertekend (hierna: het convenant), waarin – voor zover van belang – het volgende staat:
“(…)
2. De tot de huwelijksgoederengemeenschap behorende goederen en schulden worden als volgt gescheiden en gedeeld:
- de woning gelegen aan de [adres A] wordt aan de vrouw toebedeeld,
- alle overige goederen alsmede de schulden zijn reeds naar behoren gescheiden en gedeeld.
(…)”
2.4.
Bij beschikking van 12 februari 2003 heeft het gerecht de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. De kinderen van partijen waren toen minderjarig.
2.5.
Na de echtscheiding is [eiseres], samen met de minderjarige kinderen van partijen, in de woning aan de [adres A] (hierna: de woning) blijven wonen.
2.6.
In 2019, toen de kinderen meerderjarig zijn geworden, heeft [eiseres] de woning verlaten.

3.De vordering

3.1. [
eiseres] vordert – samengevat – dat het gerecht:
primair
I. voor recht verklaart dat [gedaagde] houder is van zijn onverdeeld aandeel in het perceel,
II. [gedaagde] veroordeelt zijn medewerking te verlenen om de woning aan [eiseres] over te dragen, dan wel [gedaagde] veroordeelt tot betaling aan [eiseres] van NAf 150.000 aan schadevergoeding,
III. [gedaagde] veroordeelt tot betaling aan [eiseres] van NAf 3.000 aan voorschot gemachtigdensalaris,
IV. [eiseres] machtigt om namens [gedaagde] de overdracht van de woning te ondertekenen,
een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, althans
(subsidiair)een en ander als door het gerecht in goede justitie te bepalen.

4.De beoordeling

4.1. [
eiseres] legt aan haar vorderingen ten grondslag dat zij sinds de echtscheiding in de woning heeft gewoond. Zij is in 2019 uit de woning gezet door [gedaagde]. Dit omdat de kinderen meerderjarig werden, waardoor [eiseres] volgens [gedaagde] niet in de woning mocht blijven wonen. Thans verzoekt [eiseres] dat het convenant wordt uitgevoerd, in die zin dat de woning conform het convenant aan haar in eigendom wordt overgedragen zodat zij weer in de woning kan wonen.
4.2. [
gedaagde] voert daartegen aan dat hij samen met zijn zussen, ieder voor 1/3 deel, eigenaar is van het perceel en het daarop gebouwde. Het gebouwde is feitelijk in drie appartementen verdeeld, maar niet als zodanig juridisch gesplitst. Dit brengt mee dat de toestemming van de mede-eigenaren nodig is voor vervreemding van de woning, omdat deze woning onderdeel uitmaakt van het gebouwde op het perceel dat onverdeeld is. [gedaagde] is dan ook niet beschikkingsbevoegd om de woning te vervreemden. Daarbij geldt dat de bedoeling van partijen was dat [eiseres] na de echtscheiding samen met de destijds minderjarige kinderen tijdelijk, en wel tot de kinderen meerjarig zouden worden, in de woning zou verblijven. [eiseres] mocht redelijkerwijs niet verwachten dat de woning aan haar in eigendom zou worden overgedragen, omdat [gedaagde] zonder instemming van zijn zussen als deelgenoten niet daartoe bevoegd was. [eiseres] heeft dit ook zo begrepen nu zij in 2019 de woning heeft verlaten toen de kinderen meerderjarig werden.
4.3.
Voor de beantwoording van de vraag hoe in een schriftelijke overeenkomst de verhouding van partijen is geregeld, gaat het niet alleen om de zuiver taalkundige uitleg van de bewoordingen van de betreffende overeenkomst, maar komt het ingevolge de ‘Haviltex’-maatstaf tevens aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de desbetreffende bepaling mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Bij de uitleg van een overeenkomst zijn de omstandigheden van het geval van beslissende betekenis, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen. Ook het gedrag van een partij na de totstandkoming van de overeenkomst kan voor de uitleg van die overeenkomt van belang zijn.
4.4.
Tegen de achtergrond van die maatstaf overweegt het gerecht allereerst dat de woning deel uitmaakt van het gebouwde op het perceel waarin [gedaagde] 1/3 onverdeelde aandeel heeft. Voor zover partijen, volgens de stellingen van [eiseres] en naar de letterlijke tekst van de betreffende bepaling in het convenant, zouden zijn overeengekomen dat de woning aan [eiseres] wordt toebedeeld, is vervreemding van een gedeelte van een gemeenschappelijk perceel zonder dat het desbetreffende gedeelte (juridisch) wordt afgesplitst van het grotere geheel niet mogelijk (zie het arrest van de Hoge Raad van 22 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1297). Gesteld noch gebleken is dat de woning ten behoeve van de vervreemding is aangewezen als afzonderlijk te individualiseren zaak, waartoe ingevolge artikel 3:170, derde lid van het Burgerlijk Wetboek slechts de gezamenlijke deelgenoten ([gedaagde] en zijn twee zussen) bevoegd zijn. Dit betekent dat het niet mogelijk is dat de woning aan [eiseres] wordt toebedeeld.
4.5.
Het gerecht is verder van oordeel dat de bepaling in het convenant, gelet op de omstandigheden van het geval, in onderlinge samenhang bezien, in redelijkheid niet zo kan worden uitgelegd dat het de bedoeling van partijen was dat [gedaagde] zijn 1/3 onverdeelde aandeel in het perceel in eigendom aan [eiseres] over zou dragen, zoals [eiseres] nog heeft betoogd. Daartoe is redengevend dat tegenover de toedeling aan [eiseres] geen financiële afrekening staat, in de zin dat [eiseres] aan [gedaagde] een vergoeding betaalt wegens overbedeling van [eiseres]. Evenmin heeft er feitelijk een juridische overdracht plaatsgevonden, of hebben partijen daartoe maatregelen getroffen, zoals de inschakeling van een notaris. Tot slot heeft [eiseres] zich ook niet als eigenaar gedragen door nimmer de onroerendezaakbelasting van de woning te betalen en evenmin – met uitzondering van een jaar – de hypothecaire lasten van de woning te dragen. [eiseres] is (enkel) in de woning blijven wonen toen de kinderen nog minderjarig waren en heeft de woning in 2019 verlaten toen de kinderen meerderjarig werden. [eiseres] heeft geen omstandigheden gesteld waaruit volgt dat zij zich na totstandkoming van het convenant tot 2019 als deelgenoot van het perceel heeft gedragen, dan wel aanspraak heeft gemaakt op het onverdeeld aandeel van [gedaagde] in het perceel.
4.6.
Het voorgaande betekent dat de vorderingen van [eiseres], die zijn gegrond op de in het geding zijnde bepaling in het convenant, niet voor toewijzing in aanmerking komen.
4.7.
Het gerecht ziet in de relatie die tussen partijen heeft bestaan aanleiding de proceskosten te compenseren en wijst daarmee de vorderingen van de partijen om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten af.

5.De beslissing

Het gerecht:
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M. Christiaan, rechter, bijgestaan door
mr. H. Akbuz, griffier, en in het openbaar uitgesproken.