ECLI:NL:OGEAC:2024:26

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
19 februari 2024
Publicatiedatum
6 maart 2024
Zaaknummer
CUR202204544
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van voorfinanciering van bouwkosten door erfgenamen

In deze zaak vorderen eisers, [eisers sub 1 en 2], een verklaring voor recht dat zij een vordering hebben op de onverdeelde nalatenschap van hun overleden dochter, [naam 1], ter hoogte van NAf 1.447.108,20. Deze vordering is gebaseerd op de kosten die zij hebben gemaakt voor de bouw van een woning op een perceel dat aan [naam 1] toebehoorde. De eisers stellen dat [gedaagde], de partner van [naam 1] en haar enige erfgenaam, hen dit bedrag dient terug te betalen op grond van onverschuldigde betaling, ongerechtvaardigde verrijking en onrechtmatige daad. Het gerecht heeft eerder in een vonnis van 6 september 2021 deze vordering afgewezen, wat heeft geleid tot een gezag van gewijsde. In de huidige procedure wordt door [gedaagde] het beroep op gezag van gewijsde ingeroepen, omdat de vordering van [eisers sub 1 en 2] c.s. dezelfde feiten en juridische grondslagen betreft als in de eerdere procedure.

Het gerecht oordeelt dat de vordering van [eisers sub 1 en 2] c.s. niet kan worden afgewezen op basis van gezag van gewijsde, omdat er een nieuw geschilpunt aan de orde is. Het gerecht heeft vastgesteld dat de terugbetalingsafspraak met betrekking tot de voorfinanciering van de bouwkosten moet worden gekwalificeerd als een lening, die na het overlijden van [naam 1] in haar nalatenschap valt. Het gerecht komt tot de conclusie dat de gevorderde verklaring voor recht dat [eisers sub 1 en 2] c.s. een vordering hebben op de onverdeelde nalatenschap van [naam 1] toewijsbaar is voor een bedrag van NAf 1.000.000. De vordering tot handhaving van het beslag wordt afgewezen, omdat [eisers sub 1 en 2] c.s. geen belang meer hebben bij deze vordering. Het gerecht compenseert de proceskosten, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Zaaknummer: CUR202204544
Vonnis van 19 februari 2024
in de zaak van

1.[EISER SUB 1],

2. [EISER SUB 2],
wonende in Nederland,
oorspronkelijk eisers, gedaagden in het verzet,
gemachtigde: mr. drs. E. Bokkes,
tegen
[GEDAAGDE],zonder bekende woon- en verblijfplaats,
oorspronkelijk gedaagde, eiser in het verzet,
gemachtigden: mrs. A.C. Herrera en A.K.E. Henriquez.
Partijen worden hierna [eisers sub 1 en 2] c.s. en [gedaagde] genoemd.

1.Het procesverloop

1.1.
Het verdere procesverloop blijkt uit:
  • het vonnis van 21 augustus 2023,
  • de mondelinge behandeling van 22 november 2023,
  • de bij e-mail van 17 november 2023 zijdens [eisers sub 1 en 2] c.s. toegezonden producties,
  • de pleitnotities zijdens partijen.
1.2.
Vonnis is nader bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1. [
[naam 1] (‘[naam 1]’) was de dochter van [eisers sub 1 en 2] c.s. Zij is op 30 juli 2020 overleden.
2.2. [
[eisers sub 1 en 2] c.s. hebben bij akte van levering van 30 mei 2018 het 9/10 onverdeelde aandeel van een onbebouwd perceel grond plaatselijk bekend als [het perceel] te la Privada (‘het perceel’) verkocht aan [naam 1] voor een bedrag van NAf 75.000.
2.3.
Ten behoeve van de betaling van de koopprijs aan [eisers sub 1 en 2] c.s. heeft [naam 1] een akte van schuldbekentenis met goedschrift getekend.
2.4.
Op het perceel is een woning gebouwd (‘de woning’). De bouwkosten zijn betaald door [eisers sub 1 en 2] c.s.
2.5.
Bij leven had [naam 1] een affectieve relatie met [gedaagde]. Bij testament van 8 juli 2020 heeft [naam 1] haar ouders (en overige familieleden) uitgesloten als erfgenamen en [gedaagde] als enig erfgenaam en als executeur testamentair benoemd.
2.6.
Op 8 november 2020 heeft [gedaagde] bij verklaring van executele met afwikkelingsbewind de benoeming als executeur testamentair aanvaard.
2.7.
Bij verzoekschrift ingediend bij het gerecht op 15 maart 2021 hebben [eisers sub 1 en 2] c.s. betaling van een bedrag van NAf 1.447.108,20 van [gedaagde] gevorderd. Volgens [eisers sub 1 en 2] c.s. betreft dit bedrag de kosten die zij hebben gemaakt ter financiering van de bouw van de woning op het perceel, welke woning voor 90% in eigendom toebehoorde aan [naam 1]. [eisers sub 1 en 2] c.s. stellen dat [gedaagde] als enig erfgenaam van [naam 1] dit bedrag aan hun dient terug te betalen op grond van primair onverschuldigde betaling, subsidiair ongerechtvaardigde verrijking en meer subsidiair onrechtmatige daad.
2.8. [
[gedaagde] is in die procedure niet in rechte verschenen. Tegen hem is verstek verleend. Bij vonnis van 6 september 2021 heeft het gerecht het gevorderde afgewezen (hierna: het ‘Vonnis’). In het Vonnis is daartoe het navolgende overwogen:
2.2.
Eisers baseren hun vordering primair op onverschuldigde betaling,
subsidiair op ongerechtvaardigde verrijking en meer subsidiair op onrechtmatige daad. Volgens eisers bestaat voor de financiering geen rechtsgrond. Uit de inleiding van het verzoekschrift blijkt echter dat voormeld bedrag door eisers is voorgeschoten en dat met erflater is afgesproken dat zij dit bedrag dient terug te betalen. Deze afspraak dient te worden gekwalificeerd als een lening. Deze lening, waarvan de voorwaarden niet zijn gebleken, vormt een rechtsgrond voor de vordering van eisers op hun wijlen dochter. De vordering van eisers valt thans in de nalatenschap van erflater, waarvan gedaagde enig erfopvolger is.
2.3.
Gelet op het voorgaande kan niet worden gezegd dat de voorfinanciering onverschuldigd is gedaan dan wel dat gedaagde ongerechtvaardigde is verrijkt. Gedaagde is op grond van een testament aangewezen als rechtsopvolger van het vermogen van erflater, in welk vermogen de woning alsmede de daaraan verbonden lening valt. Ook kan niet worden geconcludeerd dat sprake is van een onrechtmatige daad van gedaagde jegens eisers. Er zijn immers geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit kan worden afgeleid dat gedaagde op onrechtmatige gronden heeft bewerkstelligd dat hij erfgenaam is geworden. Los van het voorgaande is bovendien niet gesteld of gebleken dat gedaagde de nalatenschap heeft aanvaard.
2.4.
Indien er al van moet worden uitgegaan dat de vordering is gebaseerd op een lening, dat gedaagde de nalatenschap heeft aanvaard en daardoor als rechtsopvolger de lening van de dochter heeft overgenomen, blijkt niet of die lening thans al opeisbaar is. Hierover is immers niets gesteld.
2.5.
De conclusie is dat de vordering als ongegrond dan wel onvoldoende onderbouwd zal worden afgewezen.
2.9. [
[eisers sub 1 en 2] c.s. hebben tegen het Vonnis geen hoger beroep ingesteld, zodat het in kracht van gewijsde is gegaan.

3.De vordering en de standpunten van partijen

3.1. [
[eisers sub 1 en 2] c.s. vorderen in het oorspronkelijk verzoekschrift – samengevat – dat het gerecht bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voor recht verklaart:
  • dat [eisers sub 1 en 2] c.s. een vordering hebben op de onverdeelde nalatenschap van [naam 1] van in hoofdsom NAf 1.447.108,20; en
  • dat het door eisers op 24 januari 2022 gelegde beslag tot zekerstelling van hun vordering in stand blijft totdat ofwel het verschuldigde uit de nalatenschap aan eisers zal zijn voldaan, ofwel eisers het beslag uit eigen beweging (doen) opheffen; en
  • met compensatie van de kosten van deze procedure in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
3.2. [
[eisers sub 1 en 2] c.s. leggen aan de vordering ten grondslag dat zij bij wijze van geldlening een vordering hadden op [naam 1] ter hoogte van NAf 1.447.108,20, bestaande uit 9/10 van de bouwkosten van de woning op het perceel van
NAf 1.142.011,10 en EUR 216.068,58. Deze vordering is na het overlijden van [naam 1] ex artikel 4:182 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) op [gedaagde] als erfgenaam overgegaan.
3.3. [
[gedaagde] voert gemotiveerd verweer. Op de stelling van partijen wordt hierna, voor zover nodig, ingegaan.

4.De beoordeling

gezag van gewijsde
4.1.
Het primaire en meest verstrekkende verweer van [gedaagde] tegen de vorderingen van [eisers sub 1 en 2] c.s. betreft het beroep op gezag van gewijsde van het Vonnis. [gedaagde] heeft aangevoerd dat [eisers sub 1 en 2] c.s. zich in de onderhavige procedure van dezelfde feiten en juridische grondslagen bedienen als in de procedure die heeft geleid tot het Vonnis, althans dat [eisers sub 1 en 2] c.s. geen wezenlijk andere standpunten innemen. Tegen het Vonnis staat geen rechtsmiddel meer open nu [eisers sub 1 en 2] c.s. van dat Vonnis niet in hoger beroep is gekomen. Hetgeen in het Vonnis is beslist, heeft volgens [gedaagde] dan ook als rechtens te gelden, zodat [eisers sub 1 en 2] c.s. niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in hun vorderingen, dan wel dat deze moeten worden afgewezen.
4.2.
In de zaak die heeft geleid tot het Vonnis hebben [eisers sub 1 en 2] c.s. gesteld dat er voor de voorfinanciering van de bouw van de woning geen rechtsgrond bestond, reden waarom [gedaagde] als enig erfgenaam van [naam 1] het voorgefinancierde bedrag op grond van onverschuldigde betaling, dan wel ongerechtvaardigde verrijking, dan wel onrechtmatige daad aan [eisers sub 1 en 2] c.s. moet terugbetalen.
In de onderhavige zaak vragen [eisers sub 1 en 2] c.s. een verklaring voor recht dat zij, gelet op de voorfinanciering van de bouw van de woning en de afspraak tot terugbetaling met [naam 1], een vordering hebben op haar nalatenschap. Nu het gerecht in de zaak die heeft geleid tot het Vonnis de vordering tot terugbetaling van het voorgefinancierde bedrag heeft afgewezen, kunnen [eisers sub 1 en 2] c.s. niet alsnog dezelfde vordering gebaseerd op hetzelfde geschilpunt maar dan verpakt in een verklaring voor recht in een nieuwe procedure instellen, aldus nog steeds [gedaagde].
4.3.
Artikel 70a, eerste lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bepaalt dat beslissingen die de rechtsbetrekking in geschil betreffen en zijn vervat in een in kracht van gewijsde gegaan vonnis, in een ander geding tussen dezelfde partijen bindende kracht hebben.
4.4.
Het gezag van gewijsde kan worden ingeroepen als in een geding tussen dezelfde partijen eenzelfde geschilpunt wordt voorgelegd als in een eerder geding, en de in het dictum van de eerdere uitspraak gegeven beslissing (mede) berust op een beslissing over dat geschilpunt, ongeacht of wat gevorderd wordt hetzelfde is. Het antwoord op de vraag of in het eerdere geding sprake is geweest van beslissingen aangaande een geschilpunt dat dezelfde rechtsbetrekking betreft als in het andere geding, is afhankelijk van de grondslag van de vordering of het verweer, het processuele debat en de gegeven beslissingen. Dat vergt uitleg van de in de eerdere procedure gedane uitspraak, mede in het licht van de gedingstukken waarop die uitspraak berust (ECLI:NL:HR:2020:2099).
4.5.
Het gerecht oordeelt als volgt. In de zaak die heeft geleid tot het Vonnis heeft het gerecht vastgesteld:
  • dat de rechtsverhouding tussen [eisers sub 1 en 2] c.s. en [naam 1] ter zake de terugbetalingsafspraak met betrekking tot het voorgefinancierde bedrag moet worden gekwalificeerd als een lening;
  • dat de vordering tot terugbetaling van het voorgefinancierde bedrag door het overlijden van [naam 1] in haar nalatenschap valt, waarvan [gedaagde] enig erfopvolger is;
  • dat om voornoemde redenen geen sprake is van onverschuldigde betaling, ongerechtvaardigde verrijking of onrechtmatig handelen van [gedaagde];
  • en dat niet blijkt dat de vordering van [eisers sub 1 en 2] c.s. op de nalatenschap reeds opeisbaar is.
Deze beslissingen van het gerecht aangaande de rechtsbetrekking in het geschil hebben er toe geleid dat het gerecht de vordering van [eisers sub 1 en 2] c.s. in die zaak heeft afgewezen. Het Vonnis is, nu daartegen geen hoger beroep is ingesteld, in kracht van gewijsde gegaan. Aan deze beslissingen komt dan ook gezag van gewijsde (bindende kracht) toe in een volgend beding tussen partijen (artikel 70a Rv).
4.6.
Het gerecht is van oordeel dat in de onderhavige procedure een nieuw geschilpunt op basis van dezelfde feitelijke grondslag aan de orde is. Het geschilpunt in de onderhavige zaak borduurt voort op de beslissingen van het gerecht in het Vonnis. Het geschilpunt hanteert immers als uitgangspunt de (bindende) beslissingen van het gerecht in het Vonnis, namelijk dat de terugbetalingsafspraak ter zake de voorfinanciering van de kosten van de bouw van de woning op het perceel moet worden gekwalificeerd als een lening, welke lening na het overlijden van [naam 1] in de nalatenschap valt en waarvan [gedaagde] enig erfgenaam is. Met die beslissingen als uitgangspunt vorderen [eisers sub 1 en 2] c.s. dat het gerecht voor recht verklaart dat zij een vordering hebben op de onverdeelde nalatenschap van [naam 1] ter hoogte NAf 1.447.108,20 (en dat de in dat kader gelegde beslagen in stand blijven). [gedaagde] betwist niet dat de vordering van [eisers sub 1 en 2] c.s. in de nalatenschap van [naam 1] valt en waarvan [gedaagde] enig erfgenaam is. [gedaagde] betwist dat er sprake is geweest van een lening van [eisers sub 1 en 2] c.s. aan [naam 1], omdat er veeleer sprake was van een gift. Het door [gedaagde] ter zake gevoerde verweer ziet enerzijds op het bestaan van een vordering van [eisers sub 1 en 2] c.s. op [naam 1] en anderzijds op de hoogte daarvan. Op het eerste verweer, namelijk het bestaan van de lening, is in het Vonnis reeds een beslissing gegeven die thans bindende kracht (
gezag van gewijsde) heeft. Immers, het gerecht heeft in die zaak reeds vastgesteld dat er sprake was van een terugbetalingsafspraak die moet worden geduid als een lening. Dat betekent dat het verweer van [gedaagde] op dat punt geen behandeling (meer) behoeft, maar dat ter beoordeling van de gevorderde verklaring voor recht het bestaan van de lening als uitgangspunt geldt. Het tweede verweer, namelijk de omvang van de lening betreft een nieuw geschilpunt dat ter zake van deze rechtsbetrekking nog niet ter beoordeling van het gerecht is geweest. Het gezag van gewijsde kan terzake dit geschilpunt niet worden ingeroepen.
4.7.
De slotsom is dat het gezag van gewijsde niet kan worden ingeroepen tegen de vordering van [eisers sub 1 en 2] c.s. Van ‘ne bis in idem’ is geen sprake. De ter zake door [gedaagde] gevoerde verweren worden daarom gepasseerd.
omvang van de schuld
4.8.
Voor zover [gedaagde] de omvang van de schuld heeft betwist geldt het navolgende.
4.9. [
[eisers sub 1 en 2] c.s. stellen dat zij bij wijze van geldlening een vordering hadden op [naam 1] ter hoogte van NAf 1.447.108,20, bestaande uit 9/10 van de bouwkosten van de woning op het perceel ad NAf 1.142.011,10 en EUR 216.068,58.
4.10. [
[gedaagde] heeft de omvang van de lening gemotiveerd betwist. Hij stelt dat de vermeende investering niet strookt met de later getaxeerde herbouwwaarde van NAf 680.000 en marktwaarde van NAf 750.000. In het kostenoverzicht worden volgens [gedaagde] facturen in rekening gebracht die zien op [het perceel A] en [het perceel B] (in plaats van [het perceel]). [het perceel A] en [het perceel B] betreffen een drietal percelen in een andere straat in hetzelfde resort, waar [eisers sub 1 en 2] c.s. ook eigenaar van zijn. Verder zijn [eisers sub 1 en 2] c.s. ook eigenaar van naastgelegen kavels waarop er appartementencomplexen worden gebouwd. De opgevoerde kosten lijken volgens [gedaagde] ook op die projecten te zien en niet enkel op [het perceel]. Gelet hierop alsmede op de getaxeerde herbouwwaarde van NAf 680.000 en marktwaarde van NAf 750.000, is volgens [gedaagde] niet aannemelijk dat de opgevoerde kosten van in totaal ruim NAf 1,6 miljoen daadwerkelijk betrekking hebben op [het perceel].
4.11.
Het gerecht stelt vast dat [eisers sub 1 en 2] c.s. op 9 maart 2019 van Veneratio Management een offerte hebben ontvangen voor de bouw van de woning. De kosten van de bouw van de woning werden in de offerte begroot op een bedrag van NAf 617.342,59. Op de offerte staan enkele handgeschreven aantekeningen die lijken te duiden op aanvullende kosten. Uit de offerte blijkt niet van welke materialen de offerte uitgaat. Verder hebben [eisers sub 1 en 2] c.s. een gedetailleerd overzicht verstrekt van de door hun gestelde daadwerkelijk gemaakte bouwkosten, die resulteren in een bedrag van NAf 1.142.011,10 en een bedrag van EUR 216.068,58. [eisers sub 1 en 2] c.s. hebben een stapel facturen overgelegd ter onderbouwing van het kostenoverzicht. Het verschil tussen de offerte en de daadwerkelijk gemaakte kosten zou volgens [eisers sub 1 en 2] c.s. zijn gelegen in enerzijds de ruwbouw offerte en anderzijds de aanschaf van vele materialen uit Nederland, hetgeen kostenverhogend heeft gewerkt. [gedaagde] stelt dat er facturen zijn overgelegd die niet stroken met het overzicht of betrekking hebben op een ander bouwproject. Tenslotte is er een beknopte taxatie overgelegd die dateert van 28 oktober 2020, waarbij de woning is getaxeerd op basis van de locatie en de indeling van de woning, maar er geen rekening is gehouden met de gebruikte materialen. Die taxatie is bepaald op herbouwwaarde van NAf 680.000 en marktwaarde van NAf 750.000.
4.12.
Op basis van de beschikbare informatie kan worden aangenomen dat de bouw van de woning op basis van locatie en indeling van de woning om en nabij NAf 700.000 zou kunnen liggen. Dat het gebruik van bepaalde materialen, onder meer afkomstig uit Nederland, een aanzienlijk kostenverhogend effect kan hebben op de bouwkosten is niet ongebruikelijk. Gelet op de vele facturen die ter onderbouwing zijn overgelegd acht het gerecht dat ook aannemelijk. Gelet op de facturen en het kostenoverzicht van [eisers sub 1 en 2] c.s. beschikt het gerecht over voldoende informatie om de kosten van de bouw van de woning zelf zo goed en zo kwaad als het kan te begroten. Daarbij houdt het gerecht rekening met de mogelijkheid dat er facturen zijn overgelegd die mogelijk ook betrekking kunnen hebben op een ander bouwproject van [eisers sub 1 en 2] c.s. Ook wordt rekening gehouden met een recente in het kader van de vereffening uitgebreide taxatie van de woning voor NAf 1.250.000. Alles bij elkaar genomen acht het gerecht het aannemelijk dat met de kosten van de bouw en inrichting van de woning een bedrag gemoeid is geweest van in totaal NAf 1.000.000.
4.13.
De slotsom is dat de gevorderde verklaring voor recht dat [eisers sub 1 en 2] c.s. een vordering hebben op de onverdeelde nalatenschap van [naam 1] toewijsbaar is voor een bedrag van NAf 1.000.000.
handhaven beslag
4.14.
De vordering van [eisers sub 1 en 2] c.s. dat het op 24 januari 2022 gelegde beslag tot zekerstelling van hun vordering in stand blijft totdat ofwel het verschuldigde uit de nalatenschap aan hen zal zijn voldaan, ofwel zij het beslag uit eigen beweging (doen) opheffen zal worden afgewezen, nu [eisers sub 1 en 2] c.s. naar de huidige stand van zaken geen belang hebben bij de vordering. [gedaagde] heeft geen reconventionele vordering tot opheffing van het beslag ingediend. Die vraag is dus nu ook niet aan de orde. Dat betekent dat het beslag nog op de woning ligt. Of een vordering tot opheffing van het beslag in de toekomst moet worden afgewezen betreft een vraag waar niet op vooruit kan worden gelopen. Die vraag zal op dat moment moeten worden beantwoord aan de hand van alle omstandigheden van het geval.
conclusie
4.15.
Gelet op het voorgaande is het verzet deels gegrond en wordt het verstekvonnis vernietigd, behalve de gevorderde verklaring voor recht die wordt bekrachtigd voor een bedrag van NAf 1.000.000.
4.16. [
[eisers sub 1 en 2] c.s. vorderen dat de proceskosten worden gecompenseerd in die die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Nu beide partijen deels in het (on)gelijk worden gesteld, zal de vordering tot compensatie van de proceskosten worden toegewezen.
4.17.
De veroordelingen in deze uitspraak gaan meteen in en kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van de partijen deze beslissing voorlegt aan het Hof.

5.De beslissing

Het gerecht:
5.1.
verklaart het verzet deels gegrond;
5.2.
vernietigt het Vonnis waarvan verzet, behalve de verklaring voor recht die hierbij wordt bekrachtigd in die zin dat voor recht wordt verklaard dat [eisers sub 1 en 2] c.s. een vordering hebben op de onverdeelde nalatenschap van [naam 1] van NAf 1.000.000;
5.3.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partijen de eigen kosten draagt;
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M. Christiaan, rechter, bijgestaan door
mr. H. Akbuz, griffier, en in het openbaar uitgesproken.