ECLI:NL:OGEAC:2024:23

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
19 februari 2024
Publicatiedatum
29 februari 2024
Zaaknummer
CUR202100438
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van Avianca voor letselschade tijdens vlucht en vervaltermijn volgens het Verdrag van Warschau

In deze zaak vordert eiser, die tijdens een vlucht met Avianca een ongeval heeft meegemaakt, een verklaring voor recht dat Avianca aansprakelijk is voor de schade die hij heeft geleden. De rechtsverhouding tussen partijen wordt beheerst door het Verdrag van Warschau, dat een vervaltermijn van twee jaar na aankomst op de bestemming voorschrijft voor het indienen van rechtsvorderingen. Eiser heeft zijn vordering pas vijf jaar na de vlucht ingesteld, wat betekent dat zijn vorderingsrecht in beginsel is vervallen. Eiser stelt dat Avianca hem niet heeft gewezen op deze vervaltermijn en dat het beroep op het vervalbeding onaanvaardbaar is. De rechter oordeelt echter dat het Verdrag van Warschau geen ruimte biedt voor nationale rechtsbeginselen zoals de redelijkheid en billijkheid. Bovendien is er geen bewijs dat Avianca onrechtmatig heeft gehandeld of haar zorgplicht heeft geschonden. De rechter wijst de vordering van eiser af en veroordeelt hem in de proceskosten.

Uitspraak

aGERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Zaaknummer: CUR202100438
Vonnis van 19 februari 2024
in de zaak van
[EISER],
wonend in Curaçao,
eiser,
gemachtigde: mr. R.A.P.H. Pols,
tegen
de rechtspersoon naar vreemd recht AVIANCA S.A.,
gevestigd in Ecuador,
gedaagde,
gemachtigden: mrs. E.G.I. van der Plank en L.S. Davelaar.
Partijen worden hierna [eiser] en Avianca genoemd.
Inleiding
[eiser] is tijdens een vlucht met Avianca een ongeval overkomen, waarbij hij stelt letsel te hebben geleden. In deze procedure vordert hij voor recht te verklaren dat Avianca aansprakelijk is voor alle (materiële en immateriële) schade die [eiser] ten gevolge van het vervoersongeval heeft geleden en nog zal lijden, nader op te maken bij staat en te vereffenen en volgens de wet. Op de rechtsverhouding tussen partijen is het Verdrag van Warschau van toepassing. Avianca beroept zich op het daarin vervatte vervalbeding, dat inhoudt dat een rechtsvordering binnen twee jaar na aankomst van de vlucht moet worden ingesteld. Dat beroep is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar en slaagt, ook waar het de immateriële schade betreft.

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
  • het vonnis in het incident van 14 februari 2022,
  • het vonnis in het incident van 29 augustus 2022,
  • de conclusie van antwoord,
  • de conclusie van repliek,
  • de conclusie van dupliek
  • de mondelinge behandeling en de pleitnotities van 24 november 2023.
1.2.
Vonnis is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
Op 30 november 2014 is [eiser] tijdens een passagiersvlucht op het traject Cali-Bogotá-Curaçao betrokken geraakt bij een ongeval aan boord van een toestel van Avianca.
2.2. [
eiser] heeft het ongeval direct bij Avianca gemeld, waarna hij een aantal schadeposten vergoed heeft gekregen voor een bedrag van NAf 997,36.
2.3.
Bij brief van 18 februari 2015 heeft [eiser] Avianca aansprakelijk gesteld voor de schade die hij als gevolg van het ongeval heeft geleden en nog zal lijden. Daarbij heeft hij laten weten dat hij als gevolg van het ongeval letsel aan zijn knie heeft opgelopen. De gemachtigde van [eiser] heeft Avianca bij brief van 23 maart 2015 nogmaals aansprakelijk gesteld voor de schade.
2.4.
Per brief van 12 maart 2015 (ontvangen na april 2015) en e-mail van 28 april 2015 ontving [eiser] bericht van Avianca dat zijn brieven van 18 februari 2015 en 23 maart 2015 zijn doorgeleid aan haar civiele aansprakelijkheidsverzekering.
2.5.
De verzekeraar heeft op 11 mei 2015 aan [eiser] verzocht een brief te sturen met vermelding van de feiten, de redenen waarom de vervoerder verantwoordelijk zou zijn, de vermeende schade en de gevorderde schadevergoeding.
2.6.
Daarna is [eiser] op 21 juni 2016 door een medewerker van Avianca verzocht contact op te nemen met de verzekeringsmaatschappij.
2.7. [
eiser] heeft op 24 augustus 2016 aan de verzekeraar bericht dat het in kaart brengen van de schade gecompliceerd is. Op 26 oktober 2016 heeft hij laten weten dat alle documenten gereed waren, waarna hij op 24 mei 2017 een schadestaat met medische onderbouwingen bij Avianca heeft ingediend.
2.8.
De verzekeraar heeft daarop per e-mail van 21 juli 2017 aan de gemachtigde van [eiser] bericht dat het vorderingsrecht van [eiser] is vervallen.
2.9.
Avianca heeft naast het al betaalde bedrag, geen schade meer aan [eiser] vergoed.
2.10.
Op 16 februari 202 is in deze procedure het verzoekschrift ingediend.

3.De vordering en de standpunten van partijen

3.1. [
eiser] vordert – samengevat – voor recht te verklaren dat Avianca aansprakelijk is voor alle (materiële en immateriële) schade die [eiser] ten gevolge van het vervoersongeval heeft geleden en nog zal lijden, nader op te maken bij staat en te vereffenen en volgens de wet, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
Avianca voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten, te vermeerderen met rente bij niet tijdige betaling.

4.De beoordeling

4.1.
Aan de orde is de vraag of [eiser] jegens Avianca aanspraak kan maken op vergoeding van schade die het gevolg is van het ongeval dat plaatsvond tijdens de vlucht op 30 november 2014 met een toestel van Avianca. Avianca stelt dat dat niet het geval is en beroept zich in de eerste plaats op het vervalbeding zoals neergelegd in artikel 29 van het op 12 oktober 1929 te Warschau gesloten Verdrag tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake het internationale luchtvervoer, Stb. 1933, 365 (hierna: het Verdrag van Warschau).
4.2.
In artikel 29 van het Verdrag van Warschau, dat op de rechtsverhouding tussen partijen van toepassing is, is in lid 1 bepaald dat de rechtsvordering ter zake van de aansprakelijkheid op straffe van verval moet worden ingesteld binnen een termijn van twee jaar, te rekenen van de aankomst op de bestemming.
4.3.
Vast staat dat [eiser] op 30 november 2014 het vliegveld van Curaçao als de plaats van bestemming heeft bereikt. De uiterste datum voor het instellen van een rechtsvordering was gelet op genoemde bepaling daarom 30 november 2016. [eiser] heeft zijn vordering pas ingesteld op 16 februari 2021. Op dat moment was het vorderingsrecht van [eiser] in beginsel dus reeds vervallen.
4.4. [
eiser] stelt echter dat een beroep op het vervalbeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Daartoe stelt hij dat de claim tijdig is gemeld en in behandeling is genomen door de verzekeraar en Avianca, noch haar verzekeraar hebben meegedeeld dat zij een beroep op het vervalbeding zou doen. [eiser] stelt zich op het standpunt dat Avianca hem aan het lijntje heeft gehouden. Hij verwijst daarbij naar een arrest van de Hoge Raad van 15 mei 2004, ECLI:NL:RBROT:2010:BL4417 en het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 11 maart 2011, ECLI:NL:RBROT:2011:BQ5649). Ook stelt [eiser] in dit verband dat Avianca haar zorgplicht heeft geschonden door [eiser] niet te wijzen op de vervaltermijn van twee jaar en daardoor onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld.
4.5.
Anders dan in de uitspraken waarnaar [eiser] verwijst, is op de rechtsverhouding tussen partijen het Verdrag van Warschau van toepassing. De vraag is of het Verdrag van Warschau ruimte laat voor toepassing van het aan het Curaçaose recht ontleende leerstuk van de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid. Die vraag moet ontkennend worden beantwoord. Het Verdrag van Warschau omvat eenvormige regels op het terrein van internationaal goederenvervoer, zodat in het daarin neergelegde aansprakelijkheidsregime geen plaats is voor toepassing van andere regels van nationaal recht, zoals de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid (vlg. ECLI:NL:HR:1992:ZC0577 en ECLI:NL:HR:2008:BA5799). In artikel 24 van het Verdrag van Warschau is ook expliciet bepaald dat bij het vervoer van reizigers elke rechtsvordering tot schadevergoeding slechts kan worden ingesteld onder de voorwaarden en binnen de grenzen bedoeld in het Verdrag. Er is geen uitzonderingsmogelijkheid in het verdrag geformuleerd op het vervalbeding van twee jaar. Het beroep van [eiser] op de maatstaven van de redelijkheid en billijkheid moet daarom worden verworpen.
4.6.
Overigens zou het beroep op het vervalbeding in dit geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ook niet onaanvaardbaar worden geacht. Vast staat dat Avianca [eiser] op 11 mei 2015 heeft verzocht in verband met de claim nadere informatie te verstrekken. Dat was ruim voor het verstrijken van de vervaltermijn. Gesteld noch gebleken is dat [eiser] aan dat verzoek heeft voldaan, althans niet eerder dan in mei 2017, twee jaar nadat het verzoek aan hem is gedaan. Onder deze omstandigheden kan [eiser], aan wie dus zelf de nodige vertraging is te wijten, niet aan Avianca tegenwerpen dat zij hem aan het lijntje heeft gehouden tot na het moment waarop de vervaltermijn was verstreken. Daarbij komt dat [eiser] ook na de afwijzing door Avianca nog ruim drie en een half jaar heeft gewacht voordat hij een rechtsvordering heeft ingesteld, zonder in de tussentijd iets van zich te laten horen.
4.7.
Ook van schending van de zorgplicht door Avianca is geen sprake, zodat ook dat er – anders dan [eiser] stelt - niet toe kan leiden dat een beroep op het vervalbeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geacht. Als onweersproken is gesteld dat in de algemene voorwaarden van de reisovereenkomst is bepaald dat een rechtsvordering binnen twee jaar moet worden ingesteld. Daarmee is [eiser] door Avianca gewezen op het vervalbeding. Het gaat te ver om van Avianca te verlangen haar klanten expliciet op deze bepaling te wijzen. Gelet op het lange tijdsverloop waarbij reacties van [eiser] uitbleven, heeft Avianca er ook geen rekening mee hoeven houden dat [eiser] nog een claim zou instellen. Niet kan daarom worden geoordeeld dat Avianca onrechtmatig heeft gehandeld.
4.8. [
eiser] stelt verder dat vanaf het moment dat hij Avianca heeft aangesproken tot vergoeding van schade en Avianca deze vordering in behandeling heeft genomen, er een rechtsvordering is ontstaan van [eiser] op Avianca die valt onder het eigendomsbegrip. [eiser] stelt zich op het standpunt dat ingevolge artikel 1 van het Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (Protocol 1 EVRM) iedere persoon recht heeft op het ongestoord genot van zijn eigendom en aan niemand zijn eigendom zal worden ontnomen behalve in het algemeen belang en onder de voorwaarden voorzien in de wet en in de algemene beginselen van internationaal recht. In dit geval is bij wet voorzien, namelijk in het Verdrag van Warschau, dat een rechtsvordering als hier aan de orde vervalt wanneer deze niet binnen een termijn van twee jaar na aankomst op de bestemming is ingediend. Het beroep van [eiser] op artikel 1 Protocol 1 EVRM gaat dan ook niet op.
4.9.
Gelet op het voorgaande wordt geoordeeld dat het vorderingsrecht van [eiser] is vervallen. Dit geldt ook voor zover het vorderingsrecht ziet op immateriële schade. Nu [eiser] ten aanzien van de gevorderde immateriële schade geen afzonderlijke stellingen heeft ingenomen, moet ervan worden uitgegaan dat deze gevorderde schade verband houdt met het (lichamelijke) letsel aan zijn knie.
In de rechtspraak en literatuur is aanvaard dat het Verdrag van Warschau - evenals het Verdrag tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake het internationale luchtvervoer, Montreal 28 mei 1999 (Verdrag van Montreal) dat een nagenoeg identieke bepaling bevat over de aansprakelijkheid van de vervoerder - ook ziet op geestelijk letsel, indien en voor zover volgend op of gepaard gaand met lichamelijk letsel (vgl. aantekening 2 bij artikel 8:1393 BWNL van Tekst & Commentaar, waarin ook wordt verwezen naar de MvT, Kamerstukken II 2002/03, 28 946, nr. 3, en I. Koning, Aansprakelijkheid in het luchtvervoer, p. 308, voetnoot 50). Het zou ook onwenselijk zijn dat voor schades die voortvloeien uit hetzelfde voorval verschillende aansprakelijkheidsregimes gelden.
4.10.
Omdat het vorderingsrecht voor aanvang van deze procedure is vervallen, wordt de vordering afgewezen.
4.11.
Omdat [eiser] in het ongelijk wordt gesteld, wordt hij veroordeeld in de proceskosten. De kosten van Avianca worden tot aan deze uitspraak begroot op NAf 3.750 aan gemachtigdensalaris.
4.12.
De gevorderde wettelijke rente wordt toegewezen zoals hierna onder de beslissing vermeld.

5.De beslissing

Het gerecht:
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van Avianca van NAf 3.750;
5.3.
bepaalt dat de proceskosten moeten worden betaald binnen veertien dagen en dat die kosten worden verhoogd met de wettelijke rente als niet op tijd wordt betaald.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.E.M. Nootenboom-Lock, rechter, bijgestaan door mr. G. Benedictus, griffier, en in het openbaar uitgesproken.