ECLI:NL:OGEAC:2024:165

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
20 mei 2024
Publicatiedatum
2 september 2024
Zaaknummer
CUR202303386
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichtingen van het Land Curaçao na verbeurdverklaring van appartement en aansprakelijkheid voor VvE-bijdragen

In deze zaak heeft de Coöperatieve Vereniging van Eigenaren in het Royal Palm Resort (CVvE) het Land Curaçao aangeklaagd voor betaling van VvE-bijdragen na de verbeurdverklaring van een appartement. Het gerecht in eerste aanleg van Curaçao heeft op 20 mei 2024 uitspraak gedaan in deze civiele procedure. De zaak is ontstaan na een verbeurdverklaring van het appartement, waarbij het Land Curaçao zich op het standpunt stelde dat het pas op 17 oktober 2023 eigenaar was geworden, terwijl CVvE aanvoerde dat het Land vanaf 11 oktober 2019 verantwoordelijk was voor de financiële verplichtingen. Het gerecht heeft vastgesteld dat het Land, door eerder erkend te hebben eigenaar te zijn, zich niet kan beroepen op rechtsverwerking en dat het Land aansprakelijk is voor de VvE-bijdragen vanaf de datum van verbeurdverklaring. Het gerecht heeft CVvE in het gelijk gesteld en het Land veroordeeld tot betaling van de achterstallige bijdragen, buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van het Land na de verbeurdverklaring en de gevolgen van rechtsverwerking in civiele procedures.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Zaaknummer: CUR202303386
Vonnis van 20 mei 2024
in de zaak van
COÖPERATIEVE VERENIGING VAN EIGENAREN IN HET ROYAL PALM RESORT,gevestigd in Curaçao,
eiseres,
gemachtigde: mr. L.F. Herben,
tegen
de openbare rechtspersoon
HET LAND CURAÇAO,
zetelend in Curaçao,
gedaagde,
gemachtigde: mr. C.A. Peterson.
Partijen worden hierna CVvE en het Land genoemd.

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
  • het verzoekschrift van 25 oktober 2023, met producties,
  • de conclusie van antwoord, met producties,
  • de mondelinge behandeling van 24 april 2024,
  • de pleitnotities.
1.2.
Vonnis is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
Op 30 maart 2015 is [de oorspronkelijk eigenares] eigenaar geworden van het appartement met nummer 21E op het Royal Palm Resort (hierna: het appartement).
2.2.
Bij e-mail van 20 mei 2022 heeft (de gemachtigde van) CVvE de volgende e-mail aan het Openbaar Ministerie (hierna: het OM) verstuurd, voor zover van belang:
“(…)
Namens de VVE van Royal Palm heb ik vandaag een civielrechtelijke bodemprocedure aangespannen tegen mevrouw [de oorspronkelijk eigenares], die cliënte ruim 50.000 ANG verschuldigd is.
Toevallig kreeg vandaag ook de kadaster-inzage binnen, waaruit blijkt dat het OM reeds in 2017 conservatoir beslag heeft laten leggen op het apt […] van [de oorspronkelijk eigenares] .
Zou je mij kunnen informeren over de status van dat beslag? Is het nog actueel? Wat heeft het OM van [de oorspronkelijk eigenares] te vorderen? Heeft het OM al een executoriale titel inmiddels?
(…)”
2.3.
Bij e-mail van dezelfde dag heeft het OM als volgt gereageerd, voor zover van belang:
“(…)
Het OM heeft een executoriale titel.
Het OM heeft de notaris gevraagd om de veilingprocedure te starten,
(…)”
2.4.
Bij in kracht van gewijsde gegaan vonnis van dit gerecht van 28 augustus 2023 (ECLI:NL:OGEAC:2023:215, hierna: het Vonnis) gewezen tussen CVvE en [de oorspronkelijk eigenares] als partijen in de hoofdzaak en [de oorspronkelijk eigenares] en het Land als partijen in de vrijwaringszaak, heeft het gerecht het volgende overwogen en beslist, voor zover van belang:
“(…)
2.4.
Bij in kracht van gewijsde gegane vonnis van het gerecht van
27 september 2019 in de strafzaak van het openbaar ministerie tegen [de oorspronkelijk eigenares] is onder meer het appartement verbeurd verklaard (hierna: het vonnis).
(…)
3.6.
Het Land erkent sinds 11 oktober 2019 eigenaar te zijn van het appartement. Een inschrijving van de verbeurdverklaring in het kadaster is geen vereiste voor deze bijzondere vorm van eigendomsverkrijging door het Land. Het Land is daarom aansprakelijk voor de vanaf 11 oktober 2019 verschuldigd geworden financiële bijdragen die bij de notaris verrekend zullen worden met de koopprijs bij de verkoop van het appartement. (…)
4.1.
Het gerecht stelt vast dat het appartement gelet op het vonnis verbeurd is verklaard. Dit brengt mee dat het Land met ingang van 11 oktober 2019, zijnde de datum waarop het vonnis onherroepelijk is geworden, van rechtswege de eigendom van het appartement heeft verkregen.
4.2.
Volgens de specificaties van CVvE bedraagt de betalingsachterstand tot voornoemde datum NAf 17.379,40, welk bedrag [de oorspronkelijk eigenares] ter zitting heeft erkend. De vordering van CVvE wordt daarom tot dit bedrag toegewezen, te vermeerderen met de niet weersproken contractuele rente van 1,5% per maand vanaf 1 augustus 2020. Het gerecht zal het meerdere afwijzen. Dit omdat tussen partijen niet in geschil is dat alleen de eigenaar verantwoordelijk is voor de hier aan de orde zijnde bijdragen, waardoor niet [de oorspronkelijk eigenares] maar het Land aansprakelijk is voor de vanaf 11 oktober 2019 verschuldigd geworden financiële bijdragen. Het Land heeft ter zitting toegezegd dat deze bijdragen bij de notaris verrekend zullen worden met de koopprijs bij de verkoop van het appartement.
(…)”

3.De vordering

CVvE vordert – samengevat – dat het gerecht het Land veroordeelt tot betaling aan CVvE van:
NAf 1.175 per maand vanaf 11 oktober 2019, te vermeerderen met de contractuele rente van 1,5% per maand vanaf 11 oktober 2019;
NAf 1.176,60 aan kosten van zaakwaarneming, te vermeerderen met de wettelijke rente;
NAf 6.989 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente;
de (na)kosten, eveneens te vermeerderen met de wettelijke rente.

4.De beoordeling

4.1.
Tussen partijen is in geschil of het Land met ingang van 11 oktober 2019 een financiële bijdrage aan CVvE is verschuldigd.
4.2.
Het Land heeft, voor zover voor de beoordeling van belang, zich op het standpunt gesteld dat het Land pas op 17 oktober 2023 eigenaar van het appartement is geworden, zijnde de datum waarop het arrest van de Hoge Raad in de strafzaak tegen [de oorspronkelijk eigenares] is uitgesproken. Het Land is er eerder abusievelijk van uitgegaan dat het strafvonnis van 27 september 2019 op 11 oktober 2019 in kracht van gewijsde was gegaan. Dit brengt mee dat het Land voor de periode voorafgaande aan 17 oktober 2023 niet is gehouden tot betaling van enige vergoeding aan CVvE. Ook over de periode na 17 oktober 2023 is het Land geen vergoeding aan CVvE verschuldigd, omdat het Land nimmer lid van CVvE is geworden.
4.3.
CVvE voert, voor zover voor de beoordeling van belang, daartegen aan dat het Land tijdens de comparitie van partijen die heeft geleid tot het Vonnis uitdrukkelijk heeft erkend dat het Land vanaf 11 oktober 2019 eigenaar is en zal voldoen aan de financiële verplichtingen jegens CVvE. Het Land heeft daarbij te kennen gegeven dat de schuld aan CVvE zou worden verrekend bij de executoriale verkoop van het appartement. Dit was ook in lijn met het standpunt dat het OM van meet af aan steevast heeft ingenomen in haar correspondentie met (de gemachtigde van) CVvE. Onaanvaardbaar is volgens CVvE dat het Land in de onderhavige procedure ineens daarop wil terugkomen, waardoor CVvE wordt benadeeld.
4.4.
Het gerecht overweegt dat sprake kan zijn van rechtsverwerking indien rechthebbende zich heeft gedragen op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onverenigbaar is met het vervolgens geldend maken van zijn recht of bevoegdheid. Daarvoor moet sprake zijn van bijzondere omstandigheden op grond waarvan bij de wederpartij gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de rechthebbende zijn aanspraak niet meer geldend zal maken, of waardoor de positie van de wederpartij onredelijk verzwaard of benadeeld zou worden indien het recht of de bevoegdheid alsnog geldend zou worden gemaakt.
4.5.
Tegen de achtergrond van deze maatstaf is het gerecht van oordeel dat in dit geval bijzondere omstandigheden aanwezig zijn op grond waarvan het Land bij CVvE het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt sinds 11 oktober 2019 de betalingsverplichtingen op zich te nemen die behoren bij het zijn van eigenaar van het appartement. CVvE, heeft alvorens het verzoekschrift in te dienen dat heeft geleid tot het Vonnis, bij het OM – dat deel uitmaakt van het Land – navraag gedaan over de status van het appartement. Het OM heeft te kennen gegeven dat het OM een executoriale titel heeft en de notaris heeft gevraagd om de veilingprocedure te starten. Vervolgens heeft het Land blijkens het Vonnis ter zitting erkend sinds 11 oktober 2019 eigenaar te zijn van het appartement en aansprakelijk te zijn voor de vanaf 11 oktober 2019 verschuldigd geworden financiële bijdragen die bij de notaris verrekend zullen worden bij de verkoop van het appartement. Deze feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien maken dat het Land zich heeft gedragen op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onverenigbaar is met het vervolgens geldend maken van zijn bevoegdheid om zich in de onderhavige procedure op het standpunt te stellen dat het Land voor de periode voorafgaand aan 17 oktober 2023, maar ook over de periode daarna, niet is gehouden tot betaling van enige (eigenaars)vergoeding aan CVvE. Temeer daar CVvE daardoor zou worden benadeeld, nu het eerdere, tegengestelde standpunt van het Land ertoe heeft geleid dat het gerecht bij Vonnis de vordering van CVvE jegens [de oorspronkelijk eigenares], voor zover die zag op de vanaf 11 oktober 2019 verschuldigd geworden financiële bijdragen, heeft afgewezen. Dit Vonnis is inmiddels in kracht van gewijsde gegaan, waardoor CVvE dezelfde vordering (in beginsel) niet opnieuw jegens [de oorspronkelijk eigenares] kan instellen. Dat het Land in de correspondentie en op de zitting voorafgaand aan het Vonnis over het hoofd heeft gezien dat door [de oorspronkelijk eigenares] cassatieberoep was ingesteld, kan het Land niet aan CVvE tegenwerpen en dient voor risico van het Land te blijven. Bovendien was het Land (het OM) partij in die strafzaak, CVvE niet.
4.6.
Gelet op het voorgaande kan het verweer van het Land niet slagen en wordt het Land veroordeeld tot betaling aan CVvE van NAf 1.175 per maand voor iedere ingegane maand vanaf 11 oktober 2019. De gevorderde contractuele rente van 1,5% per maand vanaf voornoemde datum wordt afgewezen. Dit omdat CVvE, mede gelet op de gemotiveerde betwisting dat het Land lid is van CVvE, de grondslag daarvan onvoldoende heeft onderbouwd. De wettelijke rente is wel toewijsbaar.
4.7.
De door CVvE gevorderde taxatie- en kadasterkosten van NAf 1.176,60 worden afgewezen aangezien CVvE onvoldoende heeft toegelicht dat dergelijke kosten vallen onder zaakwaarneming als bedoeld in artikel 6:198 BW of anderszins voor rekening van het Land dienen te komen.
4.8.
De buitengerechtelijke incassokosten zijn toewijsbaar conform het Procesreglement. Dit komt neer op een bedrag van NAf 1.875. De gevorderde wettelijke rente over de buitengerechtelijke incassokosten wordt afgewezen aangezien CVvE niet heeft gesteld dat deze kosten al zijn betaald aan haar gemachtigde.
4.9.
Omdat het Land in het ongelijk wordt gesteld, wordt het Land veroordeeld in de proceskosten. De kosten van CVvE worden tot aan deze uitspraak begroot op NAf 750 aan griffierecht, NAf 332,47 aan oproepingskosten en NAf 2.500 aan gemachtigdensalaris. De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten worden toegewezen zoals hierna onder de beslissing vermeld.

5.De beslissing

Het gerecht:
5.1.
veroordeelt het Land tot betaling aan CVvE van een bedrag van NAf 1.175 per maand voor iedere ingegane maand vanaf 11 oktober 2019, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de betreffende vervaltermijn tot de dag van algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt het Land om aan CVvE te voldoen NAf 1.875 aan buitengerechtelijke incassokosten;
5.3.
veroordeelt het Land in de proceskosten van CVvE van NAf 3.582,47, te vermeerderen met NAf 250 aan nakosten zonder betekening, verhoogd met NAf 150 in geval van betekening;
5.4.
bepaalt dat de proceskosten moeten worden betaald binnen veertien dagen en dat die kosten worden verhoogd met de wettelijke rente als niet op tijd wordt betaald;
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.E. de Kort, rechter, bijgestaan door mr. H. Akbuz, griffier, en in het openbaar uitgesproken.