ECLI:NL:OGEAC:2023:215

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
28 augustus 2023
Publicatiedatum
31 augustus 2023
Zaaknummer
CUR202201974 en CUR2023I00004
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding van financiële bijdragen en verbeurdverklaring van appartement in het Royal Palm Resort

In deze zaak, die werd behandeld door het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, ging het om een vordering van de Coöperatieve Vereniging van Eigenaren in het Royal Palm Resort (CVvE) tegen een gedaagde, die eigenaar was van een appartement op het resort. De CVvE vorderde betaling van een achterstand in de financiële bijdragen die de gedaagde verschuldigd was, na een verbeurdverklaring van het appartement in een eerdere strafzaak. De gedaagde erkende een deel van de schuld, maar betwistte de vordering voor het deel dat betrekking had op de periode na de verbeurdverklaring, omdat het appartement volgens haar eigendom was geworden van het Land Curaçao. De rechter oordeelde dat de gedaagde verantwoordelijk was voor de achterstand tot de datum van de verbeurdverklaring, maar dat het Land aansprakelijk was voor de bijdragen na die datum. De CVvE kreeg gelijk voor het bedrag van NAf 17.379,40, vermeerderd met rente, en de gedaagde werd veroordeeld in de proceskosten. In de voorwaardelijke vrijwaringszaak werd de vordering van de eiseres afgewezen, omdat de hoofdzaak niet in haar voordeel was beslist. De rechter legde ook proceskosten op aan de eiseres in de voorwaardelijke vrijwaringszaak.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Zaaknummers: CUR202201974 en CUR2023I00004
Vonnis van 28 augustus 2023
in de hoofdzaak (CUR202201974) van
COÖPERATIEVE VERENIGING VAN EIGENAREN IN HET ROYAL PALM RESORT,gevestigd in Curaçao,
eiseres,
gemachtigde: mr. L.F. Herben,
tegen
[GEDAAGDE],
wonend in Curaçao,
gedaagde,
gemachtigde: mr. M.F. Murray,
en in de voorwaardelijke vrijwaringszaak (CUR2023I00004) van
[EISERES IN DE VOORWAARDELIJKE VERIJWARINGZAAK],
wonend in Curaçao,
eiseres in de voorwaardelijke vrijwaringszaak,
gemachtigde: mr. M.F. Murray,
tegen
de openbare rechtspersoon
HET LAND CURAÇAO,
zetelend in Curaçao,
gedaagde in de voorwaardelijke vrijwaringszaak,
gemachtigde: mr. C.A. Peterson.
Partijen worden hierna CVvE, [gedaagde] en het Land genoemd.

1.Het procesverloop

in de hoofdzaak en in de voorwaardelijke vrijwaringszaak
1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
  • het verzoekschrift van 20 mei 2022, met producties,
  • de akte vermeerdering van eis, met producties,
  • de incidentele conclusie tot voorwaardelijke oproeping in vrijwaring, met producties,
  • het vonnis in het incident van 6 februari 2023,
  • de oproeping in voorwaardelijke vrijwaring van het Land door [gedaagde], met producties, betekend op 17 februari 2023,
  • de conclusie van antwoord, met producties,
  • de conclusie van antwoord in voorwaardelijke vrijwaring,
  • de conclusie van eis in voorwaardelijke vrijwaring,
  • de nadere producties van de zijde van [gedaagde],
  • de gezamenlijke mondelinge behandeling van 19 juni 2023,
  • de pleitnotities.
1.2.
CVvE heeft tijdens de mondelinge behandeling, bij de pleitnotitie van haar gemachtigde, haar eis vermeerderd wegens opgelopen kosten. [Gedaagde] heeft daartegen bezwaar gemaakt, omdat CVvE deze vermeerdering van eis niet van te voren heeft aangekondigd. Nu een dergelijke aankondiging gelet op het bepaalde in artikel 109, eerste lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) niet is vereist en CVvE conform deze bepaling bevoegd is haar eis te vermeerderen zolang de rechter geen eindvonnis heeft gewezen, acht het gerecht de vermeerdering van eis niet in strijd met de goede procesorde.
1.3.
Vonnis is bepaald op vandaag.

2.De feiten

in de hoofdzaak en in de voorwaardelijke vrijwaringszaak
2.1.
Op 30 maart 2015 is [gedaagde] eigenaar geworden van het appartement met nummer [A] op het Royal Palm Resort (hierna: het appartement).
2.2.
In artikel 8 van de statuten van CVvE is – kort gezegd – bepaald dat eigenaren van een appartement op het Royal Palm Resort verplicht zijn een financiële bijdrage te betalen.
2.3.
De financiële bijdrage voor de eigenaar van het appartement is in totaal op NAf 1.175 per maand bepaald.
2.4.
Bij in kracht van gewijsde gegane vonnis van het gerecht van
27 september 2019 in de strafzaak van het openbaar ministerie tegen [gedaagde] is onder meer het appartement verbeurd verklaard (hierna: het vonnis).

3.De vordering en de standpunten van partijen

in de hoofdzaak
3.1.
Na vermeerderingen van eis vordert CVvE – samengevat – dat het gerecht [gedaagde] veroordeelt tot betaling aan CVvE van NAf 66.729,40, te vermeerderen met de contractuele rente van 1,5% per maand vanaf 1 augustus 2020, met veroordeling van [gedaagde] in de buitengerechtelijke kosten, de kosten uit hoofde van zaakwaarneming en (na)kosten, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente.
3.2.
CVvE legt aan haar vordering ten grondslag dat de betalingsachterstand van de financiële bijdrage met betrekking tot het appartement tot en met juni 2023
NAf 66.729,40 bedraagt. Nu [gedaagde] volgens de gegevens van het kadaster nog steeds eigenaar is en het openbaar ministerie geen opheldering verschaft, is [gedaagde]gehouden de betalingsachterstand te voldoen. CVvE heeft aanzienlijke buitengerechtelijke kosten moeten maken die [gedaagde] ook dient te vergoeden, evenals de kosten die CVvE heeft moeten maken als zaakwaarnemer van [gedaagde] ter behoudt van het appartement.
3.3. [
Gedaagde] heeft ter zitting erkend dat zij nog een bedrag van NAf 17.379,40 aan CVvE dient te betalen, maar zij heeft aangevoerd dat de vorderingen van CVvE die betrekking hebben op de periode na 11 oktober 2019 afgewezen moeten worden aangezien het appartement vanaf die datum niet meer toebehoort aan [gedaagde] maar aan het Land. Dit geldt ook voor de door CVvE gevorderde buitengerechtelijke kosten die de dubbele redelijkheidstoets niet kunnen doorstaan, omdat de vordering van CVvE een eenvoudige incassozaak betreft.
in de voorwaardelijke vrijwaringszaak
3.4.
Voor zover de vordering in de hoofzaak voor volledige toewijzing in aanmerking komt, vordert [eiseres in de voorwaardelijke vrijwaringszaak] – samengevat – dat het gerecht het Land veroordeelt tot betaling aan CVvE van de bijdragen vanaf 11 oktober 2019, met veroordeling van het Land in de (na)kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.5. [
Eiseres in de voorwaardelijke vrijwaringszaak] legt aan haar vordering ten grondslag dat het appartement gelet op het vonnis met ingang van 11 oktober 2019 niet langer in eigendom toebehoort aan [eiseres in de voorwaardelijke vrijwaringszaak], maar aan het Land. Voor zover het gerecht [eiseres in de voorwaardelijke vrijwaringszaak] veroordeelt tot betaling van enige bijdrage vanaf 11 oktober 2019, heeft zij er belang bij dat het Land haar vrijwaart voor de aan CVvE verschuldigde financiële bijdragen gerekend vanaf het moment dat het Land de eigendom van het appartement heeft verkregen.
3.6.
Het Land erkent sinds 11 oktober 2019 eigenaar te zijn van het appartement. Een inschrijving van de verbeurdverklaring in het kadaster is geen vereiste voor deze bijzondere vorm van eigendomsverkrijging door het Land. Het Land is daarom aansprakelijk voor de vanaf 11 oktober 2019 verschuldigd geworden financiële bijdragen die bij de notaris verrekend zullen worden met de koopprijs bij de verkoop van het appartement. Omdat [eiseres in de voorwaardelijke vrijwaringszaak] niet door CVvE kan worden aangesproken voor de na 11 oktober 2019 verschuldigd geworden bijdragen, is er volgens het Land geen grond om de vordering van [eiseres in de voorwaardelijke vrijwaringszaak] toe te wijzen.

4.De beoordeling

in de hoofdzaak
4.1.
Het gerecht stelt vast dat het appartement gelet op het vonnis verbeurd is verklaard. Dit brengt mee dat het Land met ingang van 11 oktober 2019, zijnde de datum waarop het vonnis onherroepelijk is geworden, van rechtswege de eigendom van het appartement heeft verkregen.
4.2.
Volgens de specificaties van CVvE bedraagt de betalingsachterstand tot voornoemde datum NAf 17.379,40, welk bedrag [gedaagde] ter zitting heeft erkend. De vordering van CVvE wordt daarom tot dit bedrag toegewezen, te vermeerderen met de niet weersproken contractuele rente van 1,5% per maand vanaf 1 augustus 2020. Het gerecht zal het meerdere afwijzen. Dit omdat tussen partijen niet in geschil is dat alleen de eigenaar verantwoordelijk is voor de hier aan de orde zijnde bijdragen, waardoor niet [gedaagde] maar het Land aansprakelijk is voor de vanaf 11 oktober 2019 verschuldigd geworden financiële bijdragen. Het Land heeft ter zitting toegezegd dat deze bijdragen bij de notaris verrekend zullen worden met de koopprijs bij de verkoop van het appartement.
4.3.
In het verlengde van het voorgaande worden de door CVvE gevorderde kosten wegens zaakwaarneming eveneens afgewezen, omdat CVvE heeft gesteld dat zij deze kosten in de periode maart-juni 2023 heeft gemaakt. [Gedaagde] was in die periode geen eigenaar meer van het appartement.
4.4.
Verder worden de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten gematigd tot 1,5 punt van het conform het Procesreglement 2018 toepasselijke liquidatietarief, omdat die het gerecht bovenmatig voorkomen. Dit komt neer op een bedrag van NAf 1.500. De rente over de buitengerechtelijke incassokosten wordt afgewezen aangezien CVvE niet heeft gesteld dat deze kosten al zijn betaald aan haar gemachtigde.
4.5.
Omdat [gedaagde] (grotendeels) in het ongelijk wordt gesteld, wordt zij veroordeeld in de proceskosten van de onderhavige procedure. De kosten van CVvE worden tot aan deze uitspraak conform artikel 61 Rv en het gebruikelijke liquidatietarief begroot op NAf 750 aan griffierecht, NAf 274,17 aan oproepingskosten en NAf 2.000 aan gemachtigdensalaris. Dit betekent dat de vordering van CVvE om [gedaagde] te veroordelen in de werkelijk gemaakte advocaatkosten wordt afgewezen. Een dergelijke vordering is slechts toewijsbaar in geval van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen (vgl. het arrest van de Hoge Raad van 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV7828). Gesteld noch gebleken is dat daarvan sprake is.
4.6.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten worden toegewezen zoals hierna onder de beslissing vermeld.
4.7.
De veroordelingen in deze uitspraak gaan meteen in en kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van de partijen deze beslissing voorlegt aan het Hof.
in de voorwaardelijke vrijwaringszaak
4.8.
Nu de vordering van CVvE in de hoofdzaak, voor zover die betrekking heeft op de financiële bijdragen vanaf 11 oktober 2019, is afgewezen behoeft de voorwaardelijke vordering van [eiseres in de voorwaardelijke vrijwaringszaak] in vrijwaring geen behandeling.
4.9.
Het gerecht ziet aanleiding om [eiseres in de voorwaardelijke vrijwaringszaak] te veroordelen in de proceskosten, omdat zij nodeloos kosten heeft veroorzaakt door de voorwaardelijke vrijwaringszaak aanhangig te maken. De kosten van het Land worden tot aan deze uitspraak begroot op NAf 2.000 aan gemachtigdensalaris.
4.10.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals hierna onder de beslissing vermeld.

5.De beslissing

Het gerecht:
in de hoofdzaak
5.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan CVvE van een bedrag van NAf 17.379,40, vermeerderd met de contractuele rente van 1,5% per maand over dit bedrag vanaf 1 augustus 2020 tot aan de dag van betaling;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan CVvE te voldoen NAf 1.500 aan buitengerechtelijke incassokosten;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van CVvE van NAf 3.024,17, te vermeerderen met NAf 250 aan nakosten zonder betekening, verhoogd met NAf 150 in geval van betekening;
5.4.
bepaalt dat de proceskosten moeten worden betaald binnen veertien dagen en dat die kosten worden verhoogd met de wettelijke rente als niet op tijd wordt betaald;
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst af wat verder is gevorderd;
in de voorwaardelijke vrijwaringszaak
5.7.
verstaat dat de voorwaarde voor de eis niet is vervuld;
5.8.
veroordeelt [eiseres in de voorwaardelijke vrijwaringszaak] in de proceskosten van het Land van NAf 2.000;
5.9.
bepaalt dat de proceskosten moeten worden betaald binnen veertien dagen en dat die kosten worden verhoogd met de wettelijke rente als niet op tijd wordt betaald.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M. Christiaan, rechter, bijgestaan door
mr. H. Akbuz, griffier, en in het openbaar uitgesproken.