ECLI:NL:OGEAC:2024:151

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
22 juli 2024
Publicatiedatum
31 juli 2024
Zaaknummer
CUR202400446 en CUR202400447
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de inbewaringstelling van eisers in vreemdelingenbewaring door het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

In deze uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, gedateerd 22 juli 2024, worden de beroepen van eisers tegen de beslissing van de minister van Justitie om hen in vreemdelingenbewaring te stellen beoordeeld. Eisers, een paar van Venezolaanse nationaliteit, zijn op 26 december 2023 illegaal Curaçao binnengekomen en zijn sindsdien in bewaring gesteld. De minister had hen als ongewenst vreemdeling aangemerkt en hen de toegang tot Curaçao voor drie jaar ontzegd. Het Gerecht oordeelt dat de beschikkingen tot inbewaringstelling onvoldoende gemotiveerd zijn, vooral omdat niet is aangetoond waarom niet met een lichter middel kon worden volstaan. Het Gerecht concludeert dat de inbewaringstelling vanaf het begin onrechtmatig is geweest en beveelt de minister om eisers onmiddellijk in vrijheid te stellen. Daarnaast wordt de minister veroordeeld in de proceskosten van eisers, die op NAf 1.400,- worden begroot, en het griffierecht van NAf 150,- moet aan elk van hen worden vergoed. De uitspraak benadrukt het belang van een deugdelijke motivering bij inbewaringstelling en de noodzaak om de gronden voor deze maatregel helder te maken voor de betrokken vreemdeling.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Uitspraak

in het geding tussen:

[eiser] en [eiseres],

verblijvende in Curaçao,
eisers,
gemachtigden: mrs. A.S.M. Blonk en J.A.M. Jansen, beiden advocaat,
tegen

de minister van Justitie,

verweerder,
gemachtigden: mrs. J.J.J.M. Suares en S.M. La Croes.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt het Gerecht de beroepen van eisers tegen de beslissing van verweerder om hen in vreemdelingenbewaring te stellen met het oog op hun verwijdering uit Curaçao.
1.1
Verweerder heeft deze beslissing genomen bij beschikkingen van
27 december 2023 (de bestreden beschikkingen). In deze beschikking heeft verweerder ook bepaald dat eisers als ongewenst vreemdeling worden beschouwd en hij heeft eisers de binnenkomst in Curaçao voor een periode van drie jaar ontzegd.
1.2
Eisers hebben een beroepschrift en een aanvullend beroepschrift ingediend, beide met producties. Verweerder heeft een verweerschrift met producties ingediend.
1.3
Het Gerecht heeft het beroep op 10 juli 2024 op zitting behandeld. Eisers zijn verschenen. Mevrouw [naam] is als tolk Nederlands-Spaans aanwezig geweest. Eisers zijn verder bijgestaan door mr. Blonk. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Beoordeling door het Gerecht
2. Het Gerecht beoordeelt de beslissing van verweerder tot inbewaringstelling van eisers aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
3.1
Het Gerecht komt tot het oordeel dat de beroepen gegrond zijn. De beschikkingen tot inbewaringstelling zijn onvoldoende gemotiveerd voor zover het gaat om de vraag waarom niet met een lichter middel kan worden volstaan. Dit leidt tot de conclusie dat de inbewaringstelling van eisers vanaf het begin onrechtmatig is geweest. Het Gerecht zal de bestreden beschikkingen dan ook vernietigen voor zover eisers daarbij in bewaring zijn gesteld. Verweerder dient eisers onmiddellijk in vrijheid te stellen.
3.2
Hierna legt het Gerecht dit oordeel uit en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wat is relevant om te weten in deze zaak?
4.1
Eisers zijn geboren op [geboortedatum] respectievelijk [geboortedatum]in Venezuela. Zij hebben de Venezolaanse nationaliteit en zijn partners.
4.2
Eisers zijn op 26 december 2023 vanuit Venezuela met een lancha op illegale wijze Curaçao binnengekomen.
4.3
Vervolgens heeft verweerder op 27 december 2023 de bestreden beschikking aan eisers uitgereikt. In die beschikking staat onder andere vermeld dat eisers uiterlijk 27 januari 2024 uit Curaçao worden verwijderd. Eisers zitten sinds 27 december 2023 in vreemdelingenbewaring. Ten tijde van de zitting was dat nog steeds zo.
4.4
Op 30 januari 2024 hebben eisers een beschermingsverzoek op grond van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) ingediend. Verweerder heeft eisers op dat verzoek gehoord en bij beschikkingen van 2 mei 2024 dat verzoek afgewezen. Eisers hebben tegen de beschikking van 2 mei 2024 pro-forma bezwaar gemaakt. Ten tijde van de zitting bij het Gerecht moesten de gronden van de bezwaren nog worden ingediend.
4.5
Naar aanleiding van de indiening van eisers beschermingsverzoek en naar aanleiding van het bezwaar tegen de afwijzende beschikking van 2 mei 2024 heeft verweerder beoordeeld of het nog reëel is om te verwachten dat de verwijdering tijdig zal worden uitgevoerd. Onder tijdig verstaat verweerder volgens zijn eigen beleid neergelegd in de Herziene instructie aan de Gezaghebbers inzake de toepassing van de Ltu en het Toelatingsbesluit van juni 2006 (hierna: de HIG) in beginsel binnen zes maanden. Daarna wordt aangenomen dat er zicht op uitzetting ontbreekt, aldus de HIG. Verweerder heeft tot nu toe steeds geoordeeld dat er nog zicht is op verwijdering
en beslist dat eisers bewaring niet wordt opgeheven.
4.6
Ten tijde van de zitting heeft zich een garantsteller voor eisers gemeld. Bij emailbericht van 18 juli 2024 heeft verweerder het Gerecht bericht dat deze garantsteller niet voldoet aan de vereisten om voor eisers garant te kunnen staan.
Wat heeft verweerder ten grondslag gelegd aan eisers inbewaringstelling?
5. Verweerder heeft eisers in bewaring gesteld omdat eisers op illegale wijze Curaçao zijn binnengekomen. Daaruit volgt volgens verweerder dat eisers een gevaar vormen voor de openbare orde en dat het reëel is om te vrezen dat eisers zich zullen onttrekken aan hun verwijdering.
Is eisers inbewaringstelling vanaf het begin onrechtmatig?
6. Eisers voeren in de eerste plaats aan dat hun inbewaringstelling van meet af aan onrechtmatig is. Verweerder heeft niet deugdelijk en dus onvoldoende gemotiveerd waarom niet met een lichter middel dan bewaring kon worden volstaan. De zin in de bestreden beschikking “dat niet is gebleken van zwaarwegende belangen die maken dat de minister had moeten volstaan met het opleggen van een lichter middel” is daartoe onvoldoende. Bovendien impliceert deze zin het uitgangspunt “bewaring, tenzij…” terwijl het beleid van verweerder uitgaat van “een lichter middel, tenzij…”. De motivering van de bestreden beschikking is dus in strijd met het eigen beleid van verweerder. Ook om die reden is de bestreden beschikking onvoldoende gemotiveerd en is de bewaring van aanvang af onrechtmatig.
7. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat onderscheid wordt gemaakt tussen twee groepen. Personen die legaal het land binnenkomen en personen die illegaal het land binnenkomen. Verweerder hanteert het beleid dat personen die illegaal het land binnenkomen altijd in bewaring worden gesteld. Ter zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat dit ook als zodanig in zijn beleid staat vermeld. Verder heeft verweerder zich ter zitting op het standpunt gesteld dat de bestreden beschikking wel voldoende is gemotiveerd. In de bestreden beschikking staat immers vermeld dat eisers niet in het bezit zijn van een reisdocument, geen middelen van bestaan hebben en getracht hebben Curaçao illegaal binnen te komen. In combinatie met de zin dat niet is gebleken van zwaarwegende belangen die maken dat de minister had moeten volstaan met het opleggen van een lichter middel is volgens verweerder in de bestreden beschikking voldoende gemotiveerd dat niet kan worden volstaan met een lichter middel.
8. De beroepsgrond van eisers zoals weergegeven onder 6 slaagt. Het Gerecht motiveert dat als volgt.
8.1
Artikel 19, tweede lid, van de Ltu bepaalt dat een vreemdeling ter verzekering van zijn vertrek in bewaring kan worden gesteld indien hij gevaar oplevert voor de openbare orde, de publieke rust of de veiligheid of de goede zeden dan wel indien gegronde vrees bestaat dat de vreemdeling zal trachten zich aan zijn verwijdering te onttrekken. De verwijdering en inbewaringstelling geschieden krachtens een met redenen omkleed bevelschrift dat in persoon wordt uitgereikt.
8.2
Hoofstuk 10 van de Herziene instructie aan de Gezaghebbers inzake de toepassing van de Ltu en het Toelatingsbesluit van juni 2006 (hierna: de HIG) geeft het eigen beleid van verweerder weer als het gaat om bewaring. Na een inleiding in paragraaf 10.1 en de gronden voor inbewaringstelling in paragraaf 10.2 gaat paragraaf 10.3 over wanneer wel en wanneer niet de maatregel van bewaring toepassen.
Paragraaf 10.3 luidt als volgt en is via deze link te raadplegen.
8.3
Het Gerecht is van oordeel dat het onderscheid dat verweerder bij de inbewaringstelling in de praktijk maakt tussen personen die legaal en personen die illegaal het land binnenkomen niet blijkt uit het schriftelijke beleid zoals vastgelegd in de HIG.
8.3.1
Paragraaf 10.3 begint met de zin dat de inbewaringstelling onvermijdbaar moet zijn. Dat alleen illustreert al het uitgangspunt “lichter middel, tenzij”. De tekst daarna in relatie tot het proportionaliteitsbeginsel wijst er eveneens op dat ook volgens verweerders eigen beleid pas tot inbewaringstelling kan worden overgegaan indien vaststaat dat niet met een lichter controlemiddel kan worden volstaan.
Verweerder heeft ter zitting terecht gewezen op de vier in het beleid genoemde gevallen waarin aanleiding kan zijn bewaring niet toe te passen. Maar daaruit kan niet worden geconcludeerd dat als die gevallen zich niet voordoen er dus bewaring kan worden toegepast. Dat doet geen recht aan de rest van de tekst van het beleid en het daarin geformuleerde uitgangspunt.
8.3.2
Nergens in het beleid is een aanknopingspunt te vinden voor het onderscheid tussen legaal en illegaal binnengekomen personen. De gedachte van verweerder om voor de inzet van het middel van inbewaringstelling onderscheid te maken tussen legaal en illegaal binnengekomen personen, vergelijkbaar met de groepen personen geduid in artikel 19, eerste lid, onder a en b van de Ltu, is te volgen en iets voor te zeggen. Maar het ligt op de weg van verweerder om die gedachte dan deugdelijk (schriftelijk) in zijn beleid te verankeren. Dat is nu niet het geval.
8.4
Ook voor de personen die illegaal Curaçao zijn binnengekomen geldt dus het beleid van verweerder met de strekking “een lichter middel, tenzij”. De motivering in de bestreden beschikkingen voor het toepassen van de bewaring is naar het oordeel van het Gerecht onvoldoende draagkrachtig en in strijd met verweerders eigen beleid.
8.4.1
De motivering is in strijd met verweerders eigen beleid vanwege de zin “dat niet is gebleken van zwaarwegende belangen die maken dat de minister had moeten volstaan met het opleggen van een lichter middel”. Eisers wijzen er terecht op dat deze zin het uitgangspunt “bewaring, tenzij” impliceert en dat is in strijd met verweerders eigen beleid.
8.4.2
Verder is de motivering voor het toepassen van de bewaring in plaats van een lichter middel onvoldoende draagkrachtig. De motivering geeft namelijk onvoldoende inzicht in de gedachtegang van verweerder. Het motiveringsbeginsel brengt met zich dat een beschikking deugdelijk moet zijn gemotiveerd. Daarbij kunnen twee aspecten worden onderscheiden. De motivering moet kenbaar zijn én de motivering moet draagkrachtig zijn. In dit geval is de motivering wel kenbaar, er is immers een motivering gegeven. Maar naar het oordeel van het Gerecht is die motivering niet draagkrachtig. Een motivering is draagkrachtig als de beschikking wordt gedragen door rationele en consistente overwegingen. Het rechtsgevolg van de beschikking moet feitelijk en logisch worden gedragen door de motivering.
8.4.3
Als het gaat om de inbewaringstelling van een vreemdeling zal verweerder gelet op de wettekst draagkrachtig moeten motiveren waarom een vreemdeling een gevaar oplevert voor de openbare orde, de publieke rust of de veiligheid of de goede zeden, dan wel dat er gegronde vrees bestaat dat de vreemdeling zal trachten zich aan zijn verwijdering te onttrekken. Verder zal verweerder, gelet op zijn eigen beleid, draagkrachtig moeten motiveren waarom niet met een lichter middel kan worden volstaan (en dat het zicht op verwijdering niet ontbreekt).
8.4.4
Denkbaar is dat verweerder in de beschikking een (standaard)passage opneemt die aansluit bij de wet en zijn beleid, die vervolgens toegepast wordt op de individuele vreemdeling en die op rationele en consistente wijze inzicht geeft in de overwegingen van de minister om tot inbewaringstelling over te gaan. Als het gaat om zijn eigen beleid en de inzet van bewaring omdat niet met een lichter middel kan worden volstaan, kan gedacht worden aan een (standaard)passage met elementen in de trant van “Nu voldaan is aan de gronden genoemd in artikel 19, van de LTU, kan de maatregel van bewaring worden toegepast. De minister hanteert het beleid dat de inbewaringstelling onvermijdbaar moet zijn. In dit geval kan niet met een lichter middel, bijvoorbeeld inname van het paspoort of een meldingsplicht, worden volstaan. De vreemdeling bezit in dit geval geen geldig paspoort. Inname daarvan maakt dus niet dat er geen gegronde vrees meer bestaat dat de vreemdeling zich aan zijn verwijdering zal trachten te onttrekken. Een meldplicht is evenmin een optie. De vreemdeling heeft immers geen middelen van bestaan, geen familieleden in Curaçao en geen verblijfsadres in Curaçao. Daardoor kan de vreemdeling niet getraceerd worden als hij zich niet houdt aan de meldplicht. Verder is uit het gesprek met de vreemdeling voorafgaand aan zijn inbewaringstelling niet gebleken dat er bijzondere persoonlijke omstandigheden spelen die in de weg staan aan de maatregel van inbewaringstelling.” Het is echter aan verweerder om een deugdelijke motivering op te stellen.
8.4.5
De minister heeft in de twee voorliggende beschikkingen echter volstaan met een enkele opsomming van feiten. Onder andere:
  • dat betrokkene niet in het bezit is van een reisdocument;
  • dat betrokkene niet in het bezit is van middelen van bestaan;
  • dat betrokkene geen familieleden in Curaçao heeft;
  • dat niet is gebleken van zwaarwegende belangen die maken dat de minister had moeten volstaan met het opleggen van een lichter middel;
  • uit het gehoorverslag niet is gebleken dat in geval van betrokkene sprake is van bijzondere persoonlijke omstandigheden die maken dat met een lichter middel moet worden volstaan.
Vervolgens concludeert verweerder tot inbewaringstelling. Deze motivering bestaat echter niet uit rationele en consistente overwegingen waarin de gedachtegang van verweerder in dit geval volgbaar is, maar uit een opsomming van feiten met daaronder een conclusie. Bovendien is deze motivering deels geformuleerd in strijd met verweerders eigen beleid.
8.5
Gelet op wat het Gerecht hiervoor onder 8.1 tot en met 8.4.5 heeft overwogen, is het Gerecht van oordeel dat de bestreden beschikkingen onvoldoende zijn gemotiveerd. Anders dan verweerder ter zitting heeft gesteld, is dit niet enkel een “technicality” bij het lezen van de bestreden beschikkingen. De verbinding tussen de conclusie tot inbewaringstelling als zwaarste middel en de opsomming zoals hierboven weergegeven is onvoldoende gemaakt. Die verbinding moet inzichtelijk worden gemaakt om de gedachtegang van verweerder goed te kunnen volgen. Dat is geen technicality maar een belangrijk onderdeel van het motiveringsbeginsel.
8.6
Zoals het Gerecht ook heeft overwogen in rechtsoverweging van 9.2.4 van de uitspraak van 6 oktober 2023 (ECLI:NL:OGEAC:2023:258), is het belang van een deugdelijke motivering van de beschikking tot inbewaringstelling dat de gronden daarvoor, de gemaakte belangenafweging waarom niet met een lichter middel kan worden volstaan en waarom er zicht op uitzetting is, volledig kenbaar is voor de vreemdeling. Alleen met die kennis kan hij beslissen of het voor hem zinvol is om de inbewaringstelling te laten toetsen door de bestuursrechter. In een systeem zoals op Curaçao, waar er geen wettelijk geregelde ambtshalve toetsing van de vreemdelingenbewaring is door de rechter maar alleen rechterlijke toetsing plaatsvindt als de vreemdeling zelf beroep instelt, komt er naar het oordeel van het Gerecht zwaar gewicht toe aan deze motiveringsplicht. Schending van de op verweerder rustende motiveringsplicht kan tegen deze achtergrond niet achteraf worden gerepareerd en betekent dus dat de maatregel van inbewaringstelling in verband hiermee van aanvang af onrechtmatig is.
Wat vindt het Gerecht van de overige beroepsgronden van eisers?
9. Eisers voeren ook aan dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom zicht op verwijdering niet ontbreekt. Verder hebben eisers tijdens de zitting onder verwijzing naar de uitspraak van het Hof van 20 december 2023 (ECLI:OGHACMB:2023:256) betoogd dat de bewaring van eisers in ieder geval onrechtmatig is na zes maanden.
10. Gelet op het oordeel van het Gerecht dat de inbewaringstelling van eisers in dit geval van aanvang af onrechtmatig is, laat het Gerecht deze beroepsgronden onbesproken.

Conclusie en gevolgen

11. De beroepsgrond van eisers slaagt voor zover die ziet op het motiveren waarom niet met een lichter middel kon worden volstaan. De inbewaringstelling van eisers was van aanvang af onrechtmatig. De beroepen van eisers zijn gegrond en de bestreden beschikkingen moeten worden vernietigd voor zover eisers daarbij in bewaring zijn gesteld. Verweerder dient eisers onmiddellijk in vrijheid te stellen. Verweerder kan ter verzekering van eisers mogelijke verwijdering voorwaarden stellen.
12. Het Gerecht ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten die eisers hebben moeten maken. Naar het oordeel van het Gerecht zijn de beroepen samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het Gerecht begroot de kosten op NAf 1.400,- (1 punt voor het indienen van de beroepschriften, 1 punt voor het bijwonen van de zitting met een waarde per punt van NAf 700,-). Verder zal het Gerecht bepalen dat verweerder het door eisers betaalde griffierecht van NAf 150,- aan ieder van hen vergoedt.

Beslissing

Het Gerecht:
  • verklaartde beroepen gegrond;
  • vernietigtde bestreden beschikkingen voor zover eisers daarbij in bewaring zijn gesteld;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van
  • bepaalt dat verweerder het door eisers betaalde griffierecht van NAf 150,- aan ieder van hen vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. drs. S. Lanshage, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 22 juli 2024, in tegenwoordigheid van P.N.F. Pereira do Tanque.

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen alle partijen hoger beroep instellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie.
Het hoger beroepschrift moet worden ingediend
binnen zes wekenna de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Het hoger beroep moet worden ingediend bij het Gerecht dat de uitspraak heeft gedaan.
De indiener van het hoger beroep moet in ieder geval:
  • het hoger beroepschrift indienen in tweevoud;
  • een afschrift van deze uitspraak bijvoegen;
  • vermelden waarom hij het niet eens is met de uitspraak (hoger beroepsgronden).
Partijen kunnen gebruik maken van de mogelijkheid om binnen de gegeven hoger beroepstermijn te volstaan met een pro-forma hoger beroepschrift. Dit betekent dat de hoger beroepsgronden op een later moment worden ingediend.
Voor het instellen van het hoger beroep is griffierecht verschuldigd.