ECLI:NL:OGEAC:2024:113

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
27 juni 2024
Publicatiedatum
8 juli 2024
Zaaknummer
CUR202302536
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vestigingsvergunning voor nagel-, spa- en schoonheidssalon aan huis

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 27 juni 2024 uitspraak gedaan over het beroep van eiser tegen de vestigingsvergunning die aan zijn buurvrouw is verleend voor het drijven van een nagel-, spa- en schoonheidssalon aan huis. Eiser heeft op 11 augustus 2023 pro forma beroep ingesteld, maar het Gerecht oordeelt dat dit beroep niet-ontvankelijk is omdat eiser te laat beroep heeft ingesteld. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken en begon op 7 september 2022, de dag na de datum waarop de vergunning is verleend. De beroepstermijn eindigde op 18 oktober 2022, terwijl het beroepschrift pas op 11 augustus 2023 werd ingediend. Het Gerecht concludeert dat de termijnoverschrijding aan eiser kan worden toegerekend, aangezien hij niet tijdig heeft gereageerd op de informatie die hij had kunnen verkrijgen over de vergunning. Het Gerecht wijst erop dat eiser had moeten begrijpen dat de vergunning aan zijn buurvrouw was verleend, gezien de informatie die hij eerder had ontvangen. Hierdoor blijft de vestigingsvergunning in stand en wordt het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard. Er wordt geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Uitspraak

in het geding tussen:

[naam eiser],

wonend in Curaçao,
eiser,
gemachtigde: mr. A.V.G. Rooijer,
tegen

de minister van Economische Zaken,

verweerder,
gemachtigde: mr. M.R. Hammoud,
met als vergunninghouder:

[naam vergunninghouder],

wonend in Curaçao,
vergunninghouder.

Inleiding

1.1
In deze uitspraak beoordeelt het Gerecht het beroep van eiser tegen de aan vergunninghouder verleende vergunning voor het vestigen en drijven van de eenmanszaak [naam eenmanszaak] (nagel-, spa- en schoonheidssalon) te [huidig adres vergunninghouder] (de bestreden beschikking).
1.2
Eiser heeft op 11 augustus 2023 per mail pro forma beroep ingesteld tegen de bestreden beschikking. Op 14 augustus 2023 heeft hij het beroepschrift in hard copy ingediend bij het Gerecht en op 13 september 2023 heeft hij zijn beroepschrift aangevuld.
1.3
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Vergunninghouder heeft in een schriftelijke uiteenzetting op het beroep gereageerd.
1.4
Het Gerecht heeft het beroep op 16 mei 2024 op zitting behandeld. Eiser was aanwezig, samen met mr. Rooijer. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Hammoud en [naam jurist], jurist bij het ministerie van Economische Zaken. Vergunninghouder was met haar echtgenoot aanwezig, samen met mevrouw [naam vriendin vergunninghouder].

Beoordeling door het Gerecht

2. Het Gerecht komt tot het oordeel dat het beroep van eiser tegen de vestigingsvergunning niet-ontvankelijk is. Eiser heeft namelijk te laat beroep ingesteld en deze termijnoverschrijding is hem aan te rekenen. Hierna legt het Gerecht uit hoe hij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wat is relevant om te weten in deze zaak?
3.1
Eiser en vergunninghouder wonen beiden in de [straatnaam] en zijn buren. De adressen in de [straatnaam] waren eerst gekoppeld aan kavelnummers en nu aan huisnummers. Het adres van eiser is daardoor gewijzigd van nummer 3 in nummer 31, dat van vergunninghouder van nummer 4 in nummer 30.
3.2
Vergunninghouder exploiteert de eenmanszaak [naam eenmanszaak], een nagel-, spa- en schoonheidssalon. Op 2 juni 2020 is aan haar een vergunning verleend om deze eenmanszaak te vestigen en drijven op haar oude adres (oude adres vergunninghouder). Bij de bestreden beschikking van 6 september 2022 is aan vergunninghouder een vergunning verleend om de vestigingsvergunning te verplaatsen naar de [huidig adres vergunninghouder].
3.3
Eiser stelt overlast te ervaren vanwege het parkeergedrag van de klanten vergunninghouder. Hij heeft op 20 oktober 2022 en 8 december 2022 een verzoek ingediend op grond van de Landsverordening openbaarheid van bestuur (Lob) om te weten te komen of aan vergunninghouder voor haar salon een economische vergunning is verleend. In de begeleidende brief bij het Lob-verzoek heeft eiser het adres [voormalige straatnaam] 4 genoemd. Verder schrijft hij in de begeleidende brief dat vergunninghouder “een manicure/pedicure en/of een nail beauty salon” heeft.
3.4
Het adres [voormalige straatnaam] kavel 4, is gewijzigd in [huidige straatnaam] 4.
3.5
In de brief van 24 februari 2023 is eiser door het ministerie van Economische Ontwikkeling geïnformeerd dat het bedrijf [naam eenmanszaak] een vestigingsvergunning heeft voor het adres [voormalig adres vergunninghouder].
3.6
In de brief van 4 april 2023 – door eiser ontvangen op 6 april 2023 - staat geschreven dat eiser in antwoord op zijn Lob-verzoek van 20 oktober 2022 en 8 december 22 wordt geïnformeerd dat aan [naam eenmanszaak], gelegen te [huidig adres vergunninghouder], op 6 september 2022 een vestigingsvergunning is afgegeven. In deze brief wordt ook vermeld dat de vergunning ter inzage beschikbaar is bij het vergunningenloket.
3.7
Bij e-mailbericht van 17 mei 2023 heeft mr. Hammoud aan eiser laten weten dat er geen vergunningen zijn afgegeven voor het [huidige straatnaam] 4, maar uitsluitend voor het adres [huidige straatnaam] 30.
3.8
Op 9 augustus 2023 heeft eiser desgevraagd van de bestreden beschikking een kopie ontvangen. Op 11 augustus 2023 heeft hij daartegen (pro forma) beroep ingesteld.
Waarom is het beroep van eiser tegen bestreden beschikking niet-ontvankelijk?
4.1
Artikel 16 van de Landsverordening administratie rechtspraak (Lar) luidt:
1. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken. Deze termijn vangt aan op de dag na die waarop de beschikking is gegeven.
2. De dag waarop de beschikking is verzonden of uitgereikt, geldt als de dag waarop deze is gegeven.
(..)
4. Wanneer het beroepschrift na afloop van de daarvoor gestelde termijn is ingediend, blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege, indien de indiener aantoont dat de termijnoverschrijding het gevolg is van niet aan hem toe te rekenen bijzondere omstandigheden en dat hij het beroep heeft ingesteld zo spoedig mogelijk als dit redelijkerwijs verlangd kon worden.
4.2
Toegepast op deze zaak, komt het Gerecht tot de volgende beoordeling.
4.3
De vestigingsvergunning is gedateerd 6 september 2022 en is volgens de schriftuur van vergunninghouder op dezelfde dag aan haar overhandigd. Gelet op artikel 16, tweede lid, van de Lar is 6 september 2022 de dag waarop de beschikking is gegeven. Dat betekent dat de beroepstermijn op 7 september 2022 is aangevangen. De laatste dag van de beroepstermijn is 18 oktober 2022.
4.4
Namens eiser is een pro forma beroepschrift ingediend op 11 augustus 2023. Aangezien de beroepstermijn al op 18 oktober 2023 is geëindigd, is het beroepschrift dus buiten de wettelijke termijn van zes weken ingediend.
4.5
Voor de vraag of deze termijnoverschrijding verschoonbaar is, moet het Gerecht de vraag beantwoorden of eiser, nadat hij met de vergunning bekend is geworden, het beroepschrift zo spoedig mogelijk heeft ingediend als redelijkerwijs van hem verlangd kon worden. Voorheen werd hiervoor in de rechtspraak een termijn van twee weken gehanteerd. Recent is deze termijn echter verruimd en is een belanghebbende in ieder geval niet verwijtbaar te laat met het indienen van het beroep als hij dat doet binnen zes weken nadat hij bekend is geworden met het besluit. Het Gerecht wijst op de uitspraak van het Hof van 14 februari 2024 (ECLI:NL:OGHACMB:2024:14).
4.6
De centrale vraag die in deze zaak moet worden beantwoord, is vanaf welke datum eiser bekend was of had kunnen zijn met de aan vergunninghouder verleende vestigingsvergunning.
4.7
Volgens eiser moet 9 augustus 2023 hiervoor als datum worden aangehouden: de dag dat hij op zijn verzoek een afschrift heeft ontvangen van de aan vergunninghouder verleende vestigingsvergunning. Op grond van de brief van 4 april 2024 en de e-mail van 17 mei 2023 was het voor eiser nog niet duidelijk dat de vestigingsvergunning van 6 september 2022 aan zijn buurvrouw [naam vergunninghouder] is verleend. In de brief van 4 april 2024 wordt immers het adres [huidige straatnaam] nummer 30 vermeld, terwijl eiser zijn zoektocht naar de vergunning steeds heeft gericht op [huidige straatnaam] nummer 4.
4.8
Het Gerecht volgt eiser niet in dit betoog en motiveert dit als volgt.
4.9
Het Gerecht is van oordeel dat eiser uit de combinatie van de brief van 4 april 2023 en in de inhoud van zijn eigen Lob-verzoek had kunnen afleiden dat de vestigingsvergunning van 6 september 2022 is verleend ten behoeve van de eenmanszaak van zijn buurvrouw [naam vergunninghouder], nu gevestigd te [huidige straatnaam] 30. Hierbij is allereerst van belang dat de twee hiervoor genoemde brieven van 24 februari 2023 en 4 april 2023 een reactie zijn op eisers eigen verzoek om informatie over een mogelijk verleende vergunning voor de nagelstudio van zijn buurvrouw [naam vergunninghouder]. Dat eiser zou zijn geïnformeerd over een andere vergunning dan waarover hij informatie heeft gevraagd, ligt niet in de rede. Dat hij in zijn verzoek kavel 4 heeft genoemd, maakt dit niet anders. Zoals bij eiser zelf zijn adres is gewijzigd (van [huidige straatnaam] 3 naar [huidige straatnaam] 31), is dat logischerwijs ook gebeurd bij zijn buurvrouw (van [huidige straatnaam] 4 naar [huidige straatnaam] 30). Eiser had dus op een adreswijzing van zijn buurvrouw bedacht moeten zijn. De bedrijfsnaam die in de brief in de brief van 4 april 2023 wordt vermeld (naam eenmanszaak) past bovendien bij het type eenmansbedrijf van zijn buurvrouw (nagelstudio). Eiser heeft in zijn Lob-verzoek ook toegelicht dat het gaat om een nail/beauty salon, zodat hij ook om die reden had moeten begrijpen dat het ging om een aan zijn buurvrouw verleende vergunning. Overigens is in de brief van 17 mei 2023 nog verduidelijkt dat alleen voor [huidige straatnaam] 30 een vergunning is afgegeven en niet voor nummer 4, waarmee de mogelijkheid dat zowel aan nummer 4 als aan nummer 30 een vergunning zou zijn verleend, is weggenomen.
4.1
Verder acht het Gerecht van belang dat aan eiser in de brief van 4 april 2023 is meegedeeld dat deze vergunning ter inzage lag bij het vergunningenloket. Eiser had via die weg kunnen kennisnemen van de inhoud van deze vergunning. Daarmee had hij, voor zover hij nog twijfels had of de vergunning aan zijn buurvrouw van nummer 30 was verleend, duidelijkheid kunnen krijgen aan wie de vergunning precies is verleend en welke activiteiten zijn vergund. Zijn stelling dat deze mogelijkheid zich pas voordeed toen hij op 9 augustus 2023 een kopie in handen kreeg, treft dus geen doel.
4.11
Naar het oordeel van het Gerecht was eiser met de brief van 4 april 2023, door hem op 6 april 2023 ontvangen, op de hoogte dat de bestreden beschikking was genomen en had hij kort daarna kennis kunnen nemen van de inhoud van de bestreden beschikking. Uit het hiervoor weergegeven toetsingskader volgt dat voor het aannemen van verschoonbaarheid de belanghebbende in ieder geval binnen zes weken beroep moet instellen nadat hij bekend is geworden met het besluit. Eiser had uiterlijk zes weken na de dag dat hij bekend was geworden met de bestreden beschikking (pro forma) beroep moeten instellen bij het Gerecht. Zelfs als het Gerecht uitgaat van de datum van de mail van mr. Hammoud van 17 mei 2023, had eiser uiterlijk op 29 juni 2023 beroep moet instellen. Nu hij dit pas op
14 augustus 2023 heeft gedaan was dit niet zo spoedig mogelijk als redelijkerwijs van hem verlangd kon worden. Het Gerecht acht de termijnoverschrijding daarom niet verschoonbaar. Omdat eiser verwijtbaar te laat beroep heeft ingesteld, verklaart het Gerecht zijn beroep niet-ontvankelijk. Dat betekent het Gerecht niet toekomt aan de inhoudelijke beoordeling van het beroepschrift van eiser.

Conclusie en gevolgen

5. Omdat het Gerecht het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaart, blijft de aan vergunninghouder verleende vestigingsvergunning in stand.
6. Voor een proceskostenveroordeling ziet het Gerecht geen aanleiding.

Beslissing

Het Gerecht:
-
verklaarthet beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. drs. S. Lanshage, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2024, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Schaft, griffier.

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen alle partijen hoger beroep instellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie.
Het hoger beroepschrift moet worden ingediend
binnen zes wekenna de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Het hoger beroep moet worden ingediend bij het Gerecht dat de uitspraak heeft gedaan.
De indiener van het hoger beroep moet in ieder geval:
  • het hoger beroepschrift indienen in tweevoud;
  • een afschrift van deze uitspraak bijvoegen;
  • vermelden waarom hij het niet eens is met de uitspraak (hoger beroepsgronden).
Partijen kunnen gebruik maken van de mogelijkheid om binnen de gegeven hoger beroepstermijn te volstaan met een pro-forma hoger beroepschrift. Dit betekent dat de hoger beroepsgronden op een later moment kunnen worden ingediend.