ECLI:NL:OGEAC:2024:102

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
11 juni 2024
Publicatiedatum
12 juni 2024
Zaaknummer
CUR202204660
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep omwonenden tegen de beslissing van de minister om geen bestuursdwang toe te passen

In deze zaak hebben omwonenden beroep ingesteld tegen de beslissing van de minister van Verkeer, Vervoer en Ruimtelijke Planning om geen bestuursdwang toe te passen met betrekking tot een stalen constructie die is opgericht door Stadsrust Private Foundation. De eisers, vertegenwoordigd door mr. M.R. Hammoud, hebben in 2020 een handhavingsverzoek ingediend, maar de minister heeft dit verzoek afgewezen. De eisers hebben vervolgens beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op hun verzoek en tegen de inhoudelijke afwijzing van de minister. Het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao heeft op 11 juni 2024 uitspraak gedaan. Het Gerecht oordeelde dat de minister handhavend moest optreden, omdat er geen concreet zicht op legalisatie was voor de stalen constructie die afwijkt van de verleende bouwvergunning van 6 maart 2023. De minister is opgedragen om binnen zes weken opnieuw te beslissen op het handhavingsverzoek van de eisers, waarbij de minister rekening moet houden met de vernietiging van de bouwvergunning. De minister is ook veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de eisers.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Uitspraak

in het geding tussen:

1. [naam eiser 1],

2. [naam eiseres 2],

3. [naam eiser 3],

4. [naam eiseres 4],

5. [naam eiser 5],

6. [naam eiseres 6],

allen wonende in Curaçao,
hierna: eisers,
gemachtigde: mr. M.R. Hammoud,
tegen

de minister van Verkeer, Vervoer en Ruimtelijke Planning

verweerder,
gemachtigde: mr. A.C. van Hoof,
met als derde-belanghebbende:

Stadsrust Private Foundation

vergunninghouder,
gemachtigde: mr. P. Blom.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt het Gerecht het beroep van eisers tegen de beslissing van de minister om geen bestuursdwang toe te passen. Eisers hebben bij brief van 8 december 2020 daartoe verzocht. Zij hebben de minister in die brief verzocht om richting Stadsrust handhavend op te treden tegen het gebouwde stalen geraamte en de ophogingen van de grond.
1.1
Eisers hebben op 6 december 2022 beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op hun handhavingsverzoek van 8 december 2020. Op
20 januari 2023 hebben eisers hun gronden aangevuld.
1.2
De minister heeft bij brief van 10 maart 2023 alsnog op het handhavingsverzoek van eisers beslist en dat verzoek afgewezen.
1.3
Eisers hebben tegen de inhoudelijke afwijzing van de minister van hun handhavingsverzoek gronden ingediend op 6 april 2023.
1.4
De minister heeft op 1 juni 2023 een verweerschrift ingediend.
1.5
Het Gerecht heeft het beroep van eisers op 10 januari 2024 op zitting behandeld, samen met de beroepen van eisers en een andere partij tegen de door de minister verleende bouwvergunning (CUR202301184 en CUR202400114).
[Eiser 1] en [eiser 5] zijn verschenen, bijgestaan door hun bouwkundig adviseur [naam bouwkundig adviseur] en hun gemachtigde. De overige eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Stadsrust heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.
1.6
Het Gerecht heeft het onderzoek ter zitting geschorst om de minister en Stadsrust in de gelegenheid te stellen schriftelijk te reageren op een aantal punten in de zaken over de bouwvergunning. Op 30 april 2024 heeft het Gerecht het onderzoek gesloten en bepaald dat uitspraak op 11 juni 2024 uitspraak zal worden gedaan.

Het oordeel van het Gerecht

2.1
Het Gerecht beoordeelt de beslissing van de minister om het handhavingsverzoek van eisers af te wijzen aan de hand van de gronden die eisers hebben aangevoerd.
2.2
Het beroep van eisers tegen het uitblijven van een beslissing op hun handhavingsverzoek is niet-ontvankelijk. Daar is inmiddels op beslist. Het beroep van eisers tegen de inhoudelijke beslissing van de minister op hun handhavingsverzoek is gegrond. Voor zover de reeds gebouwde stalen constructie afwijkt van de door de minister verleende bouwvergunning van 6 maart 2023, moest de minister daartegen handhavend optreden. Er is immers geen concreet zicht op legalisatie en handhavend optreden is in dit geval ook niet onevenredig in verhouding tot het daarmee te dienen doel. Het Gerecht zal daarom de afwijzing van het handhavingsverzoek van eisers door de minister vernietigen. De minister zal opnieuw op het handhavingsverzoek moeten beslissen. Daarbij moet de minister betrekken wat in deze uitspraak staat en het feit dat de verleende bouwvergunning van 6 maart 2023 bij uitspraak van vandaag is vernietigd.
2.3
Hierna legt het Gerecht uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.
Wat is relevant om te weten in deze zaak?
3.1
Stadsrust beoogt een appartementenresort te realiseren bij Landhuis Stadsrust. Bij beschikking van 10 juli 2018 heeft de minister aan Stadrust een bouwvergunning verleend voor de bouw van een flatgebouwencomplex met 60 wooneenheden op de percelen, kadastraal bekend als 5-1S-905 en 5-1S-886 (hierna: de percelen).
3.2
De percelen liggen tussen de Kaya Panacea en de Nieuwe Caracasbaaiweg en hebben een gezamenlijke oppervlakte van ongeveer 1,3 ha. Op de percelen staat momenteel al een landhuis met een aantal bijgebouwen. Eisers wonen in de directe omgeving van de percelen en vrezen dat het flatgebouwencomplex hun woon- en leefklimaat zal aantasten. Zij hebben daarom beroep ingesteld tegen de beschikking van 10 juli 2018.
3.3
Stadsrust heeft (mede) naar aanleiding hiervan haar bouwplannen gewijzigd. Zij wil nu vijf in plaats van zeven flatgebouwen bouwen, met een lagere bouwhoogte. Stadsrust heeft kenbaar gemaakt dat het bouwplan zoals vergund op 10 juli 2018 niet zal worden gerealiseerd en heeft de minister verzocht de bouwvergunning in te trekken. De minister heeft de bouwvergunning bij de beschikking van 19 november 2020 ingetrokken.
3.4
Het Gerecht heeft op 20 november 2020 uitspraak gedaan op het beroep van eisers (ECLI:NL: OGEAC:2020:271). Tegen deze uitspraak is hoger beroep ingesteld. Het Hof heeft op 27 juli 2021 uitspraak gedaan op het hoger beroep (ECLI:NL:OGHACMB:2021:142). In de uitspraak heeft het Hof in de kern en voor zover hier van belang geoordeeld dat het Eilandelijk Ontwikkelingsplan Curaçao (EOP) en het verkavelingsplan er op zichzelf niet aan in de weg staan dat aan vergunninghouder vergunning wordt verleend voor bebouwing ten behoeve van woondoeleinden op de percelen. Ook het bouwen van appartementen op de percelen is toegestaan.
3.5
Op 25 mei 2022 heeft Stadsrust een vergunning aangevraagd voor de oprichting van vijf flatgebouwen met elk twee bouwlagen. In gebouw A komen zes appartementen. In de gebouwen B, C, en D komen elk tien appartementen en in gebouw E komen acht appartementen. In totaal 44 units verdeeld over vijf gebouwen.
3.6
De minister heeft de door Stadsrust aangevraagde bouwvergunning verleend bij beschikking van 6 maart 2023.
3.7
Ter uitvoering van de bouwvergunning van 10 juli 2018 heeft Stadsrust een stalen constructie opgericht. Die constructie zag op gebouw B in het oude bouwplan en zal nu gedeeltelijk worden gebruikt om gebouw A in het nieuwe bouwplan te realiseren.
Waar is het beroep van eisers op gericht?
4.1
Eisers hebben aanvankelijk beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op hun handhavingsverzoek. Artikel 9c, eerste lid, van de Lar bepaalt voor zover hier relevant dat indien beroep aanhangig is tegen een weigering om te beschikking op een verzoek, en het bestuursorgaan alsnog een beschikking geeft, het beroep mede betrekking heeft op deze beschikking.
4.2
Het beroep van eisers tegen het uitblijven van een beslissing op hun handhavingsverzoek heeft dus van rechtswege ook betrekking op de inhoudelijke beslissing van de minister van 10 maart 2023.
4.3
Het beroep van eisers tegen het uitblijven van een beslissing op hun handhavingsverzoek is niet-ontvankelijk. De minister heeft namelijk beslist op hun handhavingsverzoek.
Wat heeft de minister ten grondslag gelegd aan de afwijzing van het handhavingsverzoek?
5. De minister heeft het handhavingsverzoek afgewezen omdat door Stadsrust een bouwvergunning is aangevraagd. De minister wijst op het positieve advies van Uitvoeringsorganisatie Ruimtelijke Ontwikkeling & Planning (UO ROP) van
16 februari 2023. Daaruit volgt dat er zich geen weigeringsgronden voordoen. De minister was daarom ten tijde van de beslissing op het handhavingsverzoek voornemens om de bouwvergunning te verlenen. Er is dus concreet zicht op legalisering volgens de minister. De minister wijst het handhavingsverzoek ten aanzien van het ophogen van de grond af omdat er geen bewijs is overgelegd dat het terrein significant is opgehoogd of uitgegraven.
Wat voeren eisers aan tegen de afwijzing van hun handhavingsverzoek?
6. Eisers voeren onder andere aan dat er geen concreet zicht is op legalisatie, in ieder geval niet als het gaat om het bovenste deel van de stalen constructie. De nieuw aangevraagde bouwvergunning ziet immers op een lager bouwwerk dan het bouwwerk onder de oude vergunning en waarvoor de stalen constructie is opgericht.
7. Deze beroepsgrond slaagt. Het Gerecht motiveert dat als volgt.
7.1
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Verder kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
7.2
Tussen partijen is niet in geschil, en ook het Gerecht stelt vast, dat de door Stadsrust opgerichte stalen constructie is gebouwd met het oog op realisatie van de bouwvergunning van 10 juli 2018. Die bouwvergunning is vernietigd. De door Stadsrust daarna aangevraagde bouwvergunning ziet op bouwplannen met een lagere hoogte dan de bouwhoogte in de bouwvergunning van 10 juli 2018. Voor het deel van de gerealiseerde stalen constructie dat hoger is dan de bouwhoogte van gebouw A in de nieuwe aanvraag, bestond dus ten tijde van de afwijzing van het handhavingsverzoek geen concreet zicht op legalisatie. Alleen al om deze reden is het beroep van eisers gegrond en moet de beslissing op het handhavingsverzoek van eisers worden vernietigd.
7.3
Het Gerecht is niet gebleken van andere bijzondere omstandigheden die van de minister zouden kunnen vergen van handhavend optreden te moeten afzien. De minister heeft die omstandigheden ter zitting niet kunnen noemen. Stadsrust heeft ter zitting erop gewezen dat een afweging van alle betrokken belangen maakt dat Stadsrust een eventueel hoger beroep over de nieuw verleende bouwvergunning moet kunnen afwachten. Het zou immers zonde van haar tijd en geld zijn om het stalen geraamde nu al gedeeltelijk te moeten afbreken. Het Gerecht volgt Stadsrust daarin niet. Vaststaat dat de stalen constructie in ieder geval voor het bovenste gedeelte zonder vergunning is opgericht en dat er voor dat gedeelte geen concreet zicht op legalisatie is. Dat betekent dat het algemeen belang en in dit geval ook het belang van eisers meebrengt dat het bovenste gedeelte in ieder geval binnen een zo kort mogelijke termijn moet worden verwijderd door Stadsrust. Die belangen wegen zwaarder dan het financiële belang van Stadsrust.

Conclusie en gevolgen

8. Vernietiging van de beschikking van 10 maart 2023, betekent dat de minister opnieuw zal moeten beslissen op het handhavingsverzoek van eisers. Daarbij moet de minister niet alleen meewegen wat in deze uitspraak is overwogen, maar ook het feit dat de nieuwe bouwvergunning van 6 maart 2023 door het Gerecht bij uitspraak van vandaag is vernietigd. De minister moet tegen deze achtergrond in een nieuwe beschikking op het handhavingsverzoek van eisers onder andere motiveren wat deze vernietiging betekent voor concreet zicht op legalisatie voor de gehele door Stadsrust opgerichte stalen constructie.
9. Het Gerecht ziet gelet op de aard en inhoud van het verzoek, de betrokken belangen en het tijdsverloop aanleiding om de minister op te dragen binnen zes weken na bekendmaking van deze uitspraak opnieuw te beslissen op het handhavingsverzoek van eisers.
10. Omdat het beroep gegrond is, moet de minister het door eisers betaalde griffierecht van NAf 150,- aan hen vergoeden. Eisers krijgen ook een vergoeding voor hun proceskosten. Deze vergoeding bedraagt conform het Besluit proceskosten bestuursrecht NAf 1.400,- omdat de gemachtigde van eisers een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen (1 punt voor beroepschrift, 1 punt voor de zitting, waarde per punt Naf 700,-).

Beslissing

Het Gerecht:
  • verklaarthet beroep tegen het uitblijven van een beslissing op het handhavingsverzoek van eisers van 8 december 2020 niet-ontvankelijk;
  • verklaarthet beroep tegen de beschikking van de minister van 10 maart 2023 gegrond;
  • vernietigtde beschikking van 10 maart 2023;
  • bepaaltdat de minister binnen zes weken na bekendmaking van deze uitspraak opnieuw beslist op het handhavingsverzoek van eisers met inachtneming van deze uitspraak en de uitspraak van vandaag in de zaken CUR202301184 en CUR202400114;
  • veroordeeltde minister in de proceskosten van eisers tot een bedrag van NAf 1.400,-;
  • bepaaltdat de minister het door eisers betaalde griffierecht van
    NAf 150,- aan hen vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. drs. S. Lanshage, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 11 juni 2024, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Schaft, griffier.

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen alle partijen hoger beroep instellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie.
Het hoger beroepschrift moet worden ingediend
binnen zes wekenna de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Het hoger beroep moet worden ingediend bij het Gerecht dat de uitspraak heeft gedaan.
De indiener van het hoger beroep moet in ieder geval:
  • het hoger beroepschrift indienen in tweevoud;
  • een afschrift van deze uitspraak bijvoegen;
  • vermelden waarom hij het niet eens is met de uitspraak (hoger beroepsgronden).
Partijen kunnen gebruik maken van de mogelijkheid om binnen de gegeven hoger beroepstermijn te volstaan met een pro-forma hoger beroepschrift. Dit betekent dat de hoger beroepsgronden op een later moment kunnen worden ingediend.
Voor het instellen van het hoger beroep is griffierecht verschuldigd.