ECLI:NL:OGEAC:2023:76

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
27 januari 2023
Publicatiedatum
20 april 2023
Zaaknummer
CUR202202952
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het bevel tot uitzetting en inbewaringstelling van een Venezolaanse eiser in Curaçao

In deze uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, gedateerd 27 januari 2023, wordt het beroep van eiser tegen het bevel tot uitzetting en inbewaringstelling beoordeeld. Eiser, een Venezolaanse nationaliteit, was eerder illegaal Curaçao binnengekomen en was als ongewenst vreemdeling aangemerkt. Het Gerecht oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat verweerder in strijd handelt met artikel 3 en 13 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Ondanks dit oordeel laat het Gerecht de bestreden beschikking in stand, omdat eiser inmiddels Curaçao heeft verlaten en teruggekeerd is naar Venezuela. De uitspraak behandelt de feiten rondom de detentie van eiser, zijn beschermingsverzoek en de juridische gronden waarop het beroep is gebaseerd. Het Gerecht concludeert dat de rechtsgevolgen van de bestreden beschikking in stand blijven, maar dat verweerder het griffierecht en proceskosten aan eiser moet vergoeden.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Uitspraak

in de gedingen tussen:

[Eiser],

eiser,
gemachtigde: mr. G.C.A. Scheperboer-Parris,
tegen

de PROCUREUR-GENERAAL,

gevestigd in Curaçao,
verweerder,
gemachtigde: mr. M. Angela.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt het Gerecht het beroep van eiser tegen het bevel van verweerder om eiser uit te zetten en in bewaring te stellen. Bij beschikking van
18 mei 2022 heeft verweerder die bevelen gegeven en eiser verboden om terug te keren naar Curaçao.
1.1
Met de bestreden beschikking van 8 juli 2022 op het bezwaar van eiser is verweerder bij zijn bevel tot uitzetting en inbewaringstelling gebleven.
1.2
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
1.3
Het Gerecht heeft het beroep op 16 december 2022 op zitting behandeld. Eiser en verweerder hebben zich daar laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Beoordeling door het Gerecht

2. Het Gerecht beoordeelt het bevel tot uitzetting en inbewaringstelling aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het Gerecht komt tot het oordeel dat het beroep gegrond is. Verweerder handelt in strijd met artikel 3 en 13 EVRM. Het Gerecht laat de bestreden beschikking echter in stand, omdat eiser inmiddels Curaçao zelf heeft verlaten en is teruggekeerd naar Venezuela. Hierna legt het Gerecht dit oordeel uit en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wat is er feitelijk gebeurd?
4. Het Gerecht gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
4.1
Eiser is geboren op
[geboortedatum]en heeft de Venezolaanse nationaliteit. Op 4 maart 2018 is eiser met een lancha Curaçao illegaal binnengereisd.
4.2
Nadat eiser bij een huiszoeking in een woning is aangetroffen zonder verblijfsvergunning, is hij bij beschikking van 14 februari 2019 van de minister van Justitie (de minister) als ongewenst vreemdeling aangemerkt. De minister heeft bij diezelfde beschikking eisers verwijdering gelast en hem in bewaring gesteld (de verwijderingsbeschikking).
4.3
Op 20 augustus 2019 heeft eiser een beschermingsverzoek op grond van
artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) ingediend bij de minister.
4.4
Bij beschikking van 19 september 2019 heeft de minister het bezwaar van eiser tegen de verwijderingsbeschikking ongegrond verklaard, maar de verwijdering is opgeschort totdat op zijn beschermingsverzoek is beslist.
4.5
Bij beschikking van 13 mei 2020 heeft de minister het beschermingsverzoek van eiser afgewezen. Daartegen heeft eiser bezwaar gemaakt. Op 3 september 2020 was nog niet beslist op het bezwaar van eiser, maar heeft de minister wel de inbewaringstelling van eiser geschorst onder voorwaarden. Een van de voorwaarden is een wekelijkse meldplicht bij de vreemdelingenpolitie en een andere voorwaarde is het niet plegen van strafbare feiten.
4.6
Op 14 juli 2021 is eiser aangehouden wegens verdenking van betrokkenheid bij overtreding van de opium- en vuurwapenwetgeving en bij mensensmokkel.
4.7
Bij vonnis van het Gerecht van 18 maart 2022 is eiser tot een gevangenisstraf van 10 maanden veroordeeld voor mensensmokkel, met aftrek van het voorarrest van eiser vanaf 14 juli 2021.
4.8
Vervolgens heeft verweerder de in de inleiding van deze uitspraak genoemde besluiten genomen.
4.9
Op 2 december 2022 heeft eiser Curaçao verlaten en is hij teruggekeerd naar Venezuela.
Waarom heeft verweerder het bevel tot uitzetting en inbewaringstelling gegeven?
5. Verweerder heeft het bevel gegeven omdat eiser geen verblijfstitel heeft en met het strafbare feit waarvoor hij is veroordeeld een ernstige inbreuk heeft gemaakt op de rechtsorde. Eisers verblijf in Curaçao wordt volgens verweerder met het oog op de zedelijkheid, de openbare orde of de publieke rust of veiligheid niet wenselijk geacht. Op grond van artikel 15, eerste lid, aanhef en onder b, van de Landsverordening toelating en uitzetting kan verweerder in zo’n situatie een bevel tot uitzetting geven.
In de bestreden beschikking heeft verweerder gemotiveerd dat eiser onvoldoende heeft onderbouwd dat hij bij uitzetting bloot wordt gesteld aan het risico op schending van de in artikel 3 van het EVRM bedoelde rechten.
Wat voert eiser aan tegen het bevel van verweerder en wat vindt het Gerecht daarvan?
6. Eiser voert aan dat verweerder in strijd handelt met artikel 3 en 13 van het EVRM. Uit die artikelen volgt immers dat eisers beroep op artikel 3 EVRM niet zonder deugdelijk onderzoek mag worden afgewezen. Volgens eiser heeft verweerder de bestreden beschikking onvoldoende gemotiveerd en dat komt doordat verweerder geen deugdelijk onderzoek heeft gedaan naar wat eiser stelt dat hem in Venezuela is overkomen. Ter zitting heeft eiser daaraan toegevoegd dat verweerder gelet op artikel 3 en 13 van het EVRM de uitzettingsbeschikking had moeten opschorten, in ieder geval totdat de minister op eisers bezwaar tegen de afwijzende beslissing op zijn beschermingsverzoek heeft beslist. Ten slotte voert eiser aan dat zijn detentieomstandigheden in strijd zijn met artikel 3 en 5 EVRM.
7. De beroepsgrond van eiser over artikel 3 en 13 EVRM slaagt. Het Gerecht motiveert dat als volgt. Het Gerecht vermeldt hierna eerst de relevante verdrags- en wetsbepalingen, daarna de relevante rechtspraak en daarna het oordeel van het Gerecht in deze zaak gelet op die verdrags- en wetsartikelen en rechtspraak.
7.1.1
Op grond van artikel 3 van het EVRM mag niemand onderworpen worden aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen.
7.1.2
Op grond van artikel 5, vierde lid, van het EVRM heeft eenieder aan wie door arrestatie of detentie zijn vrijheid is ontnomen, het recht om bij een rechterlijke instantie een voorziening te vragen waarbij wordt beslist over de rechtmatigheid van de detentie en de invrijheidstelling wordt bevolen indien de detentie onrechtmatig is.
7.1.3
Op grond van artikel 13 van het EVRM heeft een ieder wiens rechten en vrijheden die in het EVRM zijn vermeld zijn geschonden, het recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel voor een nationale instantie, ook indien deze schending is begaan door personen in de uitoefening van hun ambtelijke functie.
7.1.4
Artikel 15, eerste lid, aanhef en onder b, van de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu) bepaalt voor zover hier relevant dat personen, voor wie ingevolge deze landsverordening toelating is vereist en wier verblijf met het oog op de zedelijkheid, de openbare orde of de publieke rust of veiligheid niet wenselijk wordt geacht uitgezet kunnen worden. Het tweede lid bepaalt dat de uitzetting geschiedt krachtens een met redenen omkleed bevelschrift van de Procureurgeneraal.
7.1.5
Artikel 19, eerste lid, aanhef en onder a, van de Ltu bepaalt voor zover hier van belang dat de Minister van Justitie personen die in strijd met de wettelijke bepalingen nopens toelating en uitzetting het land zijn binnengekomen uit Curaçao kan verwijderen. Het tweede lid bepaalt dat indien naar het oordeel van de Minister van Justitie betrokkene gevaar oplevert voor de openbare orde, de publieke rust of veiligheid of de goede zeden, dan wel indien naar zijn oordeel gegronde vrees bestaat dat betrokkene zal trachten zich aan zijn verwijdering te onttrekken, hij op bevel van de Minister van Justitie ter verzekering van zijn verwijdering in bewaring kan worden gesteld.
7.2
In zijn arrest van 26 april 2007, Gebremedhin tegen Frankrijk (ECLI:CE:ECHR:2007:0426JUD002538905), heeft het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) overwogen dat, in zaken waarin een 'arguable claim' over artikel 3 van het EVRM voorligt, rechtsmiddelen die van rechtswege geen schorsende werking hebben, geen effectieve rechtsmiddelen zijn als bedoeld in artikel 13 van het EVRM. Het EHRM heeft deze rechtspraak sindsdien meermalen herhaald (in onder meer het arrest van de Grote Kamer van 23 februari 2012, Hirsi Jamaa tegen Italië (ECLI:CE:ECHR:2012:0223JUD002776509), het arrest van de Grote Kamer van
13 december 2012, De Souza Ribeiro tegen Frankrijk (ECLI:CE:ECHR:2012:1213JUD002268907) en het arrest van 23 juli 2013, M.A. tegen Cyprus (ECLI:CE:ECHR:2013:0723JUD004187210).
7.3
Uitgangspunt van het Curaçaose bestuursprocesrecht is dat het maken van bezwaar of het instellen van beroep of hoger beroep geen schorsende werking heeft, tenzij bij of krachtens wettelijk voorschrift anders is bepaald.
7.3.1
In het Curaçaose vreemdelingenrecht is niet wettelijk bepaald dat het maken van bezwaar bij het bevoegde bestuursorgaan of het instellen van beroep bij het Gerecht tegen een verwijderingsbeschikking van de minister en tegen een uitzettingsbeschikking van verweerder automatisch schorsende werking heeft. Het is wel mogelijk om de voorzieningenrechter van het Gerecht te verzoeken een voorlopige voorziening te treffen hangende een bezwaar- of beroepsprocedure.
7.3.2
Als een vreemdeling in het geval dat er nog niet op zijn beschermingsverzoek is beslist, wil voorkomen dat hij op grond van een verwijderingsbeschikking van de minister of een uitzettingsbeschikking van verweerder Curaçao moet verlaten, dan moet hij de voorzieningenrechter van het Gerecht verzoeken bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat hij niet mag worden verwijderd of uitgezet totdat op het beschermingsverzoek door de minister is beslist. In het geval afwijzend op zijn beschermingsverzoek is beslist, dan moet hij de voorzieningenrechter van het Gerecht verzoeken bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat hij niet mag worden verwijderd of uitgezet totdat op het in het kader van het beschermingsverzoek gemaakte bezwaar of ingestelde beroep is beslist.
7.3.3
Het kan ook zijn dat een vreemdeling geen beschermingsverzoek heeft ingediend bij de minister, maar in een bezwaar- of beroepsprocedure tegen een verwijderings- of uitzettingsbeschikking aanvoert dat sprake is van strijd met 3 EVRM als hij op grond van die beschikking het land moet verlaten. Ook in zo’n geval zal de vreemdeling de voorzieningenrechter van het Gerecht moeten verzoeken bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat hij niet mag worden verwijderd of uitgezet totdat op de bezwaar- of beroepsgronden door de minister, verweerder respectievelijk de bestuursrechter in de bodemzaak is beslist.
7.3.4
Het indienen van een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening heeft op zichzelf geen automatisch schorsende werking. De werking van een verwijderings- of uitzettingsbeschikking is pas daadwerkelijk opgeschort als de voorzieningenrechter van het Gerecht bepaalt dat die vreemdeling niet mag worden verwijderd of uitgezet. Dit kan pas na een individuele beoordeling van wat de vreemdeling heeft aangevoerd en ook slechts als een vreemdeling om die beoordeling verzoekt.
7.3.5
Met deze rechtspraktijk is dus geen automatisch schorsende werking verbonden aan het maken van bezwaar, het instellen van beroep, dan wel aan het indienen van een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in zaken waarin een beroep wordt gedaan op artikel 3 EVRM.
7.4
In zaken waarin het gaat om een verwijderingsbeschikking hanteert de minister een vaste gedragslijn waarbij hij de uitvoering van de verwijdering opschort totdat een vreemdeling alle rechtsmiddelen met betrekking tot de beslissing op het verzoek om internationale bescherming heeft gebruikt. Het beroep van de vreemdeling op artikel 3 EVRM heeft daarmee feitelijk schorsende werking. Het Gerecht wijst in dit verband op de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao en Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba van 27 juli 2022 (ECLI:NL:OGHACMB:2022:75).
7.5
In zaken waarin het gaat om een uitzettingsbeschikking is niet de minister maar verweerder het bevoegd gezag. Dat volgt uit artikel 15 van de Ltu. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat hij geen vaste gedragslijn heeft zoals de minister die wel hanteert. In zaken waarin het gaat om een uitzettingsbeschikking terwijl er een beschermingsverzoek bij de minister aanhangig is of in een procedure tegen de uitzettingsbeschikking een beroep op artikel 3 EVRM wordt gedaan, is dus geen sprake van automatisch schorsende werking. Niet juridisch en niet feitelijk. Dat betekent dat verweerder zolang in de wet niet wordt bepaald dat het maken van bezwaar of beroep tegen een verwijderingsbeschikking schorsende werking heeft, in strijd handelt met artikel 13 EVRM als hij bij een 'arguable claim’ op artikel 3 EVRM de werking van de uitzettingsbeschikking niet opschort zolang niet op een gevraagde voorlopige voorziening is beslist. Het ligt op de weg van verweerder om hierover een vaste gedragslijn te bepalen. Daarbij kan verweerder de minister volgen in zijn vaste gedragslijn. Verweerder kan daarbij ook een eigen vaste gedragslijn opstellen, als daaruit ten minste maar volgt dat de werking van de uitzettingsbeschikking wordt opgeschort zolang niet op een gevraagde voorlopige voorziening is beslist.
7.6
In de zaak van eiser is dus sprake van strijd met artikel 13 van het EVRM. Het beroep is gegrond en de bestreden beschikking dient wegens deze strijd te worden vernietigd.
Kan het Gerecht de rechtsgevolgen van de bestreden beschikking in stand laten?
8. Als het beroep gegrond is en de bestreden beschikking wordt vernietigd, brengt dat vernietiging van de rechtsgevolgen van die beschikking met zich. Dat volgt uit artikel 50, derde lid, van de Lar. Uit datzelfde artikel volgt ook dat het Gerecht de rechtsgevolgen in stand kan laten. Het Gerecht zal dat in dit geval doen. Eiser heeft immers op 2 december 2022 zelf Curaçao verlaten en hij is teruggekeerd naar Venezuela. Het Gerecht komt om die reden ook niet toe aan eisers beroepsgronden over strijd met artikel 3 EVRM en over de detentieomstandigheden.

Conclusie en gevolgen

9. De beroepsgrond van eiser over artikel 3 en artikel 13 EVRM slaagt. Het beroep is gegrond. Het Gerecht zal de bestreden beschikking vernietigen maar de rechtsgevolgen daarvan in stand laten. Dat betekent dat het bevel van verweerder om eiser uit te zetten en het verbod tegen eiser om terug te keren naar Curaçao in stand blijven.
10. Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder het griffierecht van NAf 150,- aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding voor zijn proceskosten. Deze vergoeding bedraagt NAf 1.400,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor de zitting, waarde per punt NAf 700,-). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

Het Gerecht:
  • verklaarthet beroep
    gegrond;
  • vernietigtde bestreden beschikking;
  • bepaaltdat de rechtsgevolgen van de bestreden beschikking in stand blijven;
  • veroordeeltverweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van
    NAf 1.400,-;
  • bepaaltdat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van NAf 150,- aan haar vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. drs. S. Lanshage, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 27 januari 2023, in tegenwoordigheid van P. Pereira do Tanque, griffier.
Tegen deze beslissing staat hoger beroep open binnen
zes wekenna de dag van kennisgeving van de uitspraak.