4.9Op 2 december 2022 heeft eiser Curaçao verlaten en is hij teruggekeerd naar Venezuela.
Waarom heeft verweerder het bevel tot uitzetting en inbewaringstelling gegeven?
5. Verweerder heeft het bevel gegeven omdat eiser geen verblijfstitel heeft en met het strafbare feit waarvoor hij is veroordeeld een ernstige inbreuk heeft gemaakt op de rechtsorde. Eisers verblijf in Curaçao wordt volgens verweerder met het oog op de zedelijkheid, de openbare orde of de publieke rust of veiligheid niet wenselijk geacht. Op grond van artikel 15, eerste lid, aanhef en onder b, van de Landsverordening toelating en uitzetting kan verweerder in zo’n situatie een bevel tot uitzetting geven.
In de bestreden beschikking heeft verweerder gemotiveerd dat eiser onvoldoende heeft onderbouwd dat hij bij uitzetting bloot wordt gesteld aan het risico op schending van de in artikel 3 van het EVRM bedoelde rechten.
Wat voert eiser aan tegen het bevel van verweerder en wat vindt het Gerecht daarvan?
6. Eiser voert aan dat verweerder in strijd handelt met artikel 3 en 13 van het EVRM. Uit die artikelen volgt immers dat eisers beroep op artikel 3 EVRM niet zonder deugdelijk onderzoek mag worden afgewezen. Volgens eiser heeft verweerder de bestreden beschikking onvoldoende gemotiveerd en dat komt doordat verweerder geen deugdelijk onderzoek heeft gedaan naar wat eiser stelt dat hem in Venezuela is overkomen. Ter zitting heeft eiser daaraan toegevoegd dat verweerder gelet op artikel 3 en 13 van het EVRM de uitzettingsbeschikking had moeten opschorten, in ieder geval totdat de minister op eisers bezwaar tegen de afwijzende beslissing op zijn beschermingsverzoek heeft beslist. Ten slotte voert eiser aan dat zijn detentieomstandigheden in strijd zijn met artikel 3 en 5 EVRM.
7. De beroepsgrond van eiser over artikel 3 en 13 EVRM slaagt. Het Gerecht motiveert dat als volgt. Het Gerecht vermeldt hierna eerst de relevante verdrags- en wetsbepalingen, daarna de relevante rechtspraak en daarna het oordeel van het Gerecht in deze zaak gelet op die verdrags- en wetsartikelen en rechtspraak.
7.1.1Op grond van artikel 3 van het EVRM mag niemand onderworpen worden aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen.
7.1.2Op grond van artikel 5, vierde lid, van het EVRM heeft eenieder aan wie door arrestatie of detentie zijn vrijheid is ontnomen, het recht om bij een rechterlijke instantie een voorziening te vragen waarbij wordt beslist over de rechtmatigheid van de detentie en de invrijheidstelling wordt bevolen indien de detentie onrechtmatig is.
7.1.3Op grond van artikel 13 van het EVRM heeft een ieder wiens rechten en vrijheden die in het EVRM zijn vermeld zijn geschonden, het recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel voor een nationale instantie, ook indien deze schending is begaan door personen in de uitoefening van hun ambtelijke functie.
7.1.4Artikel 15, eerste lid, aanhef en onder b, van de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu) bepaalt voor zover hier relevant dat personen, voor wie ingevolge deze landsverordening toelating is vereist en wier verblijf met het oog op de zedelijkheid, de openbare orde of de publieke rust of veiligheid niet wenselijk wordt geacht uitgezet kunnen worden. Het tweede lid bepaalt dat de uitzetting geschiedt krachtens een met redenen omkleed bevelschrift van de Procureurgeneraal.
7.1.5Artikel 19, eerste lid, aanhef en onder a, van de Ltu bepaalt voor zover hier van belang dat de Minister van Justitie personen die in strijd met de wettelijke bepalingen nopens toelating en uitzetting het land zijn binnengekomen uit Curaçao kan verwijderen. Het tweede lid bepaalt dat indien naar het oordeel van de Minister van Justitie betrokkene gevaar oplevert voor de openbare orde, de publieke rust of veiligheid of de goede zeden, dan wel indien naar zijn oordeel gegronde vrees bestaat dat betrokkene zal trachten zich aan zijn verwijdering te onttrekken, hij op bevel van de Minister van Justitie ter verzekering van zijn verwijdering in bewaring kan worden gesteld.