ECLI:NL:OGEAC:2023:374

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
21 augustus 2023
Publicatiedatum
18 juni 2024
Zaaknummer
CUR202204623
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van opeisbare geldbedragen en incident tot overlegging van bescheiden

In deze zaak, die diende voor het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, heeft de naamloze vennootschap BANCO DI CARIBE N.V. een vordering ingesteld tegen R.A.R. PALM MANAGEMENT SERVICES B.V. en EQUITY MINE B.V. De vordering betreft de betaling van opeisbare geldbedragen die voortvloeien uit kredietovereenkomsten. De eiseres, vertegenwoordigd door mr. S.M.A. Gonzales en A.C. van Hoof, heeft de gedaagden in de hoofdzaak aangesproken om deze bedragen te voldoen, vermeerderd met rente en kosten. De gedaagden, vertegenwoordigd door mr. A.K.E. Henriquez en mw. D. Palm, hebben in het incident een verzoek ingediend om de bank te verplichten bepaalde gegevens en bescheiden over te leggen, zodat zij de juistheid van de vordering kunnen beoordelen.

Het gerecht heeft in het incident geoordeeld dat de vordering van de gedaagden tot overlegging van bescheiden niet toewijsbaar is, omdat dit zou leiden tot onredelijke vertraging van de procedure en de gedaagden onvoldoende rechtmatig belang hebben aangetoond. De gedaagden zijn daarom veroordeeld in de proceskosten van de bank, die zijn begroot op NAf 6.000. In de hoofdzaak heeft de bank verzocht om vonnis te wijzen, omdat de gedaagden volgens haar hun recht op verweer hebben verspeeld door het incident in een laat stadium op te werpen. Het gerecht heeft besloten om de gedaagden een laatste kans te geven om een conclusie van antwoord in te dienen en heeft de zaak naar de rol van 18 september 2023 verwezen voor verdere behandeling.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Zaaknummer: CUR202204623
Vonnis in het incident van 21 augustus 2023 (bij vervroeging)
in de zaak van
de naamloze vennootschap BANCO DI CARIBE N.V.,gevestigd in Curaçao,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
gemachtigden: mr. S.M.A. Gonzales en A.C. van Hoof,
tegen

1.[EISER 1],

2. de besloten vennootschap
R.A.R. PALM MANAGEMENT SERVICES B.V.,
wonend dan wel gevestigd in Curaçao,
gedaagden in de hoofdzaak,
eisers in het incident,
gemachtigde: mr. A.K.E. Henriquez, en

2.de besloten vennootschap EQUITY MINE B.V.,

gevestigd in Curaçao,
gedaagde in de hoofdzaak,
gevolmachtigde: mw. D. Palm.
Partijen worden hierna de bank, [eiser 1], Palm Management (samen: [eisers]) en Equity Mine genoemd.

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop in de hoofdzaak en in het incident blijkt uit:
  • het verzoekschrift van 1 december 2022,
  • de oproeping van gedaagden;
  • de wederoproeping van de eerder niet-verschenen medegedaagden;
  • de conclusie van antwoord van Equity Mine van 27 februari 2023,
  • de incidentele conclusie overlegging boeken en bescheiden ex artikel 141 Rv van [eisers] van 22 mei 2023,
  • de conclusie van antwoord in het incident van 19 juni 2023.
1.2.
Vonnis in het incident is bepaald op vandaag.

2.De vordering en de standpunten van partijen

in de hoofdzaak
2.1.
De bank vordert – samengevat – dat het gerecht [eiser 1], Palm Management en Equity Mine uit hoofde van tussen partijen bestaande kredietovereenkomsten (hoofdelijk) veroordeelt tot betaling van de in het verzoekschrift vermelde, thans opeisbaar geworden geldbedragen, te vermeerderen met rente en kosten.
in het incident
2.2. [
eisers] vorderen dat het gerecht de bank beveelt om alle gegevens of bescheiden zoals vermeld in punt 5 van de incidentele conclusie over te leggen en voorts bepaalt dat [eisers]. pas na het overleggen van de gegevens en bescheiden een conclusie van antwoord hoeven te nemen. Het gaat [eisers] om overlegging van een overzicht van het verloop van de leningen, afschriften van alle zekerheden die de bank heeft gekregen en afschriften van alle correspondentie die door de bank is gevoerd met [eisers]. en met Equity Mine. [eisers] leggen aan de vordering ten grondslag dat zij zonder de genoemde gegevens en bescheiden niet in staat zijn de juistheid van de vordering te beoordelen.
2.3.
De bank voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [eisers]. in de proceskosten.

3.De beoordeling

in het incident
3.1.
De eisen van een goede procesorde brengen mee dat het gerecht waakt tegen een onredelijke vertraging van de procedure. Naast het feit dat toewijzing van de incidentele vordering zou leiden tot een onredelijke vertraging van de procedure, is het gerecht van oordeel dat [eisers] onvoldoende rechtmatig belang hebben bij hun vordering, zodat deze zal worden afgewezen.
3.7.
Omdat [eisers] in het ongelijk worden gesteld, worden zij veroordeeld in de proceskosten in het incident. De kosten in het incident van de bank worden tot aan deze uitspraak begroot op NAf 6.000 (1 x tarief 11) aan gemachtigdensalaris.
in de hoofdzaak
3.2.
De bank verzoekt het gerecht om in de hoofdzaak vonnis te wijzen, omdat op grond van artikel 120 Rv het recht van [eisers] op (verder) verweer in de hoofdzaak volgens haar is komen te vervallen.
3.9.
Artikel 120 Rv bepaalt dat gedaagde al zijn excepties en zijn antwoord ten principale tegelijk moet voordragen, op straffe van verval van de niet aangevoerde excepties en, indien niet ten principale is geantwoord, van het recht om dat alsnog te doen.
3.10.
Het opwerpen van een incident in een laat stadium kan onder omstandigheden als misbruik van procesrecht worden aangemerkt. Daarvan lijkt hier sprake. De zaak heeft drie maanden voor conclusie van antwoord gestaan, en pas toen [eisers]. voor het indienen van de conclusie van antwoord uiterst peremptoir stonden (P3), hebben zij het – ongegrond geoordeelde – incident opgeworpen. Zeker bij een eenvoudig incident als hier aan de orde, rijst dan de vraag waarom dit niet al eerder is gedaan, waarmee vertraging van de hoofdzaak had kunnen worden beperkt. Afgezien daarvan geldt dat het bepaald geen vanzelfsprekendheid is dat het opwerpen van een incident de peremptoirstelling in de hoofdzaak schorst (zie bijvoorbeeld de annotatie in JBPR 2018 aflevering 3 onder ECLI:NL:GHAMS:2018:408). Bij dit gerecht (evenmin als bij de gerechten van Aruba, BES en Sint Maarten) is het echter geen gebruik dat in een dergelijk geval in de hoofdzaak akte niet dienen wordt verleend, en het Procesreglement Civiele Zaken 2018 zwijgt op dit punt.
3.11.
Nader debat over de vraag of hier daadwerkelijk sprake is van misbruik van recht acht het gerecht voor beide partijen bezwaarlijk. Gelet daarop en gelet op het voorgaande, worden [eisers] voor een laatste maal in de gelegenheid gesteld om een conclusie van antwoord (P3) te nemen in de hoofdzaak. Alle partijen dienen voorts hun verhinderdata op te geven met het oog op een te gelasten mondelinge behandeling.

4.De beslissing

Het gerecht:
in het incident
4.1.
wijst de vordering af;
4.2.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten van de bank van NAf 6.000 aan gemachtigdensalaris;
in de hoofdzaak
4.2.
verwijst de zaak naar de rol van 18 september 2023 voor conclusie van antwoord (
P3) zijdens [eisers], alsmede voor akte opgave verhinderdata zijdens alle partijen, eveneens peremptoir
4.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.E. de Kort, rechter, en in het openbaar uitgesproken.