ECLI:NL:OGEAC:2023:334

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
24 maart 2023
Publicatiedatum
22 december 2023
Zaaknummer
500.00130/21
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitlevering en vrijspraak in strafzaak met betrekking tot deelname aan criminele organisatie en uitvoer van cocaïne

In deze strafzaak, behandeld door het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, stond de verdachte terecht voor deelname aan een criminele organisatie en de uitvoer van bijna 300 kilo cocaïne. Het onderzoek ter openbare terechtzitting vond plaats op verschillende data, waarbij de verdachte steeds aanwezig was met zijn raadsman, mr. E.F. Sulvaran. De officier van justitie, mr. E.V.A. Bos, eiste een gevangenisstraf van zeven jaren, terwijl de verdediging pleitte voor niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie en vrijspraak van de tenlastegelegde feiten.

De tenlastelegging omvatte deelname aan een criminele organisatie, medeplegen van de uitvoer van cocaïne en vuurwapenbezit. Het Gerecht oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de deelname aan een criminele organisatie en het voorhanden hebben van een vuurwapen, en sprak de verdachte vrij van deze feiten. Echter, het Gerecht achtte het medeplegen van de uitvoer van cocaïne wettig en overtuigend bewezen, waarbij het Gerecht de rol van de verdachte als tussenpersoon in de drugshandel vaststelde.

De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaren, waarbij het Gerecht rekening hield met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De uitspraak werd gedaan op 24 maart 2023 door rechter mr. G.P. Verbeek, bijgestaan door zittingsgriffier mr. J. Mulder. De tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, wordt in mindering gebracht op de opgelegde straf.

Uitspraak

Parketnummer: 500.00130/21

Uitspraak: 24 maart 2023 Tegenspraak

Vonnis van dit Gerecht

in de strafzaak tegen de verdachte:

[Verdachte],

geboren op [geboortedatum] in [land],
thans gedetineerd
.
Onderzoek van de zaak
Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 13 mei 2022,
9 september 2022, 23 november 2022, 3 en 24 maart 2023 (sluiting). De verdachte is telkens verschenen, bijgestaan door zijn raadsman, mr. E.F. Sulvaran, advocaat in Curaçao.
De officier van justitie, mr. E.V.A. Bos, heeft ter terechtzitting gevorderd dat het Gerecht de verdachte zal vrijspreken van het onder 3 tenlastegelegde, bewezen zal verklaren het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren, met aftrek van het voorarrest.
De raadsman heeft bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de strafvervolging van de verdachte. De raadsman heeft voorts in algemene zin bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het tenlastegelegde, subsidiair een strafmaatverweer gevoerd.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting – ten laste gelegd:

Feit 1 (deelneming criminele organisatie)

dat hij in of omstreeks de periode van 22 oktober 2016 (althans de maand oktober 2016) tot en met 28 juni 2021 te Curaçao en/of Colombia, althans elders ter wereld, heeft deelgenomen aan:
• een organisatie bestaande uit [M.T.] en/of [E.W.] en/of een ander of anderen en/of een organisatie zich noemende de No Limit Soldiers (NLS), bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten de verdachte, [S.Q.] en andere personen,
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven te weten:
• het in- en uitvoeren van en de in handel verdovende middelen (in de zin van artikel 3 van de Opiumlandsverordening 1960), althans het vervoeren en/of voorhanden hebben van verdovende middelen, en/of
• het vervoeren en/of voorhanden hebben van vuurwapens, althans het overtreden van de Vuurwapenverordening 1930;

Feit 2, primair (medeplegen uitvoer cocaïne)

dat hij op of omstreeks 30 oktober 2016, althans op een tijdstip in of omstreeks de maand oktober 2016, in Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk heeft uitgevoerd in de zin van artikel 1 lid 3 van de Opiumlandsverordening 1960 en/of heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval in zijn bezit heeft gehad en/of aanwezig heeft gehad en/of heeft aangewend, ongeveer 289220 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, althans enige bereiding van cocaïne, zijnde cocaïne (een) middel(en) als bedoeld in artikel 1 Opiumlandsverordening 1960 en/of in de Beschikking van de Minister van Volksgezondheid van 6 januari 2005 (P.B. 2005 no. 13);

Althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht leiden,

Subsidiair (voorbereidingshandelingen in de zin van de Opiumlandsverordening 1960)
dat hij op of omstreeks de periode van 22 oktober tot en met 30 oktober 2016, althans in of omstreeks het jaar 2016 in Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) om een feit, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel A, B of D van de Opiumlandsverordening 1960, te weten:
  • het opzettelijk in, uit of doorvoeren en/of
  • het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, en/of
  • afleveren, verstrekken en/of vervoeren, en/of
  • het opzettelijk vervaardigen, waaronder begrepen het raffineren en omzetten,
van ongeveer 289.220 gram, althans een hoeveelheid cocaïne, althans van een materiaal bevattende cocaïne, althans van enige bereiding van cocaïne, zijnde (een) middel(en) als bedoeld in artikel 1 Opiumlandsverordening 1960 en/of in de Beschikking van de Minister van Volksgezondheid van 6 januari 2005 (P.B. 2005 no 13), voor te bereiden en/of te bevorderen,
  • een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen en/of uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of
  • zich en/of een of meer ander(en) gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feiten(en) heeft getracht te verschaffen, en/of
  • (een) voorwerp(en) voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat het/zij bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en),
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), tezamen en in vereniging met elkaar, althans ieder voor zich, toen en aldaar opzettelijk
  • [M.T.] althans een of meerdere personen benaderd en/of laten benaderen en/of geregeld/geronseld om naar Curaçao te komen en/of om tegen betaling van een geldbedrag van USD 130.000,- de voornoemde handelshoeveelheid cocaïne op te halen en/of in een vliegtuig te laden, althans te laten laden door derden en/of het eerdergenoemde vliegtuig (vervolgens) terug naar Turkije, althans Europa, te vliegen met het doel deze verdovende middelen uit te voeren, en/of
  • één of meer telefoon- en/of chatgesprek(ken) gevoerd en/of sms-berichten verzonden en/of ontvangen met/van de medeverdachte [M.T.] en/of derden met betrekking tot het opzettelijk buiten het grondgebied van Curaçao brengen en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van voornoemde handelshoeveelheid cocaïne;
  • de medeverdachte [M.T.] in zijn hotel heeft opgezocht om aldaar met hem te bespreken op welke wijze het transport uitgevoerd diende te worden en/of op welke wijze de vracht bestaande uit de voornoemde handelshoeveelheid cocaïne aan [M.T.] overgedragen diende te worden en/of
  • de medeverdachte [M.T.] heeft opgehaald bij zijn hotel en/of hem heeft vervoerd naar de locatie waar de voornoemde handelshoeveelheid cocaïne aan hem werd overgedragen en/of
  • de verdovende middelen voorhanden gehad en/of heeft overhandigd aan [M.T.], althans daarbij aanwezig is geweest, met als doel [M.T.] deze voornoemde handelshoeveelheid cocaïne vervolgens opzettelijk buiten het grondgebied van Curaçao te laten brengen;

Feit 3 (medeplegen vuurwapenbezit)

dat hij op of omstreeks 30 oktober 2016, althans op een tijdstip in of omstreeks de maand oktober 2016, in Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, voorhanden heeft gehad een pistool van het merk Glock model 26 met serienummer CDC 221, in elk geval een vuurwapen in de zin van de Vuurwapenverordening 1930 en/of 45 scherpe patronen van het kaliber 9 mm, in elk geval munitie, in de zin van de Vuurwapenverordening 1930.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het Gerecht deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De raadsman van de verdachte heeft aangevoerd dat het openbaar ministerie
niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging ter zake van het onder 1 tenlastegelegde feit voor zover het betrekking heeft op de periodes vóór en na 30 oktober 2016 omdat de verdachte blijkens de stukken niet voor deze feiten is uitgeleverd. Enkel voor de beschuldiging van betrokkenheid bij een criminele organisatie c.q. drugstransport in de nacht van 30 oktober 2016 is de uitlevering verzocht en verkregen.
Het Gerecht overweegt als volgt.
Uit de stukken van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is het volgende komen vast te staan.
Nadat de verdachte op 20 mei 2021 in Colombia is aangehouden, heeft de rechter-commissaris op 24 juni 2021 de gevangenneming van de verdachte bevolen ten behoeve van zijn uitlevering voor deelname aan een criminele organisatie van 22 tot en met 30 oktober 2016 (feit 1), het medeplegen van uitvoer van cocaïne op 30 oktober 2016 (feit 2) en het medeplegen van het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie op 30 oktober 2016 (feit 3). Vervolgens is een verzoek om uitlevering uitgegaan, gericht aan de bevoegde justitiële autoriteiten in Colombia. In dat verzoek is onder andere melding gemaakt van de verdenking van betrokkenheid van de verdachte bij drugstransporten op 23 en 30 oktober 2016. Als bijlage bij het uitleveringsverzoek is het door de rechter-commissaris afgegeven bevel gevangenneming ter uitlevering van de verdachte gevoegd.
Bij Resolutie nummer 023 van 3 maart 2022 van het Ministerie van Justitie en Recht van Colombia is de uitlevering van de verdachte aan Curaçao toegestaan voor de misdrijven deelname aan een criminele organisatie, opzettelijk uitvoeren en/of in bezit zijn van verdovende middelen en in bezit hebben van een pistool, een en ander zoals gevorderd door de rechter-commissaris op Curaçao. De Resolutie vermeldt verder dat de verdachte niet mag worden berecht voor een feit dat voorafgaat aan en verschilt van het feit dat aan het uitleveringsverzoek ten grondslag ligt (het specialiteitsbeginsel).
In de inleidende dagvaarding was onder feit 1 aan de verdachte tenlastegelegd de deelname aan een criminele organisatie in de periode van 22 tot en met 30 oktober 2016. Ter terechtzitting van 3 maart 2023 heeft het Gerecht de door het openbaar ministerie gevorderde wijziging van feit 1 van de tenlastelegging toegewezen. Deze wijziging heeft betrekking op een verruiming van de tenlastegelegde periode (thans: 22 oktober 2016 tot en met 28 juni 2021) en een nadere duiding van de (deelnemers aan de) criminele organisatie. Naar het oordeel van het Gerecht was deze wijziging toewijsbaar omdat sprake bleef van “hetzelfde feit” in de zin van artikel 1:143 van het Wetboek van Strafrecht (ECLI:NL:HR:2002:AE3728).
Het verweer van de raadsman dat het specialiteitsbeginsel is geschonden ziet op twee periodes: de periode tussen 22 tot en met 29 oktober 2016 en de periode van 31 oktober 2016 tot en met 28 juni 2021. Over de eerstgenoemde periode kan het Gerecht kort zijn. In het uitleveringsverzoek wordt uiteengezet dat de verdachte betrokken zou zijn bij drugstransporten op 22 en 30 oktober 2016 en ook het bij dat verzoek gevoegde bevel gevangenneming ter uitlevering betreft de verdenking van deelname aan een criminele organisatie van 22 tot en met 30 oktober 2016. De uitlevering is dus gevraagd voor betrokkenheid bij strafbare feiten in de periode van 22 tot en met 30 oktober 2016 en blijkens de Resolutie nummer 023 van 3 maart 2022 ook toegestaan voor de feiten zoals genoemd in het uitleveringsverzoek.
Voor zover het gaat om de periode van 31 oktober 2016 tot en met 28 juni 2021 overweegt het Gerecht als volgt. Het door de Colombiaanse autoriteiten in de Resolutie nummer 023 opgenomen specialiteitsbeginsel dat de verdachte niet mag worden berecht voor een feit dat voorafgaat aan en verschilt van het feit dat aan het uitleveringsverzoek ten grondslag ligt, vloeit voort uit het belang van de soevereiniteit van de uitvoerende lidstaat en uit het recht van de verdachte om niet te worden vervolgd of bestraft dan voor het feit of feiten waarvoor de overlevering is toegestaan. Volgens vaste jurisprudentie geldt dat wijzigingen in de omstandigheden tijd en plaats wel zijn toegestaan, mits zij volgen uit de elementen die zijn verzameld tijdens de procedure die in de uitvaardigende lidstaat is gevolgd met betrekking tot de in het aanhoudingsbevel omschreven gedragingen en zij de aard van het strafbare feit niet wijzigen.
Naar het oordeel van het Gerecht is duidelijk dat het van meet af aan materieel steeds om hetzelfde feitelijk gebeuren gaat, ook bij een langere tenlastegelegde periode. De langere periode volgt uit de elementen die zijn verzameld tijdens de procedure die in Curaçao is gevolgd met betrekking tot de in het aanhoudingsbevel omschreven gedragingen. Naar het oordeel van het Gerecht bestaat voldoende overeenstemming tussen de gegevens in het uitleveringsverzoek en de gegevens in de op 3 maart 2023 door het Gerecht toegestane wijziging van de tenlastelegging. De aard van het strafbare feit, namelijk deelname aan een criminele organisatie die zich bezig houdt met drugshandel, is daardoor niet gewijzigd. Het Gerecht wijst er in dit verband nogmaals op dat de wijziging van de tenlastelegging die ziet op een aanzienlijke verruiming van de tenlastegelegde periode is toegestaan omdat – ook volgens de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2002:AE3728) – er nog steeds sprake is van “hetzelfde feit”.
Nu de vervolging op Curaçao naar het oordeel van het Gerecht evident niet wegens andere feiten is dan de feiten die de reden waren tot de overlevering, wordt het verweer met betrekking tot het specialiteitsbeginsel dan ook verworpen.
De raadsman heeft voorts de niet-ontvankelijkheidverklaring van het openbaar ministerie bepleit, omdat het in strijd met de goede procesorde zou zijn dat er gelijktijdige vervolging plaatsvindt voor deelname aan een criminele organisatie (feit 1) en voor feiten die exact dezelfde gedragingen betreffen (feiten 2 en 3) als die aan het verwijt van deelname aan die criminele organisatie ten grondslag zijn gelegd.
Het Gerecht verwerpt dit verweer. Geen rechtsregel verzet zich tegen een tenlastelegging die bestaat uit enerzijds het verwijt dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan concreet aangeduide misdrijven en anderzijds tevens het verwijt dat de verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die als oogmerk heeft het plegen van de reeds apart tenlastegelegde gedragingen. Indien het tot een bewezenverklaring van alle tenlastegelegde feiten komt, dient vervolgens te worden bezien of toepassing moet worden gegeven aan één van de samenloopbepalingen. De door de raadsman genoemde rechtspraak leidt niet tot een ander oordeel, omdat die uitspraken zien op situaties dat sprake is van achtereenvolgende vervolgingen en niet van gelijktijdige vervolgingen, en in die zaken de vraag naar eventuele strijd met het ne bis in idem-beginsel aan de orde kan komen.
De raadsman heeft ten slotte nog aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging, omdat tijdens het voorbereidend onderzoek normen zijn geschonden die afbreuk hebben gedaan aan verdachtes recht op een eerlijk proces. De raadsman doelt daarbij op a. een door verbalisant [1] opgemaakt “proces-verbaal van bevinding verdachtmaking [verdachte]“ van 30 maart 2017 (pagina 197/198 einddossier) dat volgens de raadsman boordevol eigen meningen, gissingen, veronderstellingen, conclusies en fantasieën zit, en b. het te laat en onvolledig opmaken van processen-verbaal met betrekking tot de ontmoetingen van verbalisanten met getuige [W] voorafgaand aan zijn verhoor als getuige bij de rechter-commissaris.
Bij de beoordeling van een dergelijk verweer wordt vooropgesteld dat het in artikel 413 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) bedoelde rechtsgevolg van niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de strafvervolging slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking komt. Daarvoor is alleen plaats in het geval dat een zodanig ernstige inbreuk is gemaakt op het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak dat geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Het moet dan gaan om een onherstelbare inbreuk op het recht op een eerlijk proces die niet op een aan de eisen van een behoorlijke en effectieve verdediging beantwoordende wijze is of kan worden gecompenseerd. Daarbij moet die inbreuk het verstrekkende oordeel kunnen dragen dat - in de bewoordingen van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens - "the proceedings as a whole were not fair".
Ten aanzien van de onder a. gestelde normschending stelt het Gerecht vast dat bedoeld proces-verbaal niet als bewijsmiddel wordt gebruikt. Zelfs als de raadsman gevolgd zou worden in zijn stelling dat de verbalisant in bedoeld proces-verbaal eigen meningen en conclusies etc. heeft weergegeven, is er nog immer geen sprake van een zodanig ernstige inbreuk op het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak dat geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM.
Ten aanzien van de onder b. gestelde normschending stelt het Gerecht vast dat uit de stukken die zich in het dossier bevinden en het verhandelde ter terechtzitting in het geheel geen aanwijzing valt te destilleren voor de juistheid van de stelling van de raadsman dat door de betrokken verbalisanten doelbewust te laat, onjuist en/of onvolledig is geverbaliseerd. Bovendien is de getuige Winklaar als getuige bij de rechter-commissaris gehoord zodat ook zijn lezing van de gebeurtenissen aan het dossier is toegevoegd.
Nu ook overigens niet is gebleken dat sprake is geweest van een onherstelbare inbreuk op het recht van de verdachte op een eerlijk proces, wordt het verweer van de raadsman verworpen.
Overige voorvragen
Het Gerecht stelt verder vast dat de dagvaarding geldig is, dat het bevoegd is tot kennisneming van de zaak en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Vrijspraak van het onder 1 en 3 tenlastegelegde
Feit 1
De verdachte wordt verweten deel te hebben uitgemaakt van een of meer criminele organisaties in de periode van 22 oktober 2016 tot en met 28 juni 2021. Als het Gerecht de tenlastelegging en het requisitoir goed begrijpt heeft de officier van justitie het oog op twee criminele organisaties: a. een criminele organisatie die zich in ieder geval in oktober 2016 bezig heeft gehouden met het organiseren van drugstransporten en waarvan onder andere [M.T.] en [E.W.] deel uitmaakten en b. de No Limit Soldiers.
Het Gerecht overweegt ten aanzien van de twee tenlastegelegde criminele organisaties als volgt.
Ad a. Bij het beantwoorden van de vraag of sprake is van een criminele organisatie wordt vooropgesteld dat de enkele omstandigheid dat bewezen zal worden verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de (verlengde) uitvoer van een grote partij cocaïne – een feit dat een min of meer intensieve samenwerking impliceert – niet zonder meer betekent dat ook sprake is geweest van een criminele organisatie. Voor een criminele organisatie is vereist dat sprake is van een gestructureerd samenwerkingsverband, waarbij de duur van de samenwerking en de mate van structuur van belang zijn.
Ten aanzien van de duur van de samenwerking kan het Gerecht enkel vaststellen dat van een samenwerking (kennelijk) in elk geval sprake was in een periode van enkele dagen voorafgaand aan 30 oktober 2016 en dat deze samenwerking is geëindigd met de inbeslagname van een grote partij cocaïne en de aanhouding van twee medeverdachten op 30 oktober 2016. De onderzoeksresultaten met betrekking tot een eerder drugstransport op 22/23 oktober 2016 waaraan mogelijk medeverdachte [E.W.] heeft deelgenomen – ook al is hij daar niet voor vervolgd –
zijn onvoldoende overtuigend om met voldoende zekerheid vast te kunnen stellen dat ook op dat moment reeds sprake was van een samenwerking tussen dezelfde personen als bij het transport van 30 oktober 2016, die was gericht op het uitvoeren van cocaïne. Dat betekent dat de samenwerking rond het transport van 30 oktober 2016 slechts enkele dagen heeft geduurd, terwijl niet is gebleken dat die samenwerking in het teken stond van het medeplegen van de uitvoer van meer dan één cocaïnetransport.
Op zichzelf betekent een korte samenwerking niet dat geen sprake kan zijn van een criminele organisatie, maar dan dient de korte tijdsperiode gecompenseerd te worden door een grotere mate van structuur binnen die organisatie. Uit het dossier en in het bijzonder uit de door de officier van justitie aangehaalde elementen blijkt wel dat sprake is geweest van enige mate van structuur, maar niet zodanig dat daarmee voldoende tegenwicht wordt geboden aan de relatief korte duur van de samenwerking. Naar het oordeel van het Gerecht is onvoldoende gebleken van een criminele drugsorganisatie als bedoeld in artikel 2:79 van het Wetboek van Strafrecht.
Ad b. Bij het beantwoorden van de vraag of de verdachte heeft deelgenomen aan de door de officier van justitie als criminele organisatie aangemerkte No Limit Soldiers, merkt het Gerecht als eerste op dat zich in het dossier ter onderbouwing van het aanmerken van de No Limit Soldiers als criminele organisatie slechts het vonnis in de zaak tegen [C.L.] in de zaak Themis bevindt. In dat vonnis heeft het Gerecht op basis van vele bewijsmiddelen geoordeeld dat de No Limit Soldiers een criminele organisatie is. In het dossier “Turkey” ontbreken echter al die onderliggende bewijsmiddelen zodat reeds daarom al niet kan worden vastgesteld of de No Limit Soldiers een criminele organisatie betreft. Het Gerecht dient dat op basis van het dossier zelfstandig vast te kunnen stellen en kan dat niet slechts aannemen op basis van een oordeel van het Gerecht in een andere, niet gelieerde strafzaak.
Ten aanzien van de verdachte bevat het dossier als meest belastende resultaten van het onderzoek vele PGP-gesprekken tussen een aan de verdachte toegeschreven account en een aan de leider van de No Limit Soldiers ([S.Q.]) toegeschreven account. Dit betreffen gesprekken in de periode van 15 oktober 2015 tot en met 14 juni 2016. Dit betreft een periode voorafgaand aan de (door het specialiteitsbeginsel bepaalde) aanvangsdatum van 22 oktober 2016 in de tenlastelegging. Indien al zou worden aangenomen dat de verdachte inderdaad aan bedoelde gesprekken heeft deelgenomen en daaraan de conclusie zou worden verbonden dat de verdachte tot de No Limit Soldiers behoort, kan dat slechts betrekking hebben op de (niet tenlastegelegde) periode van 15 oktober 2015 tot en met 14 juni 2016. Ten aanzien van de betrokkenheid van de verdachte bij de No Limit Soldiers in de periode na de PGP-gesprekken bevindt zich in het dossier slechts niet voor het bewijs bruikbare TCI-informatie, een foto uit (vermoedelijk) 2018 waarop de verdachte te zien is met twee leden van de No Limit Soldiers en een bekende van [S.Q.] en een overlijdensbericht waarop naast namen van No Limit Soldiers-leden ook de aan de verdachte toegeschreven bijnaam “[bijnaam]” als ondertekenaar voorkomt. Naar het oordeel van het Gerecht zijn deze omstandigheden bij lange na niet voldoende om daaraan de gevolgtrekking te kunnen verbinden dat de verdachte ook na 14 juni 2016 nog behoorde tot de No Limit Soldiers.
Concluderend is het Gerecht van oordeel dat er onvoldoende bewijs is dat de verdachte in de tenlastegelegde periode heeft deelgenomen aan enige criminele organisatie, zodat de verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde.
Feit 3
Het Gerecht is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat het dossier geen wettig en overtuigend bewijs bevat om het tenlastegelegde medeplegen van het voorhanden hebben van een vuurwapen te bewijzen. Het Gerecht zal de verdachte daarom ook vrij spreken van het onder 3 tenlastegelegde.
Bewezenverklaring
Het Gerecht acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het
onder 2 primairtenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 30 oktober 2016 in Curaçao, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft uitgevoerd in de zin van artikel 1 lid 3 van de Opiumlandsverordening 1960 en heeft vervoerd, ongeveer 289220 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in artikel 1 Opiumlandsverordening 1960.
Het Gerecht acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Het Gerecht grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en redengevend zijn voor de bewezenverklaring. [1]
Daarbij wordt opgemerkt dat, voor zover een bewijsmiddel een geschrift als bedoeld in artikel 387, eerste lid, aanhef, onder e Sv betreft, dit telkens slechts wordt gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen
1. Een proces-verbaal van aanhouding van 30 oktober 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [2], [3], [4] en [5] (bijlage 2, pagina 3 e.v.). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant of één of meer van hen:
Op 30 oktober 2016 omstreeks 04:10 uur hebben wij aangehouden [E.W.] en [M.T.].
Op 30 oktober 2016 omstreeks 03:50 uur werden wij gedirigeerd naar Hato Airport ter hoogte van Swissport. Op de parkeerplaats van Swiss Port troffen wij een witte bestelbus aan. In de opening van de rechter zijportier zat een man, die later bleek te zijn [E.W.]. Bij onderzoek aan zijn kleding troffen wij onder meer een mobiele telefoon van het merk Samsung aan, een identiteitsbewijs en een legitimatiebewijs van temporary pass bij Swiss Port. Wij zagen in de bagageruimte een aantal zwarte tassen met een hangslot. In de bagageruimte achter de zwarte tassen zagen wij een man, die later bleek te zijn [M.T.], die zich schuilhield. Bij onderzoek aan zijn kleding troffen wij een kleine sleutel, naar later bleek van een vliegtuig, aan. De man gaf aan piloot van beroep te zijn. In de tassen troffen wij een aantal verpakte blokken, lijkend op verdovende middelen, aan.
2. Een proces-verbaal van 30 oktober 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [6] en [7] (bijlage 8, pagina 24 e.v.). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant of één of meer van hen:
Op 30 oktober 2016 omstreeks 05:20 uur hebben wij overgenomen van hoofdagent [4] tien tassen, elk inhoudende 26 pakken met een hoeveelheid samengeperst wit poeder. In totaal 260 pakken.
3. Een proces-verbaal van 30 oktober 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [7] en [6] en (bijlage 9, pagina 34 e.v.). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant of één of meer van hen:
De 260 pakken, elk inhoudende een hoeveelheid samengeperst wit poeder, hadden gezamenlijk een brutogewicht van 289220 gram. Uit tien afzonderlijke pakken zijn monsters genomen, die in tien afzonderlijke potjes zijn gedaan, met nummer 122/2016 code II-B-1 tot en met II-B-10.
4. Een geschrift, te weten een rapport van het Analytisch Diagnostisch Centrum van 1 december 2016, opgemaakt door ing. R. de J. Manuela (bijlage 10, pagina 36 e.v.). Dit rapport houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Het materiaal bestond uit 10 plastic potjes (122, II-B-1 t/m II-B-10) elk inhoudende een geringe hoeveelheid wit poeder. Geconcludeerd wordt dat het materiaal cocaïne bevat.
5. Een proces-verbaal van 31 oktober 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [8] (bijlage 4, pagina 11 e.v.). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
Uit onderzoek bij “Curaçao Air Terminal Services” is onder meer gebleken dat [M.T.] op 28 oktober 2016 als piloot met het privévliegtuig met registratienummer N545SD naar Curaçao is gekomen. Voorts is gebleken dat
[M.T.] met dat vliegtuig op 30 oktober 2016 vanuit Curaçao naar La Paz Santa Maria in de Azoren zou vertrekken.
6. Een proces-verbaal van verhoor, in de wettelijke vorm opgemaakt op 30 oktober 2016 door de bevoegde opsporingsambtenaren [9] en [8] (bijlage 12, pagina 41 e.v.). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 30 oktober 2016 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van [E.W.]:
Op 25 oktober 2016 was ik bij “Campo Alegre Resort”. Ik werd door een onbekende man benaderd met het voorstel om tegen betaling binnen de luchthaven Hato te smokkelen.
7. Een proces-verbaal van verhoor, in de wettelijke vorm opgemaakt op 30 oktober 2016 door de bevoegde opsporingsambtenaren [9] en [8] (bijlage 16, pagina 54 e.v.). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 30 oktober 2016 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van [M.T.]:
Ik ben eigenaar van het vliegtuig “naam”. Ik ben op 28 oktober 2016 samen met de piloot [F.P.] in Curaçao aangekomen. [K.A.] en zijn echtgenote zijn ook meegekomen. Wij verbleven allemaal in het Renaissance hotel. Gisteren heb ik telefonisch contact opgenomen met een man genaamd Huek. Ik heb hem gezegd dat ik vandaag om 06:00 uur zou vertrekken. Wij hebben afgesproken dat hij mij vandaag om 02:45 uur bij het hotel zou komen ophalen om het vliegtuig open te maken. Vandaag rond dat tijdstrip kwam hij me ophalen in een zwarte Toyota Jeep. We reden naar de luchthaven. In de omgeving van de luchthaven stopte Huek naast een witte bestelbus. In de bestelbus zaten drie mannen. Huek zei dat ik met de mannen in de witte bestelbus moest meegaan. Toen ik instapte zag ik twee mannen. Eentje als bestuurder en een ander als inzittende. Achter in de bus zat de man die ook door de politie is aangehouden. We reden naar de luchthaven. Op het beveiligde terrein stopte de bestelbus. De bestuurder en de inzittende liepen weg. Ik bleef samen met de andere man in de bus. Even later zei de man dat ik moest schuilen. Ik besloot een schuilpositie in te nemen. Even later werden we door de politie aangehouden.
8. Een proces-verbaal van verhoor, in de wettelijke vorm opgemaakt op 4 november 2016 door de bevoegde opsporingsambtenaren [10] en [11] (bijlage 17, pagina 58 e.v.). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 4 november 2016 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van [M.T.]:
Ik ben naar Curaçao gevlogen met het vliegtuig de [naam], [registratienummer]. Zeven of acht dagen voor de vlucht ben ik door [C.H.] benaderd om een vlucht uit te voeren. Hij heeft daarvoor een bedrag van USD 130.000 cash betaald. Mijn contactpersoon op Curaçao was Hugh. Ik heb zijn nummer van Cemal gekregen. Dit was de eerste keer dat ik in Curaçao was. Op 28 oktober 2016 ben ik op Curaçao aangekomen. De volgende dag heb ik Hugh gebeld en heb ik hem verteld dat ik was aangekomen. Hij is naar het hotel gekomen. Ik heb hem verteld dat ik de volgende dag om 04.00 uur weer zou vertrekken zodat hij zich daarop kon voorbereiden. Ik zou van Curaçao via Santa Maria (Azoren) naar Istanbul vliegen. We zouden om 04:00 uur vertrekken. Om niet te hoeven haasten hebben we dit verplaatst naar 06.00 uur. Hij heeft mij met een donkere Jeep/SUV meegenomen naar de gekleurde huisjes in het centrum en een half uur later weer teruggebracht naar het hotel.
De volgende ochtend haalde Hugh mij om 02.30 uur op en we reden naar een parkeerplaats met een groot verlicht groen blad vlak bij de luchthaven. Daar zag ik een wit busje. Hij opende het busje en ik zag daarin tassen liggen. Hugh zei dat ik met het busje mee moest rijden.
9. Een proces-verbaal van bevindingen, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [12] op 6 december 2016 (bijlage 31, pagina 153 e.v.). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
Uit de verklaringen van [M.T.] en nader onderzoek kan worden afgeleid dat hij op 30 oktober 2016 door een grijze Toyota Fortuner, modeljaar 2012, voorzien van [kenteken] bij het Renaissance hotel is opgehaald. Uit onderzoek in het politiesysteem blijkt dat een persoon genaamd [verdachte], geboren op [geboortedatum] te [land] op 3 juni 2015 een bekeuring heeft gehad terwijl hij als bestuurder optrad van voormeld voertuig.
Ten aanzien van het door [M.T.] opgegeven signalement van ‘Huek/Hugh’, die hem bij het Renaissance hotel heeft opgehaald valt aan te geven dat de gegeven beschrijving zeer sterk overeenkomt met het signalement van [verdachte].
10. Een proces-verbaal van verhoor, in de wettelijke vorm opgemaakt op 7 december 2016 door de bevoegde opsporingsambtenaren [9] en [8] (bijlage 36, pagina 167 e.v.). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 7 december 2016 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van [M.T.]:
Het onderzoeksteam heeft een fotoconfrontatie sheet laten maken met de foto’s van tien personen. Herken jij op deze sheet ‘ Hugh/Huek’?
A: Ja volgens mij is de man afgebeeld op foto 9. Het betreft dezelfde man waarover ik in mijn verklaring heb gesproken. Het betreft de man genaamd Hugh/Huek.
Tijdens het verhoor toonden wij de verdachte een fotosheet. De verdachte wees de man afgebeeld op foto 9 aan als zijnde de man genaamd Hugh/Huek. De man afgebeeld op foto 9 is [verdachte].
11. Een proces-verbaal van verhoor, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [13] en [7] op 19 mei 2022 (bijlage 56, pagina 313 e.v.). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 19 mei 2022 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van verdachte:
V: Vertel over uw contact met [M.T.].
A: Ik weet niet meer precies waar ik stond. Ik had net een klant afgezet. Een persoon vroeg mij of ik hem naar Campo kon brengen. Ik heb hem daar afgezet en heb op hem gewacht. Daarna heb ik hem teruggebracht naar het Renaissance hotel. Toen we terugreden vroeg hij of ik hem de volgende ochtend weer op kon halen voor een ritje naar Campo. Hij zei dat ik hem vroeg moest halen, een uur of 3 in de ochtend. Die nacht heb ik hem bij het Renaissance hotel opgehaald en bij Campo afgezet.
Bewijsoverwegingen
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaringen van
[M.T.] kennelijk leugenachtig althans onbetrouwbaar zijn en daarom niet tot het bewijs van het tenlastegelegde kunnen worden gebruikt.
Ter beoordeling van de betrouwbaarheid van een afgelegde verklaring staan in het algemeen diverse wegen open. Zo kan worden gekeken of wat met betrekking tot een bepaalde verdachte of overigens is verklaard, overeenkomt met of steun vindt in objectieve feitelijke gegevens, of de betreffende verklaring ‘uit zichzelf’ (dat wil zeggen zonder wetenschap vooraf van hetgeen uit het onderzoek reeds naar voren is gekomen) is afgelegd, of de verklaring op andere onderdelen steeds consistent is en of onderdelen van de verklaring zich verdragen met andere in het onderzoek naar voren gekomen gegevens. Daarnaast kan de ouderdom en de complexiteit van de feiten waarover is verklaard bij de beoordeling een rol spelen evenals een mogelijk motief voor het afleggen van de verklaring.
Uit de stukken in het dossier blijkt dat [M.T.] bij de politie diverse verklaringen heeft afgelegd en dat deze verklaringen belastend zijn voor de verdachte.
Het Gerecht stelt vast dat de door [M.T.] afgelegde verklaringen niet op alle onderdelen consistent zijn of stroken met hetgeen uit andere bewijsmiddelen in het dossier naar voren is gekomen (bijvoorbeeld waar het zijn verklaring over de hendel in het witte busje betreft en over de te vervoeren waar). Terecht heeft de verdediging hierop gewezen. Dit betekent evenwel niet dat alle onderdelen van die verklaringen en dus die verklaringen in het geheel wegens onbetrouwbaarheid ter zijde moeten worden gesteld. Het Gerecht zal behoedzaamheid betrachten bij de beoordeling van de verklaringen van [M.T.].
De verklaringen van [M.T.] over een transport van bijna 290 kilo cocaïne, zijn verblijf in het Renaissance hotel, ontmoetingen bij Campo en het witte bestelbusje worden ondersteund door ander objectief bewijsmateriaal. Bovendien heeft [M.T.] met betrekking tot de rol van de verdachte eenduidig en consistent verklaard, terwijl niet is gebleken van enige reden op grond waarvan moet worden aangenomen dat of waarom [M.T.] over verdachtes betrokkenheid zou hebben gelogen. Voorts acht het Gerecht van belang dat [M.T.] zijn verklaringen vrijwel meteen en enkele dagen na zijn aanhouding heeft afgelegd en steun vinden in de omstandigheden waaronder [M.T.] en [E.W.] zijn aangehouden. Deze verklaringen zijn door [M.T.], na overleg met een raadsman, afgelegd in de Engelse taal, een taal die [M.T.] zegt machtig te zijn, hetgeen ook aannemelijk voorkomt nu hij als piloot deelneemt aan het internationale (vracht)vliegverkeer. Van groot belang acht het Gerecht voorts dat [M.T.] in zijn verklaringen zichzelf heeft belast, hetgeen voor hem een strafrechtelijke vervolging en veroordeling tot gevolg heeft gehad. Dat hij daarbij heeft getracht de strafwaardigheid van zijn handelen te minimaliseren door te verklaren dat hij geld (8,5 miljard Bolivar) zou gaan uitvoeren in plaats van cocaïne doet daaraan niet af. Het Gerecht acht de verklaringen van [M.T.] dan ook betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs.
Daarbij merkt het Gerecht nog het volgende op.
Uit het dossier blijkt dat de verdachte diverse keren door de politie is ondervraagd, namelijk op 26 april 2022 (3 keer), op 19 mei 2022, op 8 juni 2022 (2 keer) en op 24 augustus 2022 (3 keer). De verdachte heeft tijdens het verhoor op 19 mei 2022 en tijdens een van de verhoren op 8 juni 2022 antwoord gegeven op de aan hem gestelde vragen. Tijdens de andere verhoren heeft hij zich beroepen op zijn zwijgrecht. Het mag zo zijn dat bij zware beschuldigingen een beroep op het zwijgrecht een veelvuldig door verdachten betrokken proceshouding is; het niet geven van de volgens verdachte volstrekt plausibele reden voor zijn omgang met [M.T.] omstreeks 30 oktober 2016, namelijk als snorder, komt het Gerecht geenszins als gebruikelijk en overigens ook onbegrijpelijk voor. Het wekt de indruk dat de verklaring is afgestemd op de inhoud van het dossier. Opvallend is bovendien het feit dat de verdachte zich tijdens zijn verhoor op 19 mei 2022 nog diverse specifieke details – bijvoorbeeld over de contante bedragen die hij voor zijn dienst van [M.T.] heeft ontvangen, het afgesproken tijdstip van ophalen en het slechte Engels van [M.T.] aan de telefoon – kan herinneren over een klant die hij zes jaar daarvoor – in oktober 2016 – twee keer kort heeft gezien. Het Gerecht schuift deze verklaring(en) als weinig geloofwaardig terzijde. Zelfs de verklaring van de verdachte dat hij daadwerkelijk als snorder werkzaam was, is op geen enkele wijze aannemelijk geworden.
Medeplegen
Tussen de verdachte en anderen is sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking gericht op de uitvoer van cocaïne. Hierover zijn tevoren door de opdrachtgever en [M.T.] afspraken gemaakt, inhoudende dat de vracht in Curaçao aan [M.T.] zou worden aangeleverd en dat hij die vervolgens met zijn privévliegtuig naar Europa zou vervoeren. [M.T.] is naar Curaçao gevlogen om de vracht op te halen. [M.T.] heeft op Curaçao contact opgenomen met de verdachte en de verdachte heeft [M.T.] bij zijn hotel opgehaald en de vracht in een bus overgedragen aan [M.T.]. De verdachte heeft met deze handelingen een significante bijdrage geleverd aan het geheel, zodat hij als medepleger van de uitvoer van de verdovende middelen kan worden aangemerkt.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het onder 2 primair bewezenverklaarde levert op:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met artikel 3 van de Opiumlandsverordening 1960.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Oplegging van straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan, op de mate waarin de gedraging aan de verdachte te verwijten is en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich, samen met anderen, schuldig gemaakt aan de (verlengde) uitvoer van ongeveer 290 kilogram cocaïne. Het is een feit van algemene bekendheid dat cocaïne zeer schadelijk is voor de gezondheid van de gebruikers ervan en dat de gebruikers hun verslaving niet zelden bekostigen door het plegen van strafbare feiten, waardoor de samenleving ernstig wordt benadeeld. Van de handel in verdovende middelen is bovendien algemeen bekend dat dit gepaard gaat met andere – zware – vormen van criminaliteit.
In dat verband kan aansluiting worden gezocht bij de oriëntatiepunten straftoemeting, waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid van het Hof en de Gerechten in eerste aanleg zijn neerslag heeft gevonden. Daarin is echter geen oriëntatiepunt bij “invoer/aanwezig hebben” van hoeveelheden van meer dan 25 kilo cocaïne. In dit geval heeft de verdachte ongeveer 290 kilo uitgevoerd. Hierom is bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf, acht geslagen op straffen die rechters in vergelijkbare gevallen hebben opgelegd.
Daarbij neemt het Gerecht enerzijds in aanmerking dat in 2017 aan mededaders [M.T.] en [E.W.] voor hun betrokkenheid bij deze feiten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes jaren is opgelegd. Voor [M.T.] geldt dat hij de belangrijke rol had van piloot van het vliegtuig die de cocaïne naar Europa zou vervoeren. De verdachte was de tussenpersoon tussen [M.T.] en de personen die de cocaïne gereed hadden gemaakt voor de uitvoer. Anderzijds constateert het Gerecht dat de laatste jaren in diverse strafzaken waarin het gaat om (aanzienlijk) grote(re) hoeveelheden cocaïne lagere straffen (lijken te) worden opgelegd dan in 2017.
Het Gerecht houdt er rekening mee dat de verdachte blijkens zijn strafkaart niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
De raadsman heeft nog aangevoerd dat de wijze waarop de verdachte wordt vervoerd naar het gerechtsgebouw – hij wordt geblinddoekt en aan handen en voeten geboeid vervoerd – niet noodzakelijk en proportioneel is en in strijd is met de onschuldpresumptie en artikel 6 EVRM. Door deze wijze van vervoer wordt namelijk op voorhand al een negatief beeld van de verdachte geschapen.
Zoals het Gerecht al eerder in een andere zaak heeft overwogen (parketnummer 555.00115/20) vindt de aanvoer van de verdachte en de wijze waarop dat geschiedt plaats onder verantwoordelijkheid van het openbaar ministerie. Het is niet aan het Gerecht om de noodzaak van de daarbij in acht genomen maatregelen te beoordelen. Gelet op de aard van de feiten waarvoor de verdachte wordt vervolgd, meer in het bijzonder zijn veronderstelde lidmaatschap van de No Limit Soldiers, komen deze maatregelen het Gerecht niet disproportioneel voor. Het Gerecht stelt overigens vast dat de verdachte tijdens alle (pro forma) zittingen in zijn strafzaak in de zittingzaal – zoals elke verdachte – enkel voetboeien droeg. De wijze van vervoer en de negatieve beeldvorming die daarvan volgens de raadsman het gevolg zou zijn, heeft het Gerecht dus niet zelf waargenomen maar heeft daarvan slechts kennis gekregen door de aandacht die de raadsman daaraan heeft gegeven. Het Gerecht onderschrijft niet de stelling van de raadsman dat door de wijze waarop het vervoer van de verdachte plaats heeft gevonden sprake is geweest van negatieve beeldvorming en strijd met de onschuldpresumptie. De taak en professionaliteit van de rechter die heeft te beslissen omtrent de in artikelen 392 en 394 Sv vermelde vragen brengt met zich dat hij daarbij slechts oordeelt op de grondslag van wat aan de verdachte is ten laste gelegd en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting, en daarbij niet relevante zaken of de wijze van vervoer van de verdachte buiten beschouwing laat.
Naar het oordeel van het Gerecht kan gelet op de ernst van het bewezen verklaarde niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Het Gerecht heeft verder acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar heeft hierin geen aanleiding gezien om de aan de verdachte op te leggen straf te matigen.
Alles afwegende acht het Gerecht een gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden. De verdachte zal daartoe dan ook worden veroordeeld.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 1:123 en 1:136 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumlandsverordening 1960.

BESLISSING

Het Gerecht:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 3 tenlastgelegde feiten heeft begaan;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 primair tenlastegelegde feit heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) jaren;
beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering, in voorlopige hechtenis en in uitleveringsdetentie is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. G.P. Verbeek, bijgestaan door
mr. J. Mulder, (zittingsgriffier), en op 24 maart 2023 in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht in Curaçao.

Voetnoten

1.Hierna wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar ambtsedige – en door de desbetreffende verbalisant(en) in wettelijke vorm opgemaakte – processen-verbaal en overige geschriften, die als bijlagen zijn opgenomen in het eindproces-verbaal van het Korps Politie Curaçao (Divisie Georganiseerde Criminaliteit) geregistreerd onder proces-verbaalnummer 20230217.1300 van 21 februari 2013 en de onderzoeksnaam “Turkey”.