In deze zaak, behandeld door het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, heeft de Bank, Banco di Caribe N.V., een vordering ingesteld tegen twee gedaagden, die procederen in persoon. De zaak betreft een consumentenkrediet dat op 2 januari 2019 is afgesloten, waarbij de Bank een lening van NAf 23.222 heeft verstrekt aan gedaagde 2, met gedaagde 1 als medeschuldenaar. De lening had een looptijd van 36 maanden met maandlasten van NAf 781,45 en een rente van 13,82% per jaar. De Bank vordert betaling van een restantbedrag van NAf 13.685,45, vermeerderd met boeterente van 18% per jaar over achterstallige betalingen en incassokosten.
Gedaagde 2 heeft de vordering niet betwist, terwijl gedaagde 1 zich heeft verweerd door te stellen dat hij slechts borg stond voor gedaagde 2 en dat de Bank haar zorgplicht heeft verzaakt door hem krediet te verstrekken zonder rekening te houden met zijn financiële situatie. Het Gerecht heeft geoordeeld dat gedaagden gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor de terugbetaling van de lening. De argumenten van gedaagde 1 over overkreditering en zorgplicht zijn niet voldoende om hem te ontheffen van zijn verplichtingen.
Het Gerecht heeft de vordering van de Bank tot betaling van NAf 11.147,45 toegewezen, met rente vanaf 1 januari 2023. De Bank heeft onvoldoende aangetoond dat de boeterente van 18% in overeenstemming is met de wettelijke grenzen, waardoor deze niet volledig is toegewezen. Gedaagden zijn ook veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de veroordeling tot betaling onmiddellijk ingaat, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.