ECLI:NL:OGEAC:2023:246

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
11 september 2023
Publicatiedatum
27 september 2023
Zaaknummer
CUR202103097
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de navorderingsaanslag onroerendezaakbelasting (OZB) en de aangifteplicht op basis van overgangsbepalingen

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 11 september 2023 uitspraak gedaan over een navorderingsaanslag onroerendezaakbelasting (OZB) die aan belanghebbende was opgelegd voor het jaar 2015. Belanghebbende, die de onroerende zaak in 2008 had gekocht, stelde dat zij geen aangifteplicht had op basis van de overgangsbepaling van de Landsverordening belastingmaatregelen 2019, omdat zij in de afgelopen vijf jaar drie aanslagen OZB had ontvangen. De Inspecteur daarentegen betoogde dat belanghebbende wel aangifte had moeten doen, omdat zij verzuimd had dit te doen op basis van de overgangsbepaling.

Het Gerecht oordeelde dat belanghebbende geen aangifteplicht had, aangezien zij in de afgelopen vijf jaar meerdere aanslagen had ontvangen en dus bekend was bij de Inspecteur. De navorderingsaanslag was opgelegd buiten de vijfjaarstermijn en werd daarom vernietigd. Het beroep van belanghebbende werd gegrond verklaard, en de Inspecteur werd veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende, die op NAf 1.400 werden vastgesteld. Tevens diende de Inspecteur het betaalde griffierecht van NAf 150 aan belanghebbende te vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van de overgangsbepalingen in belastingzaken en de termijnen voor het opleggen van navorderingsaanslagen.

Uitspraak

Uitspraak van 11 september 2023
BBZ nr. CUR202103097
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
[Belanghebbende],gevestigd te Curaçao,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Curaçao,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende is op 30 december 2020 ter zake van de onroerende zaak [adres], nr. 1 (hierna: de onroerende zaak) een navorderingsaanslag onroerendezaakbelasting (OZB) voor het jaar 2015 opgelegd naar een waarde van NAf 660.000 en een te betalen bedrag aan OZB van NAf 2.950.
1.2
Belanghebbende heeft op 12 januari 2021 tegen de aanslag bezwaar gemaakt.
1.3
De Inspecteur heeft op 16 augustus 2021 uitspraak op bezwaar gedaan. De aanslag is gehandhaafd.
1.4
Belanghebbende heeft op 15 oktober 2021 beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Inspecteur. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 150.
1.5
De Inspecteur heeft op 28 februari 2023 een verweerschrift ingediend.
1.6
De zitting heeft plaatsgevonden op 2 maart 2023 te Willemstad. Namens belanghebbende is [A], verbonden aan [X] verschenen. Namens de Inspecteur zijn verschenen [B] en [C]. Belanghebbende heeft een pleitnota ingebracht en voorgedragen.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende heeft de onroerende zaak in het jaar 2008 gekocht. Het betreft een eigendomsterrein met daarop gebouwd een woning.
2.2
Aan belanghebbende is voor het jaar 2014 op 23 november 2018 een aanslag OZB opgelegd. Voor het jaar 2015 is op 30 december 2020 een navorderingsaanslag OZB opgelegd.
2.3
Aan belanghebbende zijn voor de onroerende zaak verder de volgende aanslagen OZB opgelegd: op 29 augustus 2017 de voorlopige aanslag OZB 2017, op 23 november 2018 de aanslag OZB 2014 en op 30 november 2018 de aanslag OZB 2018.
2.4
Belanghebbende heeft geen aangifte gedaan overeenkomstig de overgangsbepaling opgenomen in artikel XII (van P.B. 2019 no. 55).

3.GESCHIL

3.1
In geschil is of de navorderingsaanslag OZB terecht is opgelegd. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de Inspecteur bevestigend.
3.2
Tussen partijen is niet in geschil dat de waarde van de onroerende zaak NAf 660.000 bedraagt.

4.OVERWEGINGEN

Wettelijk kader

4.1.1
Artikel 2, lid 1 van de Landsverordening OZB (LOZB):
Deze belasting wordt geheven van degene die bij het begin van het kalenderjaar het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van een onroerende zaak.
4.1.2
Artikel 10, lid 1 en lid 2 LOZB:
1. Indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat de waarde (…) te laag is vastgesteld kan de Inspecteur de te weinig geheven belasting navorderen. Een feit dat de Inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn kan geen grond tot navordering opleveren.
2. De bevoegdheid tot het opleggen van een navorderingsaanslag als bedoeld in het eerste lid vervalt door het verloop van vijf jaar na het ontstaan van de belastingschuld.
4.1.3.
Met ingang van 1 september 2019 is een nieuw artikel 10a LOZB ingevoegd (Landsverordening belastingmaatregelen 2019 (P.B. 2019 no. 55) dat, voor zover hier van belang, luidt:
1. In afwijking van artikel 7, tweede lid en artikel 7 van de ALL is verplicht degene die:
a. (…)
b. (…)
c. het genot krachtens het recht van eigendom, bezit of beperkt recht heeft van een onroerende zaak en binnen twaalf maanden na afloop van een kalenderjaar geen aanslag heeft ontvangen, aangifte te doen bij de Inspecteur binnen twee maanden na het verloop van de twaalf maanden. (…)
(…)
5. In afwijking van artikel 10 verloopt de bevoegdheid tot het opleggen van een navorderingsaanslag en een boete, na verloop van een periode van tien jaar na het ontstaan van de belastingschuld, ingeval niet is voldaan aan de aangifteplicht als bedoeld in dit artikel dan wel indien er in deze aangifte onjuiste of onvolledige informatie is verstrekt aan de Inspecteur.
(…).
4.1.4
Bij de invoering van het nieuwe artikel 10a LOZB werd tevens een overgangsbepaling opgenomen, welke voor zover hier van belang, luidt:
Artikel XII
1. Degene die op het moment van inwerkingtreding van deze landsverordening het genot krachtens het recht van eigendom, bezit of beperkt recht heeft van een onroerende zaak (…) en die de afgelopen vijf jaren geen aanslag onroerendezaakbelasting heeft ontvangen (…) is gehouden binnen zes maanden na inwerkingtreding van deze landsverordening, de aangifte als bedoeld in artikel 10a van de Landsverordening onroerendezaakbelasting te doen. (…)
4.1.5
Artikel 13, lid 1 en lid 3 van de Algemene landsverordening Landsbelastingen (ALL):
1. Indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag ten onrechte achterwege is gelaten of tot een te laag bedrag is vastgesteld, (…) kan de Inspecteur de te weinig geheven belasting navorderen. Een feit, dat de Inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor navordering opleveren, behoudens in de gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is.
(…)
3. De bevoegdheid tot het opleggen van een navorderingsaanslag als bedoeld in het eerste lid en tweede lid vervalt door verloop van tien respectievelijk 5 jaar na het ontstaan van de belastingschuld.
Inhoudelijk
4.2.1
Belanghebbende stelt - samengevat - dat zij voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Landsverordening belastingmaatregelen 2019, drie aanslagen OZB heeft ontvangen (op 29 augustus 2017 de voorlopige aanslag OZB 2017, op 23 november 2018 de aanslag OZB 2014 en op 30 november 2018 de aanslag OZB 2018). Volgens belanghebbende had zij om deze reden op basis van de overgangsbepaling geen aangifteplicht. Immers voor haar geldt niet dat zij ‘de afgelopen vijf jaren geen aanslag heeft ontvangen’.
4.2.2
Volgens de Inspecteur kan hij op basis van artikel 10a lid 5 van de OZB een navorderingsaanslag opleggen nu belanghebbende verzuimd heeft om op basis van de overgangsbepaling aangifte te doen.
Tijdigheid navorderingsaanslag
4.3
De navorderingsaanslag OZB voor het jaar 2015 is op 30 december 2020 opgelegd. Het Gerecht zal eerst beoordelen of de navorderingsaanslag tijdig is opgelegd.
4.3.1
Voorop wordt gesteld dat de navorderingsaanslag niet kan worden gebaseerd op artikel 10 LOZB reeds omdat daarvoor een termijn van vijf jaar geldt. Op basis van deze bepaling had de navorderingsaanslag uiterlijk op 1 januari 2020 opgelegd moeten worden.
4.3.2
Ingevolge artikel 10a LOZB geldt - vanaf 1 september 2019 - voor een geval als het onderhavige waarin een belastingplichtige geen aanslag OZB heeft ontvangen (artikel 10a lid 1 c LOZB) een aangifteplicht. Aan de aangifteplicht moet worden voldaan binnen twaalf maanden na afloop van desbetreffende kalenderjaar. Ingevolge artikel 10a lid 5 LOZB bedraagt de termijn voor het opleggen van een navorderingsaanslag, tien jaar indien niet aan de aangifteplicht als bedoeld in dit artikel 10a LOZB wordt voldaan. Naar het oordeel van het Gerecht schept deze bepaling voor belanghebbende geen aangifteplicht en overigens zou zij niet hieraan kunnen voldoen omdat de termijn voor het doen van de aangifte in het verleden ligt (jaar 2016).
4.3.3
Op basis van de overgangsbepaling is echter ook een aangifteplicht van toepassing voor degene die de afgelopen vijf jaren geen aanslag onroerendezaakbelasting heeft ontvangen (oude gevallen).
4.3.4
Eerst moet worden beoordeeld of belanghebbende op basis van de overgangsbepaling een aangifteplicht heeft. Naar het oordeel van het Gerecht heeft belanghebbende geen aangifteplicht. Belanghebbende heeft de afgelopen vijf jaar, immers drie keer een aanslag OZB gehad en zij was dus als belastingplichtige voor de OZB, bekend bij de Inspecteur. In deze gevallen geldt de vijfjaarstermijn van artikel 10 LOZB onverkort. De navorderingsaanslag is buiten de vijfjaarstermijn opgelegd en dient te vervallen. De overige grieven van belanghebbende behoeven geen behandeling.
Slotsom
4.3.6
Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond.

5.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

Bezwaarfase

5.1
Ingevolge artikel 32a, lid 1 van de Algemene landsverordening Landsbelastingen (ALL) worden, op verzoek van de belastingplichtige, de kosten die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, vergoed voor zover de aanslag door ernstige onzorgvuldigheid in strijd met het recht is opgelegd. Het verzoek moet worden gedaan voordat de Inspecteur op het bezwaar heeft beslist. De regels over de (hoogte van de) vergoeding zijn neergelegd in artikel 6.4 van de Ministeriële regeling formeel belastingrecht.
5.2
Belanghebbende heeft in haar bezwaarschrift verzocht om een kostenvergoeding. Het Gerecht is van oordeel dat belanghebbende geen recht heeft op een kostenvergoeding voor de bezwaarfase omdat niet kan worden gezegd dat de aanslag door ernstige onzorgvuldigheid in strijd met het recht is opgelegd.
Beroepsfase
5.3
Het Gerecht vindt aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten die belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken.
5.4
Ingevolge artikel 15, lid 1 van de Landsverordening op het beroep in belastingzaken (LBB) worden de kosten vergoed die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
5.5
In artikel 15, lid 2, LBB is bepaald dat de regels over de (hoogte van de) proceskostenvergoeding bij of krachtens landsbesluit worden vastgesteld. Dat is nog niet gebeurd. Het Gerecht zal daarom aansluiten bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, PB 2001, no. 127 (vgl. GHvJ 21 juni 2017, ECLI:NL:OGHACMB:2017:54).
5.6
In artikel 1 van dit Besluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen, waaronder de kosten van door een derde verleende beroepsmatige bijstand. Deze kosten kunnen worden berekend op NAf 1.400 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt NAf 700, wegingsfactor 1).
5.7
Verder dient de Inspecteur op grond van artikel 18, lid 5 LBB het betaalde griffierecht van NAf 150 aan belanghebbende te vergoeden.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de navorderingsaanslag;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van NAf 1.400; en
- draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van NAf 150 te vergoeden.
Deze uitspraak is gegeven door mr. D.J. Jansen, rechter, en uitgesproken op 11 september 2023, in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.M. de Leeuw van Weenen.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Emancipatie Boulevard Dominico “Don” Martina 18
Willemstad
Curaçao
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffie@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
- natuurlijke personen: NAf 200
- personenvennootschappen en rechtspersonen: NAf 500