ECLI:NL:OGEAC:2023:230

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
7 augustus 2023
Publicatiedatum
12 september 2023
Zaaknummer
CUR202300034, CUR202300035, CUR202300038, CUR202300047, CUR202300049, CUR202300050
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.M. Martinez
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtmatigheid van inbewaringstelling van Venezolaanse vreemdelingen in Curaçao

In deze zaak gaat het om de rechtmatigheid van de inbewaringstelling van zes Venezolaanse vreemdelingen door de minister van Justitie van Curaçao. De minister heeft hen op 24 november 2022 in vreemdelingenbewaring gesteld, met de bedoeling hen uiterlijk op 24 december 2022 uit Curaçao te verwijderen. De eisers hebben tegen deze inbewaringstelling beroep ingesteld, waarbij zij aanvoeren dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom er gevaar voor de openbare orde zou zijn en dat de inbewaringstelling in strijd is met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. De minister heeft in zijn verweerschrift gesteld dat de inbewaringstelling rechtmatig was, omdat de eisers zonder geldige verblijfstitel Curaçao probeerden binnen te komen.

Tijdens de zittingen op 28 maart en 5 juli 2023 zijn de beroepen van eisers behandeld. De eisers hebben op beide zittingen hun gemachtigden gestuurd, terwijl de minister vertegenwoordigd was door zijn advocaten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de inbewaringstelling van de eisers niet onrechtmatig was, omdat de maximale termijn van zes maanden voor inbewaringstelling op het moment van hun verwijdering nog niet was overschreden. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende rekening heeft gehouden met de relevante omstandigheden en dat de inbewaringstelling in overeenstemming was met de geldende wet- en regelgeving, waaronder artikel 5 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).

De rechtbank heeft het beroep van de eisers ongegrond verklaard en de inbewaringstelling in stand gelaten. De uitspraak is gedaan door mr. N.M. Martinez op 7 augustus 2023, en er staat hoger beroep open binnen zes weken na kennisgeving van deze uitspraak.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Uitspraak

In het geding tussen:

[eiser 1],

[eiser 2],
[eiser 3],
[eiser 4]
[eiser 5,
[eiser 6],
allen wonende in Venezuela,
eisers,
gemachtigden: mrs. A.S.M. Blonk en J.A.M. Jansen,
en

de minister van Justitie,

verweerder, hierna: de minister,
gemachtigden: mrs. C.A. Peterson, S.I. Da Costa Gomez en A. Faria, allen advocaat.

Inleiding

1. Bij aparte beschikkingen van 24 november 2022 heeft de minister eisers in vreemdelingenbewaring gesteld, bepaald dat ze uiterlijk 24 december 2022 uit Curaçao zouden worden verwijderd en voorts bepaald dat ze als ongewenste vreemdeling voor een periode van drie jaren niet tot Curaçao zullen worden toegelaten (de bestreden beschikkingen). Tegen hun inbewaringstelling op grond van de bestreden beschikkingen hebben eisers beroep ingesteld. In deze uitspraak beoordeelt het Gerecht deze beroepen met zaaknummers CUR202300034, CUR202300035, CUR202300038, CUR202300047, CUR202300049, CUR202300050.
1.1.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
1.2.
Beide partijen hebben nadere stukken ingediend.
1.3.
Het Gerecht heeft ter zitting van 20 maart 2023 met het oog op een efficiënte procesvoering een aantal afspraken gemaakt met partijen. Daarbij waren namens partijen de gemachtigden aanwezig. De beroepen van eisers zijn ter zitting van 28 maart 2023 en 5 juli 2023 behandeld. Eisers hebben de zitting van 28 maart 2023 via een videoverbinding tussen het Vreemdelingen Opvang en Detentiecentrum (VODC) en het Gerecht bijgewoond. Op de zitting van 5 juli 2023 waren eisers niet aanwezig. Hun gemachtigden waren op beide zittingen aanwezig. Namens de minister zijn
mrs. Peterson en Da Costa Gomez op beide zittingen verschenen. Op de zitting van
5 juli 2023 was ook mr. Faria aanwezig. Op beide zittingen waren ook aanwezig
I. Witteveen (directeur Human Rights Defense Curaçao, HRDC, hierna: Witteveen) en mrs. J.J.J.M. Suares en S.M. La Croes-Virginia (beiden jurist bij de Toelatingsorganisatie Curaçao, TO).

Beoordeling

feiten
2. Eisers hebben de Venezolaanse nationaliteit. Op 24 november 2022 hebben ze geprobeerd om op een illegale manier Curaçao binnen te varen. De minister heeft eisers op dezelfde dag op grond van de hier bestreden beschikkingen in bewaring gesteld en de beschikkingen aan hen uitgereikt. De inbewaringstelling van eisers wordt tenuitvoergelegd in het VODC. Bij e-mailbericht van 16 december 2022 heeft Witteveen aan de TO meegedeeld dat eisers in aanmerking wensen te komen voor bescherming op grond van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Op 2 februari 2023 zijn ambtenaren van de TO naar het VODC gegaan om aan eisers formulieren te verstrekken voor het doen van een beschermingsverzoek op grond van dat artikel. Eisers hebben de aanvraagformulieren ingevuld en ondertekend (de beschermingsverzoeken). Na de indiening van de beschermingsverzoeken heeft de minister geoordeeld dat hun inbewaringstelling moet worden voortgezet en heeft deze beslissing op schrift gesteld en aan eisers uitgereikt.
2.1.
Eiser [eiser 1] heeft zijn beschermingsverzoek op 29 april 2023 ingetrokken en is op 5 mei 2023 verwijderd.
2.2.
Eiser [eiser 2] heeft zijn beschermingsverzoek op 11 april 2023 ingetrokken en is op 21 april 2023 verwijderd.
2.3.
Eiser [eiser 3] heeft zijn beschermingsverzoek op 12 mei 2023 ingetrokken en is op 24 mei 2023 verwijderd.
2.4.
Eiser [eiser 4] heeft zijn beschermingsverzoek op 5 april 2023 ingetrokken en is op 12 april 2023 verwijderd.
2.5.
Eiser [eiser 5] heeft zijn beschermingsverzoek op 14 april 2023 ingetrokken en is op 21 april 2023 verwijderd.
2.6.
Eiser [eiser 6] heeft zijn beschermingsverzoek op 4 april 2023 ingetrokken en is op 12 april 2023 verwijderd.
standpunten
3. Eisers stellen, voor zover hier van belang, het volgende. De minister heeft in de bestreden beschikkingen niet, althans onvoldoende, gemotiveerd waarom in dit geval sprake is van gevaar voor de openbare orde, publieke rust, veiligheid, goede zeden en waarom gegronde vrees bestaat dat eisers zich zullen trachten te onttrekken aan hun verwijdering. Volgens het beleid van de minister is de maatregel van inbewaringstelling een ultimum remedium. Toepassing daarvan is dan ook alleen gerechtvaardigd indien vrijwel zeker is dat de vreemdeling zich anders zal onttrekken aan zijn verwijdering. Bij toepassing van deze maatregel moet de minister de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit in acht nemen, niet in de laatste plaats omdat hij anders in strijd met artikel 5 van het EVRM en de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (het Hof) van 6 januari 2022 handelt. Door in de bestreden beschikkingen niet expliciet te vermelden dat hij met het voorgaande rekening heeft gehouden bij het nemen van de beslissing tot inbewaringstelling van eisers heeft de minister het motiveringsbeginsel geschonden. Verder heeft de minister het (formele en materiële) zorgvuldigheidsbeginsel, het rechtszekerheidsbeginsel, het beginsel van fair play en het verbod van willekeur geschonden doordat uit de bestreden beschikkingen niet blijkt dat de minister alle relevante gegevens heeft verzameld en bij zijn oordeel heeft betrokken bij het geven van deze beschikkingen.
3.1.
Het verweer van de minister wordt hierna voor zover nodig besproken.
juridisch kader
4. Op grond van artikel 5 van het EVRM heeft een ieder recht op vrijheid en veiligheid van zijn persoon. Niemand mag zijn vrijheid worden ontnomen, behalve in de genoemde gevallen en overeenkomstig een wettelijk voorgeschreven procedure. Onder f is genoemd: het geval van rechtmatige arrestatie of detentie van een persoon teneinde hem te beletten op onrechtmatige wijze het land binnen te komen, of van een persoon waartegen een uitwijzings- of uitleveringsprocedure hangende is.
4.1.
Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de Landsverordening toelating en uitzetting (hierna: de Ltu) kan een vreemdeling ter verzekering van zijn vertrek in bewaring worden gesteld indien deze gevaar oplevert voor de openbare orde, de publieke rust of de veiligheid of de goede zeden dan wel indien gegronde vrees bestaat dat de betrokkene zal trachten zich aan zijn vertrek te onttrekken.
4.2.
Bij de uitvoering van de Ltu hanteert de minister het beleid zoals neergelegd in de Herziene instructie aan de Gezaghebbers inzake de toepassing van de Ltu en het Tb van juni 2006 (hierna: de HIG). In paragraaf 10.5 van de HIG is onder meer vermeld dat voor de termijn van de inbewaringstelling geen wettelijke maximale termijn bestaat, maar dat de inbewaringstelling redelijkerwijs niet langer dient te duren dan de tijd die nodig is om de vreemdeling daadwerkelijk te verwijderen. Uitgangspunt is dat wanneer na zes maanden nog geen verwijdering heeft plaatsgevonden, in beginsel wordt aangenomen dat geen zicht op verwijdering bestaat, en dat de bewaring dient te worden opgeheven. Voor het langer laten voortduren van de bewaring kan echter aanleiding zijn indien de vreemdeling willens en wetens het onderzoek naar zijn identiteit frustreert of als het zeer waarschijnlijk is dat de vreemdeling korte tijd na het verstrijken van de zes maanden verwijderd kan worden.
inbewaringstelling rechtmatig?
5. Al omdat eisers zonder een geldige verblijfstitel en op een illegale wijze Curaçao probeerden binnen te reizen en geen vaste verblijfplaats hadden hier te lande, heeft de minister met toepassing van artikel 19 van de Ltu in redelijkheid mogen besluiten dat eisers moesten worden verwijderd en ter verzekering van hun vertrek in bewaring moesten worden gesteld. Dat is gelet op artikel 5, eerste lid, aanhef en onder f, van het EVRM niet onrechtmatig. Verder was het voor eisers op grond van de bestreden beschikkingen voldoende kenbaar om welke redenen de minister hun inbewaringstelling heeft bevolen. Al gelet op het voorgaande faalt het beroep van eisers op het motiveringsbeginsel, het (formele en materiële) zorgvuldigheidsbeginsel, het rechtszekerheidsbeginsel, het beginsel van fair play en het verbod van willekeur.
5.1.
Anders dan eisers stellen, maakt de enkele omstandigheid dat zij niet uiterlijk 24 december 2022 zijn verwijderd, zoals in de bestreden beschikkingen is vermeld, hun inbewaringstelling niet onrechtmatig. Immers, Witteveen heeft op 16 december 2022 namens hen aan de minister meegedeeld dat ze een beschermingsverzoek wilden indienen. Inherent aan een beschermingsverzoek is dat de vreemdeling vreest voor verwijdering naar het land van herkomst. Niet in geschil is dat de minister vanwege de aankondiging van Witteveen eisers niet heeft verwijderd juist om hen in de gelegenheid te stellen formulieren voor het doen van een beschermingsverzoek in te vullen en in te dienen en ook de beslissing op hun verzoeken in Curaçao af te wachten.
rechtmatigheid inbewaringstelling na beschermingsverzoek
5.2.
Bij uitspraak van 6 januari 2022, ECLI:NL:OGHACMB:2022:1, heeft het Hof, voor zover hier van belang, het volgende overwogen:
“In de eerste plaats is het noodzakelijk dat na de indiening van het beschermingsverzoek opnieuw wordt beoordeeld of het op dat moment nog reëel is om te verwachten dat de verwijdering tijdig zal worden uitgevoerd. Daarbij geldt de in de HIG opgenomen termijn van zes maanden vanaf de inbewaringstelling, behoudens de daar genoemde uitzonderingen. Deze termijn gaat in op de datum van inbewaringstelling. De minister zal na indiening van het beschermingsverzoek moeten beoordelen of de diverse stappen binnen de beoordelings- en beslissingsprocedure naar aanleiding van het verzoek, zoals die zijn beschreven in het beleidsdocument van juni 2019, nog binnen het dan resterende gedeelte van die termijn kunnen worden uitgevoerd. De in het beleidsdocument zelf opgenomen behandeltermijnen, die bij gebruikmaking van de ook in dat document opgenomen mogelijkheden van verlenging een behandelduur van meer dan een jaar mogelijk maken, kunnen dus niet worden aangehouden. Bij overschrijding van de in de HIG opgenomen termijn van zes maanden kan redelijkerwijs niet worden aangenomen dat er zicht op verwijdering is, zoals ook blijkt uit de HIG, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden. Het Hof wijst er daarbij nog op dat er rekening mee moet worden gehouden dat de maximale termijn van zes maanden niet in zijn geheel beschikbaar zal zijn voor behandeling van het beschermingsverzoek. Binnen die termijn zullen bijvoorbeeld ook de praktische kanten van de afhandeling van de verwijdering moeten worden geregeld, zoals -indien nodig- de aanvraag van een laissez passer en het boeken van een ticket. Uiteraard dient de minister zich bij indiening van het beschermingsverzoek nogmaals een beeld te vormen van de andere mogelijke belemmeringen voor verwijdering, zoals sluiting van de grenzen van het herkomstland, het ontbreken van luchtverbindingen en dergelijke.”Toepassing hiervan op de beroepen van eisers leidt tot het volgende oordeel.
5.3.
Dat eisers een beschermingsverzoek hebben ingediend, maakt niet dat hun inbewaringstelling vanaf dat moment alleen al om die reden onrechtmatig was. Naar aanleiding van hun beschermingsverzoeken is de op grond van de bestreden beschikkingen bevolen verwijdering immers tijdelijk door de minister geschorst zodat de verwijdering ondanks dat verzoek nog steeds hangende was, zoals de rechtspraak op grond van artikel 5, eerste lid, aanhef en onder f, van het EVRM vereist. De minister heeft, in navolging van voormelde uitspraak van het Hof, naar aanleiding van de beschermingsverzoeken opnieuw beoordeeld of voortzetting van de inbewaringstelling nog langer gerechtvaardigd was. Tegen de beschikkingen waarin die beslissing is vervat hebben eisers geen rechtsmiddel ingesteld. Ook in het kader van deze procedure hebben eisers geen beroepsgronden daartegen gericht.
5.4.
Zoals uit voormelde uitspraak van het Hof volgt, dient de minister zolang de inbewaringstelling voortduurt continue te toetsen of zicht op verwijdering bestaat en is de inbewaringstelling onrechtmatig zodra geen zicht meer is op verwijdering. Op de hierboven genoemde data toen eisers zijn verwijderd, was de door de minister op grond van het door hem gehanteerde vreemdelingenbeleid maximaal toegestane inbewaringstellingstermijn van zes maanden nog niet overschreden. Dat geldt ook voor eiser [eiser 3] die op 24 mei 2023, de dag waarop zijn inbewaringstelling zes maanden zou hebben geduurd, is verwijderd. Daarom levert ook de duur van de inbewaringstelling van eisers geen grond op om tot onrechtmatigheid van hun inbewaringstelling te concluderen.
slotsom
6. Het beroep is ongegrond. De op grond van de bestreden beschikking bevolen inbewaringstelling van eisers kan dus in stand blijven.
proceskosten
7. Het Gerecht ziet in het voorgaande geen aanleiding om een proceskostenvergoeding toe te kennen aan eiser.

Beslissing

Het Gerecht:
-
verklaarthet beroep
ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. N.M. Martinez en in het openbaar uitgesproken op
7 augustus 2023, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Schaft, griffier.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen zes weken na kennisgeving hiervan. Zie hoofdstuk 5 van de Lar.