ECLI:NL:OGEAC:2023:23

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
27 februari 2023
Publicatiedatum
2 maart 2023
Zaaknummer
CUR201601553
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurdersaansprakelijkheid en rekening-courantschuld in een vennootschap

In deze zaak, behandeld door het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, staat de bestuurdersaansprakelijkheid van [gedaagde in conventie] centraal, evenals de rekening-courantschuld die hij aan MC IM verschuldigd is. De uitspraak betreft een vordering van MC IM tegen [gedaagde in conventie] en een tegenvordering van [gedaagde in conventie] in reconventie. De procedure is complex en omvat meerdere proceshandelingen en een lange voorgeschiedenis, waaronder eerdere vonnissen en incidenten. De kern van het geschil draait om de vraag of [gedaagde in conventie] onzorgvuldig heeft gehandeld in zijn rol als bestuurder en of hij aansprakelijk kan worden gesteld voor de financiële schade die MC IM heeft geleden. Het gerecht heeft vastgesteld dat er sprake is van een rekening-courantschuld van NAƒ 188.966, die [gedaagde in conventie] aan MC IM verschuldigd is. Daarnaast zijn de vorderingen van MC IM ter zake bestuurdersaansprakelijkheid afgewezen, omdat het gerecht onvoldoende bewijs heeft gezien voor een ernstig verwijt aan [gedaagde in conventie]. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldigheid en transparantie in de financiële verhoudingen binnen vennootschappen, en de verantwoordelijkheden van bestuurders in het kader van hun taken. De uitspraak is gedaan op 27 februari 2023.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

zaaknummer: CUR201601553

VONNIS van 27 februari 2023

in de zaak van:
1. de besloten vennootschap
MC INTERNATIONAL MANAGEMENT B.V.,
gevestigd te Curaçao,
2. de naamloze vennootschap
MANRIQUE CAPRILES AND SONS (ARUBA) N.V.,
gevestigd te Aruba,
eisers in conventie, verweerders in reconventie en in de tussenkomst, hierna aangeduid als “MC IM” resp. “MC Aruba” en gezamenlijk in het enkelvoud als “MC”,
gemachtigde: mr. M.F. Bonapart,
tegen

[GEDAAGDE IN CONVENTIE],

wonende in Aruba,
gedaagde in conventie, verzoeker in reconventie, verweerder in de tussenkomst,
gemachtigde: mr. R.B. van Hees,
met als tussenkomende partijen
1.
[EISER SUB 1 IN DE TUSSENKOMST],
2. de besloten vennootschap
INTEGRATED CORPORATE SERVICES B.V,,
wonende respectievelijk gevestigd in Curaçao,
eisers in de tussenkomst, hierna aangeduid als “[eiser sub 1 in de tussenkomst]” respectievelijk “ICS”,
gemachtigde: aanvankelijk mr. O.E. Kostrzewski, thans mr. B.M. Nagelmakers.

De procedure

1. Voor het eerdere procesverloop wordt verwezen naar wat daarover is overwogen in het vonnis in de incidenten d.d. 21 augustus 2017 en het aanvullend vonnis in de incidenten d.d. 11 september 2017.
2. Het vervolg van de procedure:
de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie zijdens [gedaagde in conventie] d.d. 15 januari 2018,
de conclusie van eis in de tussenkomst d.d. 15 januari 2018,
de conclusie van antwoord in de tussenkomst zijdens [gedaagde in conventie] d.d. 7 mei 2018,
e conclusie van antwoord in het incident tot tussenkomst zijdens MC d.d. 7 mei 2018,
de mail van de rechter aan de partijen d.d. 15 mei 2018,
het proces-verbaal van de comparitie van partijen d.d. 3 oktober 2018, ten behoeve waarvan zijn overgelegd door [gedaagde in conventie] de akte overlegging aanvullende producties en spreekaantekeningen, tevens wijziging van eis in reconventie, en door [eiser sub 1 in de tussenkomst] en ICS een akte met producties,
de antwoordakte na comparitie tevens akte uitlating producties zijdens MC d.d. 8 juni 2020,
de akte uitlating producties zijdens [eiser sub 1 in de tussenkomst] en ICS d.d. 8 juni 2020,
de akte uitlating producties tevens overlegging productie zijdens [gedaagde in conventie] d.d. 8 juni 2020,
de akte uitlating producties zijdens MC d.d. 6 juli 2020,
de antwoordakte in conventie en in reconventie zijdens [gedaagde in conventie] d.d. 31 augustus 2020,
het proces-verbaal van het pleidooi op 8 januari 2021,
de akte vermeerdering van eis in reconventie, ingediend op 26 februari 2021,
de antwoordakte naar aanleiding van de eiswijziging in reconventie, ingediend op 22 maart 2021,
het proces-verbaal van (de voortzetting van) het pleidooi op 24 juni 2021, ten behoeve waarvan zijn overgelegd (1) door MC pleitnotities op 21 maart 2021, producties op 21 juni 2021 en op 24 juni 2021 de repliek naar aanleiding van de pleitnota van [gedaagde in conventie] en die van [eiser sub 1 in de tussenkomst] en ICS d.d. 24 juni 2021, (2) door [gedaagde in conventie] producties op 19 maart 2021, de pleitnota op 21 maart 2021, en de pleitnota dupliek in conventie in beide zaken tevens repliek in reconventie in de zaak tegen [gedaagde in conventie] op 24 juni 2021 en (3) door [eiser sub 1 in de tussenkomst] en ICS pleitaantekeningen op 24 juni 2021,
het verzoek tot wraking door MC, ingediend op 4 augustus 2021,
de beslissing van de wrakingskamer d.d. 7 september 2021.
3. Deze zaak is gevoegd behandeld met die van MC tegen [eiser sub 1 in de tussenkomst] en ICS (zaaknr. CUR201701292). In aanmerking nemende het aantal proceshandelingen en de duur van de procedures zijn deze zaken behoorlijk uit de hand gelopen. Dit heeft in de processtukken geleid tot veel herhalingen en veel verwijzingen, maar ook tot vele aanvullingen c.q. afwijkende stellingen door de partijen en uiteindelijk een zeer ontoegankelijk dossier. De wijze van procederen heeft zelfs geleid tot (proces)handelingen in strijd met een behoorlijke procesorde, waarover hierna meer.
4. De bewerkelijkheid van de zaak is een van de redenen waarom vonnis nader is bepaald op heden en de partijen een extreem lange periode op deze uitspraak hebben moeten wachten.

De feiten

5. MC IM is 100%-aandeelhouder en statutair bestuurder van MC Aruba en van de andere dochtervennootschappen te Bonaire, Sint Maarten en Suriname.
6. De kernactiviteiten van MC IM betreffen de handel in instrumenten, medische en technische apparatuur, geneesmiddelen, farmaceutische producten en cosmetica.
7. De aandelen van MC IM zijn gecertificeerd en ondergebracht in de Stichting Administratiekantoor MC International Management (hierna: STAK).
8. [ [gedaagde in conventie] is per 1 oktober 2005 in dienst getreden van MC Aruba. Hij had in elk geval vanaf begin 2009 een credit card “van de zaak”, die hij ook gebruikte voor privé-doeleinden.
9. De bestuurders van de STAK waren in 2011 [naam 1], [naam 2] en [naam3] en in 2013 [naam 4], [naam 5] en [naam 6].
10. Tussen MC IM en [gedaagde in conventie] is eind mei 2011 een overeenkomst van opdracht (hierna: OvO) gesloten op grond waarvan [gedaagde in conventie] met ingang van 1 juni 2011 voor onbepaalde tijd tot algemeen directeur (CEO), tevens statutair directeur, van MC IM werd benoemd (art. 1 van de OvO), tegen een basissalaris van NAƒ 18.750 per maand (art. 4.1 OvO),
11. Tegelijk werd in een OvO tussen MC IM en ICS, eveneens met ingang van 1 juni 2011, [eiser sub 1 in de tussenkomst] (als “Uitvoerende”) voor de duur van 60 maanden tot financieel directeur (CFO), tevens statutair directeur, van MC IM benoemd.
12. Op grond van art. 4.3 van de OvO gold een bonusregeling aan de hand van jaarlijks door de STAK vast te stellen targets, waarbij (a) de ”toerekening” van de bonus een bevoegdheid van de STAK was, en (b) bij het behalen van 100% van de targets de bonus voor [gedaagde in conventie] NAƒ 100.000 bedroeg, en bij onder- of overschrijding van de targets geen, een lagere of hogere bonus toegekend kon worden.
13. De OvO bevat inzake de beëindiging van de opdracht door MC IM:
9.1
MC IM [1] heeft te allen tijde het recht deze Overeenkomst te beëindigen:
  • i)
  • ii)
  • iii)
en de volgende boetebepaling:
14.3
Indien MC IM in verzuim zal zijn ten aanzien van enige betalingsverplichting jegens [gedaagde in conventie], zal zij een terstond opeisbare boete verbeuren aan [gedaagde in conventie] gelijk aan de vertragingsrente ingevolge artikel 1614q van het BW, te berekenen over het verschuldigde bedrag.
14. [ [gedaagde in conventie] en [eiser sub 1 in de tussenkomst] kregen in 2011 van MC IM beiden een credit card “van de zaak”. Zij gebruikten die ook voor privé-doeleinden. Die uitgaven leidden tot een rekening-courantschuld (hierna: rc-schuld) van [gedaagde in conventie] respectievelijk [eiser sub 1 in de tussenkomst] aan MC IM.
15. MC IM heeft [gedaagde in conventie] over 2011 en 2012 AWG 132.000 respectievelijk AWG 37.500 aan bonussen toegekend.
16. Voor 2013, 2014 en 2015 heeft de STAK geen targets voor de bonusregeling vastgesteld. [gedaagde in conventie] en ICS hebben over die jaren ook geen bonussen ontvangen.
17. De STAK heeft [gedaagde in conventie] en ICS decharge verleend voor het gevoerde beleid in 2010, 2011, 2012 en 2013.
18. In 2014 bestond het bestuur van de STAK uit [naam 7], [naam 8] en [naam 9]. [naam 9] vertegenwoordigde het bestuur in zaken als financiële rapportage.
18. [Gedaagde in conventie] en [eiser sub 1 in de tussenkomst] zijn in april 2014 respectievelijk januari 2015 begonnen met het maandelijks aflossen van hun rc-schuld aan MC IM.
20. De rc-schulden van [gedaagde in conventie] en [eiser sub 1 in de tussenkomst] waren in de jaarrekening verwerkt in de balanspost “Other receivables balance”.
21. In een “Financial Management Report MC IM” betreffende de situatie op 30 april 2015 is de balanspost “Other receivables” gespecificeerd, en zijn onder meer de rc-schulden eind april 2015 ([gedaagde in conventie] NAƒ 253.703 en [eiser sub 1 in de tussenkomst] NAƒ 146.724) en eind april 2014 ([gedaagde in conventie] NAƒ 183.901 en [eiser sub 1 in de tussenkomst] NAƒ 101.412) genoemd. Als toelichting is vermeld:
The current accounts with management represents advances taken by management. Management is repaying these amounts as per an annuity payment schedule bearing an interest rate of 6%.
22. [ [naam 9] heeft medio juli 2015 bij [eiser sub 1 in de tussenkomst] opheldering proberen te krijgen over de rc-verhoudingen van [gedaagde in conventie] en [eiser sub 1 in de tussenkomst]. In mailcorrespondentie met de STAK heeft [eiser sub 1 in de tussenkomst] geantwoord op het verzoek om nadere informatie over de vorderingen van NAƒ 387.064, opgenomen in het door [eiser sub 1 in de tussenkomst] aan de STAK overgelegde “revised financial management report april 2015”:
This consists of personal advances to MH and Myself. For these balances we are monthly repaying the amount of 4.325 (including interest of 6%). In the past, the previous board could not come to a bonus system and each year we had the discussions about the bonus. At a certain time they indicated that we could take advances which should be settled with our bonus at the year end, also considering that the bonuses were always paid very late.
en op het latere verzoek om overlegging van de schriftelijke besluiten van het voormalige STAK-bestuur of de ultimate beneficial owner van MC:
There are no formal authorization on this, as per my previous mail to you, although there is a system in our contracts om how to calculate our bonus, this system was never followed and/or used. The board also requested quotes from consultants to assist them with the setup of a system, but there was no follow-up on this. In one of those discussion it was suggested that we work with current accounts, that could be settled with our potential and/or future bonus and this is how this originated. The amounts you see are being considered as loan from the company to us and based on this we have a repayment schedule including 6% interest. We are also not withdrawing any amount further.
23. In een mail van de STAK d.d. 20 juli 2015 zijn aan [eiser sub 1 in de tussenkomst] en [gedaagde in conventie] vijf vragen gesteld, waarop zij afzonderlijk op 27 juli 2015 hebben gereageerd.
Op de vraag wanneer deze geldopnamen zijn gestart, heeft [eiser sub 1 in de tussenkomst] geantwoord “
Sinds 2011 (zie bijgevoegde overzicht)”en [gedaagde in conventie]
”Starting in 2009, please note the attachment. Note that there is still a discussion between the external accountant and our controller on the actual balance as not all corrections hace been properly made, specially with the older accounts”.
Op de vraag wanneer de terugbetaling is ingezet, heeft [eiser sub 1 in de tussenkomst] geantwoord “
Op 30 juni 2012 en 31 oktober 2014 is een gedeelte afgelost en vanaf eind januari 2015 is er maandelijks een structurele aflossing.”en [gedaagde in conventie]
: There have been payments done since 2014, however since 2014 there is a monthly payment plan in place.
Op de vraag sinds wanneer over de uitstaande vordering 6% interest loopt, heeft [eiser sub 1 in de tussenkomst] geantwoord
“Per eind december 2013 is er een berekening gemaakt conform bijgevoegde overzicht op basis hiervan zou ik starten met de aflossing van mijn schuld, in afwachting van een nieuwe contract c.q. bonus systeem. (…) Aflossing is per eind januari 2015 gestart.”
en [gedaagde in conventie]:
As per 2015 the interest has been calculated on the balance and this is being included in the payment, please note the attached agreement.
Op het verzoek “
Hoewel er volgens de eerdere informatievoorziening van de CFO, geen onderliggende documentatie ter ondersteuning van deze vordering op U voor handen is, gaarne eventuele documentatie overleggen waaruit blijkt dat de directie de voormalig STAK besturen over deze geldopname(n) heeft geïnformeerd” heeft [eiser sub 1 in de tussenkomst] niet gereageerd en heeft [gedaagde in conventie] geantwoord:
As explained by [eiser sub 1 in de tussenkomst], there is no official documentation on this, however it has been the approved practice of managements to use the current account as a balance to the bonus. As of 2012 there has been an inconclusive discussion on the bonus structure therefore creating the current gap. Note that this is in the yearly accounts review.
24. De STAK heeft op 10 augustus 2015 [gedaagde in conventie] en [eiser sub 1 in de tussenkomst] gemaild dat zij nog vragen heeft over de volledigheid en juistheid van de verschafte informatie, met name omdat zij hebben aangegeven dat er geen documentatie c.q. besluitvorming voorhanden is ter onderbouwing van het bestaan van de rc-verhoudingen, en dat zij heeft besloten meer informatie van de externe accountant op te vragen.
25. De STAK en MC IM hebben begin oktober 2015 het accountantskantoor Baker Tilly de volgende opdracht gegeven:
Review movements and balances in the current-accounts with the directors D. [eiser sub 1 in de tussenkomst] and M. [gedaagde in conventie] for the period 2011-July 2015 based on underlying credit card documentation;
Prepare a breakdown of the type of costs that have been recorded in the current-account per year;
Discuss internal communication of the Baker Tilly De Paus Vesseur management letter 2013, the current-account agreements, management/employment agreements, repayment schemes relating to the directors with the board of directors;
Discuss procedures relating to credit card usage/payments and bookings recorded in current-account with the board of directors;
Discuss the internal procedures relating to the current-account movements and credit card usage with the financial controller.
26. Baker Tilly heeft op 24 november 2015 rapport uitgebracht.
27. De STAK heeft bij besluit van 15 januari 2016 overwogen
dat de STAK geconstateerd heeft dat de heren [eiser sub 1 in de tussenkomst] en [gedaagde in conventie] hun taken als statutair bestuurder van de Vennootschap (en de gerelateerde ondernemingen) niet naar behoren verricht hebben en zich daarenboven schuldig hebben gemaakt aan financiële onttrekkingen en de verhulling daarvan.en [eiser sub 1 in de tussenkomst] en [gedaagde in conventie] met ingang van 18 januari 2016 geschorst, mede teneinde hen in de gelegenheid te stellen om zich ten overstaan van de STAK te verantwoorden.
28. De STAK heeft op 27 januari 2016 besloten [gedaagde in conventie] met ingang van dezelfde dag te ontslaan als statutair bestuurder.
29. MC IM heeft [gedaagde in conventie] vanaf februari 2016 geen salaris meer betaald.
30. De STAK heeft op 3 februari 2016 [eiser sub 1 in de tussenkomst] ontslagen als statutair bestuurder en de OvO met ICS beëindigd, in beide gevallen met ingang van 3 februari 2016.
31. Aan het eind van de onderhandelingen over een minnelijke regeling heeft MC IM bij brief van 25 april 2016 aan [gedaagde in conventie] de OvO met [gedaagde in conventie] opgezegd. De brief vermeldt:
Uw voorstel (…) miskent (...) de realiteit en de begeleidende feiten en omstandigheden en hetgeen na uw ontslag uit de directiefunctie ter kennis kwam van de STAK.
Naar aanleiding van deze feiten en omstandigheden, die hieronder opgesomd worden en waaruit nog verder blijkt dat u ook op andere fronten dan voorheen bekend ernstig nalatig bent geweest in de nakoming van uw verplichtingen op grond van de managementovereenkomst, heeft de vennootschap thans besloten om deze overeenkomst op grond van artikel 9 lid 2 van de managementovereenkomst, onder omstandige redengeving, per direct aan u op te zeggen.
(…)
U bent de vennootschap ondertussen een verder groeiend bedrag schuldig uit hoofde van de al vaker genoemde rekening courant opnamen en andere misslagen die u worden toegerekend.
Er zijn laatstelijk immers meer en zeker ook ernstigere misslagen uwerzijds geconstateerd die de MC vennootschappen schade berokkenen. Wij verwijzen hierbij naar de hieronder te noemen misslagen in Suriname, Sint Maarten en Bonaire en uw onttrekkingen in de periode dat u met het bestuur en de financiële zaken van de vennootschappen belast was.
Wij doelen hierbij op het laatstelijk ontdekt feit dat u bij het opstellen van de jaarrekening van 2011 op Aruba een (persoonlijke) rekening courant schuld, groot AWG 129.200,01, omzette naar een zaaksschuld van MC Aruba terwijl daartoe geen onderliggende documenten noch rechtvaardiging aan ten grondslag werd gelegd.
Hetzelfde geldt ook voor uw oplettendheid bij, danwel medewerking aan handelingen en nalaten van (…) [eiser sub 1 in de tussenkomst], die schade hebben berokkend aan de vennootschap en de aan haar gelieerde ondernemingen.
Er zijn na het ontslagbesluit (…) (onder andere) nog de volgende constateringen gevolgd:
Er zijn niet de eerder aan de STAK bekendgemaakte betalingsachterstanden aan leveranciers van MC ontdekt. Als gevolg hiervan heeft MC al distributierechten/ agentuurschappen verloren en loopt zij het risico om ook andere distributierechten en agentuurschappen te verliezen.
Er zijn ook andere contractuele verplichtingen niet nageleefd, waardoor de relatie met de leveranciers ernstig gespannen is geraakt. De vennootschap en de daaraan gelieerde bedrijven zouden niet in deze benarde positie zijn geraakt als u uw bestuurstaken op een behoorlijke en zorgvuldige wijze verricht had.
Vanwege uw ernstig tekortschieten worden de bestellingen van MC regelmatig aangehouden ('credit hold’) en wordt er pas geleverd na betaling van de achterstand. De vennootschap heeft een slechte 'credit rating', waardoor nieuwe, maar ook bestaande, leveranciers op 'pre-paid orders' van MC overgaan.
Gedurende de afgelopen twee (2) jaren (2014-2015) was er vaak sprake van 'out-of-stock' situaties waardoor MC verschillende afnemers verloren heeft omdat zij de bestelde medicijnen en/of producten niet kon afleveren, terwijl niet blijkt dat u (indertijd) deze situatie (voldoende) heeft trachten te verhelpen.
Met betrekking tot de vennootschap in Suriname hebben wij moeten constateren dat het personeel, met uitzondering van (2) twee werknemers, ontslagen is. De reden daarvoor is niet duidelijk en geldt in ieder geval dat deze ingrijpende beslissing niet aan de aandeelhouder (...) medegedeeld is.
Gedurende uw bestuurslidmaatschap zijn de vennootschappen en de organisatie ernstig verwaarloosd en financieel uitgehold (…) bijvoorbeeld, op kosten van de vennootschap verschillende landen afgereisd en aanzienlijke uitgaven gedaan zonder dat er daarvoor een belang voor de onderneming kan worden afgeleid.
Verder is gebleken dat MC onder uw bestuur (…) sinds het jaar 2013 een zeer dubieuze 'samenwerking' is aangegaan voor het leveren van generieke medicijnen met Suracon B.V., een in Nederland gevestigde onderneming van een zekere heer [naam 10]. Dit ondanks het feit u door (...) verschillende partijen geadviseerd was om geen zaken met de heer [naam 10] te doen of dan wel voorzichtig te zijn.
Nalatigheid in de procedure tot het verkrijgen van een geneesmiddelen groothandels-vergunning in Sint Maarten en Bonaire na het verlopen van de 5-jarige 'grace period' na 10/10/10. Hierdoor lopen de MC bedrijven op deze eilanden risico van boete en/of dat zij geen vergunning krijgen.
In verband met de voornoemde "samenwerking" zijn er de volgende uitgaven door MC gedaan met uw goedkeuring, althans kennis:
- een betaling van Nafl. 41.750 door MC in verband met registratiekosten van medicijnen in Sint Maarten. Na onderzoek is echter gebleken dat deze registraties in de administratie niet op naam van MC zijn geschied, maar op naam van Nora Pharma B.V. Sint. Maarten dat ook een onderneming van de heer [naam 10] is.
- Er zijn kosten gemaakt voor de verbouwing en inrichting van de voorraadruimte bij MC, notabene, voor de geneesmiddelen van Ivora Pharma voor NAf. 36.379,50.
- Er is een bedrag van € 235.269,00 aan medicijnen verkocht aan N.V. Quatropharma, een Surinaamse onderneming van dezelfde heer [naam 10], die besteld en betaald waren aan Suracon BV voor een bedrag van € 215.991,51 in augustus 2014. De medicijnen zijn opgehaald door het bedrijf N.V. Quatropharma en blijkbaar op de Surinaamse markt afgezet.
- De enige rol van MC Suriname was het beschikbaar stellen van opslagruimte in haar magazijn.
- De factuur aan de heer [naam 10] voor € 235.269,00 staat nog steeds open.
- Er is geconstateerd dat de hiervoor genoemde dubieuze samenwerking met de heer [naam 10] en diens bedrijven in Sint Maarten ook geleid heeft tot strafrechtelijke vervolging van MCI en de CEO en de CFO van MCI. Suracon BV had namelijk geneesmiddelen samples laten overvliegen vanuit Nederland naar Sint Maarten zonder echter de daarbij geldende wettelijke regels in acht te nemen. De medicijnen zijn door MC Sint Maarten opgehaald en opgeslagen. Nadat de Inspectie wetsovertreding ontdekt had, heeft zij op 31 maart/1 april 2014 een inval gedaan bij MC op Sint Maarten en is daarbij tevens ontdekt dat er tussen de geneesmiddelen samples ook geneesmiddelen samples met opiaten zaten.
De geneesmiddelen samples met opiaten zijn geïmporteerd uit Suriname naar Sint Maarten en door Ivora Pharma BV Sint Maarten ter bewaring afgeleverd bij MC Sint Maarten. MC Sint Maarten en Ivora Pharma BV werden verdacht van overtreding van de Opiumlandsverordening 1960. (…) MC is bij de import van geneesmiddelen samples met opiaten, gesanctioneerd met een Coditional Dismissal van het OM waarbij (onder strikte voorwaarden) werd afgezien van verdere strafrechtelijke acties tegen MC.
Het 'opiaten' incident heeft MC Sint Maarten ernstige financiële schade berokkend en is haar imago en reputatie daardoor ernstig aangetast.
Het incident heeft ook gevolgen gehad voor het geneesmiddelen registratie proces, waardoor MC Sint Maarten bijna geen medicijnen kon verkopen en nieuwe medicijnen niet kon registreren in 2014-2015.
Uw handelingen, danwel nalaten, hebben ernstige financiële en contractuele problemen voor MC veroorzaakt.
De kwesties klemmen des temeer nu de organisatie het risico loopt dat haar vergunningen om medicijnen te verkopen in Bonaire en Sint Maarten niet gegund (...) worden.
Daarbij geldt dat u de STAK niet geïnformeerd heeft over uw handelen en nalaten, in het bijzonder over de opiatenkwestie, het aangaan van samenwerkingsrelaties met bedrijven van [naam 10] en de rekeningcourant kwestie, en de ernstige gevolgen die deze hebben gehad voor de vennootschap en aan haar gelieerde ondernemingen. U heeft de STAK ook niet voorafgaand aan genoemde handelingen benaderd.
U heeft uw verplichtingen en taken als bestuurder ernstig geschonden en/of verwaarloosd, vooral waar het betreft de collectieve en hoofdelijke verantwoordelijkheid voor de algemene gang van zaken, een goede financiële situatie van de vennootschap en het steeds handelen in het belang van de vennootschap/ de organisatie.
Naar het oordeel van de vennootschap (en de STAK) is er dan ook sprake van een ernstig verwijtbaar en zeker ook onbehoorlijke taakvervulling door u dat aanzienlijke schade heeft toegebracht aan de vennootschap en de daaraan gelieerde bedrijven. (…)
Om al de voornoemde redenen zijn wij ook van oordeel dat u geen enkel beroep kunt doen enige vergoeding op grond van de hierbij met onmiddellijke ingang opgezegde managementovereenkomst.
De vennootschap (en haar gelieerde ondernemingen) stelt u hierbij volledig en hoofdelijk aansprakelijk voor alle schade die zij als gevolg van uw onbehoorlijke taakvervulling, wanprestatie en/of onrechtmatige daad lijdt en nog zal lijden.
Tot slot sommeert MC IM [gedaagde in conventie] om per 30 april 2015 aan haar te voldoen; NAƒ 235.479,88 aan rc-schuld, alsmede de afboeking van de rekening-account van AWG 129.200,01, NAƒ 41.750 (kosten medicijnen in Sint Maarten), NAƒ 36.379,50 (inrichting voorraadruimte voor Ivora Pharma), € 235.269 (ingekochte medicijnen van Suracon, in Suriname aangekomen en niet betaald) en NAƒ 1.647.697 (omzetverlies pharma in St. Maarten 2014-2015).
32. Bij brief van 4 mei 2016 heeft MC aan [gedaagde in conventie] geschreven:
In verband met de beëindiging van de OvO wijzen wij u er op dat de beëindiging van de OvO plaats vond op grond van art. 9.1 III (3).
De brief van 25 april 2016 bevat een uitgebreide redengeving van het besluit tot de opzegging. De beëindiging vindt aldus plaats onder opgave van redenen zodat er (in tegenstelling tot uw beweringen en voorstellen) geen financiële vergoeding volgt.
33. Bij brief van 4 juli 2017 heeft [gedaagde in conventie] aan MC IM meegedeeld de vordering uit de rc-verhouding van NAƒ 188.965,78 te verrekenen met zijn tegenvordering op MC IM, bestaande uit NAƒ 393.750 aan vergoedingen en NAƒ 33.900 aan bonus.

Het geschil

34. MC vordert in conventie na vermindering van eis [2] , samengevat, dat het gerecht:
[gedaagde in conventie] veroordeelt aan MC te betalen AWG 129.200 en NAƒ 188.966 wegens zijn rc-schuld te Aruba respectievelijk Curaçao,
voor recht verklaart dat [gedaagde in conventie] als statutair directeur onzorgvuldig heeft gehandeld, althans uit hoofde van de opdracht niet als bekwame dienstverlener heeft gehandeld, althans bij de uitvoering van de opdracht heeft gewanpresteerd en dat dat hem kan worden toegerekend, terzake:
1° de registratie van medicijnen op Sint Maarten zoals toegelicht in 7.2A van het verzoekschrift,
2° de verbouwing en inrichting voor de voorraadruimte voor Ivora Pharma op Sint Maarten, zoals toegelicht in 7.2B van het verzoekschrift,
3° de door MC bij Suracon B.V. ingekochte en betaalde medicijnen voor Suriname, zoals toegelicht in 7.2C van het verzoekschrift, en
4° het omzetverlies in Sint Maarten in 2014 en 2015, zoals toegelicht in 7.2D van het verzoekschrift,
5° de kosten, verbonden aan de strafrechtelijke transactie en HBN Law, zoals toegelicht onder 7.2E van het verzoekschrift,
6° het door [eiser sub 1 in de tussenkomst] in rekening courant opgenomen bedrag, en dat [gedaagde in conventie] dat bedrag aan MC zal vergoeden als [eiser sub 1 in de tussenkomst] in gebreke blijft dat bedrag terug te betalen,
en waar het betreft de onderdelen 1° t/m 4° gehouden is de daaruit voortvloeiende schade te vergoeden, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
35. [ [gedaagde in conventie] voert gemotiveerd verweer en vordert in reconventie dat het gerecht MC hoofdelijk veroordeelt tot betaling van NAƒ 307.716 en AWG 50.850, vermeerderd met incassokosten en wettelijke rente.
Hij stelt daartoe dat MC IM aan hem verschuldigd is:
- NAƒ 56.250 aan salaris over de maanden februari tot en met april 2016,
- NAƒ 112.500 aan salaris over de opzegtermijn van 6 maanden, en
- NAƒ 225.000, zijnde een jaarsalaris aan beëindigingsvergoeding,
en dat verrekening met zijn rc-schuld van NAƒ 188.966 leidt tot een totale schuld van NAƒ 204.874. Vermeerderd met de boete van 50% op grond art. 14.4 van de OvO leidt dat tot een vordering van NAƒ 307.716.
Hij stelt verder dat MC IM als het andere deel van de beëindigingsvergoeding aan hem verschuldigd is de gemiddelde bonus van AWG 33.900. Vermeerderd met de boete van 50% op grond art. 14.4 van de OvO leidt dat tot een vordering van AWG 50.850.
36. In de tussenkomst vorderen ICS en [eiser sub 1 in de tussenkomst], samengevat, dat het gerecht verklaart voor recht:
I dat voorzover zou worden geoordeeld dat sprake is van enige rc-schulden als bedoeld in het petitum van MC, zij daarvoor niet aansprakelijk zijn en niet tot betaling daarvan aan MC gehouden zijn,
II dat voorzover zou worden geoordeeld dat [gedaagde in conventie] als statutair directeur onzorgvuldig heeft gehandeld, althans niet als bekwame dienstverlener heeft gehandeld, althans heeft gewanpresteerd en dat dat hem kan worden toegerekend terzake de punten A t/m F in het petitum van MC, [eiser sub 1 in de tussenkomst] en ICS terzake geen verwijt kan worden gemaakt.
37. [ [gedaagde in conventie] voert gemotiveerd verweer. MC heeft tegen de eis in de tussenkomst in plaats van een conclusie van antwoord in de tussenkomst een conclusie van antwoord in het incident tot tussenkomst [3] genomen en zich daarin gerefereerd aan het oordeel van het gerecht.

De beoordeling

PROCEDUREEL

38. Op grond van art. 111 lid 1 sub d Rv dient een verzoekschrift niet alleen een eis te bevatten , maar ook de feitelijke onderbouwing daarvan. Na lezing moet voor de rechter (en de gedaagde) duidelijk zijn op grond van welke feiten en juridische argumenten de eiser recht heeft op wat hij van de gedaagde vordert. Op grond van art. 18c Rv zijn de partijen verplicht de relevante feiten volledig, naar waarheid en in een zo vroeg mogelijk stadium aan te voeren en kan de rechter, als die verplichting niet wordt nageleefd, daaruit de gevolgtrekkingen maken die hij geraden acht. Een en ander impliceert dat de eiser in de procedure niet de ruimte heeft om in een latere fase stellingen nader toe te lichten die al in eerste instantie behoorlijk hadden moeten worden toegelicht.
39. De zaak is na de comparitie na antwoord verwezen voor akte uitlating producties zijdens MC, teneinde MC in de gelegenheid te stellen te reageren op de (grote hoeveelheid) producties die waren overgelegd ten behoeve van de zitting. MC heeft dat gedaan in de antwoordakte van 8 juni 2020, die 44 pagina’s telt, waarvan alleen de pagina’s 27-31 direct betrekking hebben op bedoelde producties. De inhoud van de antwoordakte komt daardoor feitelijk neer op een uitgebreide conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie in plaats van, zoals de bedoeling van de zittingsrechter was, uitsluitend een reactie op de ten behoeve van de comparitie overgelegde producties.
Dit zou in strijd met een behoorlijke procesorde kunnen worden geacht, maar het gerecht acht bij de processuele stand van zaken na de comparitie van partijen, gelet op het processuele debat en de voorafgaande procedure, waaronder het niet tijdig nemen van een conclusie van antwoord in reconventie door MC, een akte met de inhoud en omvang van de antwoordakte in beginsel niet overdreven. [4]
Dat is anders met de volgende akte van MC, de akte uitlating producties d.d. 6 juli 2020.
In zijn akte uitlating producties van 8 juni 2020 heeft [gedaagde in conventie] één productie overgelegd, productie 32, een verklaring van de heer [naam 10] inzake de handel in Suriname. De zaak is daarop (wederom) verwezen naar de rol voor akte uitlating producties zijdens MC. Een behoorlijke procesorde brengt mee dat MC daarin alleen zou ingaan op de verklaring van [naam 10]. Zij heeft echter in de vorm van de akte uitlating producties d.d. 6 juli 2020 een akte van 15 pagina’s genomen, en is daarin (wederom) uitgebreid ingegaan op de onderwerpen waarop zij al was ingegaan in het verzoekschrift en de antwoordakte en die niets te maken hebben met het onderwerp waarop de productie betrekking had. [5] MC is ook niet concreet ingegaan op de verklaring van [naam 10]. De inhoud van die akte uitlating producties is daarom in strijd met een behoorlijke procesorde.
40. Ook waar het betreft de overgelegde producties heeft MC in strijd met een behoorlijke procesorde gehandeld. Bij de akte heeft MC 5 producties overgelegd [6] . MC heeft in de akte niet verwezen naar de producties 4 en 5 en heeft dus niet onderbouwd ter ondersteuning van welke stelling of verweer die zijn overgelegd. Reeds daarom zou aan de inhoud ervan kunnen worden voorbijgegaan.
Productie 1 bevat een mail aan de gemachtigde van MC, bestemd om te worden gebruikt voor het geval [gedaagde in conventie] zich zou scharen achter [eiser sub 1 in de tussenkomst]’ stellingen inzake het rapport van Baker Tilly.
De producties 4 - een tijdlijn met “feitelijkheden” - en 5 - een memo van vijf pagina’s - zijn ook door een derde geschreven en bevatten nota bene ook nog eens 70 pagina’s aan producties, waarnaar deels ook in de “tijdlijn” respectievelijk het memo wordt verwezen..
Het aldus bij het gerecht en de wederpartij over de schutting kieperen van een grote hoeveelheid informatie, zonder ook maar enigszins aan te geven welke stellingen of verweren zij met de stukken beoogt te onderbouwen, is in strijd met een behoorlijke procesorde. Daar komt nog bij dat de mail in productie 1, de tijdlijn in productie 4 en het memo in productie 5 zijn geschreven door een derde, terwijl het juist de taak van de (gemachtigde van de) procespartij zelf is om alle relevante stellingen en verweren op een adequate wijze (dus rekening houdende met het partijdebat en de procedurele eisen) in het processtuk aan de rechter (en de wederpartij) voor te leggen. Dit kan dan ook niet worden vervangen door door een derde geschreven berichten zoals in de bijlagen 1, 4 en 5, en dus ook niet door te verzoeken dit in de akte als herhaald en ingelast te beschouwen. [7]
41. [ [gedaagde in conventie] heeft tegen deze wijze van procederen terecht bezwaar gemaakt. Gelet op het onder 39 en 40 overwogene heeft het gerecht redelijkerwijs geen andere mogelijkheid dan de gehele akte van 6 juli 2020, dus inclusief de producties, wegens strijd met een behoorlijke procesorde buiten beschouwing te laten. Het zal dat dan ook doen. [8]
42. Dit geldt ook grotendeels voor de antwoordakte op de eisvermeerdering in reconventie. Die eisvermeerdering ziet alleen maar op de boete, bedoeld in art. 14.3 van de OvO. MC heeft daaraan een antwoordakte van 8 pagina’s gewijd, maar is alleen in de alinea’s 2.1 (5 regels), 4.9 (6 regels) en 4.10 (8 regels) ingegaan op de boete; op de overige 7½ pagina’s is zij, deels tardief en deels tegenstrijdig met eerdere stellingen [9] , alleen maar ingegaan op andere onderwerpen. Ook dat is in strijd met een behoorlijke procesorde. De inhoud van de akte wordt daarom, met uitzondering van de genoemde alinea’s, buiten beschouwing gelaten.

INHOUDELIJK

43. De vorderingen zijn grofweg te verdelen in vorderingen wegens de rc-schuld (conventie), tegenvorderingen wegens de beëindiging van het managementcontract (reconventie) en vorderingen wegens bestuurdersaansprakelijkheid (conventie). Het gerecht zal de vorderingen in die volgorde behandelen.

IN CONVENTIE

de rC-sCHuld
44. MC vordert na de wijziging van eis NAƒ 188.966 (rc-schuld Curacao) en AWG 129.200 (rc-schuld Aruba).
De vordering van NAƒ 188.966 baseert MC op het in dat verband door haar bij het verzoekschrift overgelegde Baker Tilly-rapport. Uit p. 10 van het bij het rapport behorende overzicht “Current-account M. [gedaagde in conventie]” blijkt dat de accountant een totaal van NAƒ 410.672,61 - bestaande uit door [gedaagde in conventie] gedane uitgaven met de zakelijke creditcard over de periode 2009 t/m juli 2015 en een eind 2014 door [gedaagde in conventie] ontvangen voorschot van NAƒ 50.000 - heeft onderzocht, dat de accountant daarvan in eerste instantie NAƒ 237.215,78 als privé-uitgaven en NAƒ 173.456,83 als zakelijke uitgaven heeft gekwalificeerd, en dat de accountant na een correctie nog eens NAƒ 48.250 bij de zakelijke uitgaven heeft ondergebracht, zodat een rc-schuld resteert van afgerond NAƒ 188.966.
Uit de pagina’s 9 en 10 van het overzicht blijkt dat, anders dan [gedaagde in conventie] stelt, in dat bedrag van NAƒ 188.966 de terugbetalingen in 2014 en 2015 van NAƒ 40.879,80 al zijn inbegrepen. Het totaal aan uitgaven en voorschot in 2014 en 2015 bedroeg immers NAƒ 89.380. Verminderd met de terugbetalingen van, afgerond, NAƒ 40.880 levert dat een totaal op van NAƒ 48.500, wat is verwerkt als een toerekening van NAƒ 51.858 aan 2014 en – NAƒ 3.359 aan 2015.
MC voert (pas) in (3.13 van) de antwoordakte na comparitie inzake de correctie met NAƒ 48.250 aan dat de STAK [gedaagde in conventie] de kans heeft gegeven om te bewijzen dat het daarbij om zakelijke kosten gaat, en dat, nu niet dat gebeurd is, het bedrag alsnog moet worden opgeteld bij de rc-schuld. Dat de onderliggende documenten ontbraken, is juist [10] , maar of dat betekent dat de desbetreffende posten alsnog bij de rc-schuld moeten worden opgeteld (en er dus een goede grond bestaat om de posten die leiden tot het totaal van NAƒ 48.250 anders te beoordelen dan alle andere posten), kan in het midden blijven, nu MC in 3.19 van de antwoordakte deze vordering uitdrukkelijk tot NAƒ 188.966 heeft beperkt, welk bedrag al toewijsbaar is. Hetzelfde geldt voor de vier creditcarduitgaven van [gedaagde in conventie] in augustus en september 2015 (genoemd in 3.16 van de antwoordakte).
Uit het voorgaande volgt dat [gedaagde in conventie] NAƒ 188.966 aan rc-schuld aan MC IM verschuldigd is.
45. De rc-verhouding bestond met MC IM. Dat [gedaagde in conventie] terzake deze rc-schulden ook nog een bedrag aan MC Aruba verschuldigd is, is niet gebleken. De vordering zal in zoverre worden afgewezen.
46. De vordering van AWG 129.200 [11] baseert MC, onder verwijzing naar haar productie 7, op de stelling dat [gedaagde in conventie] bij MC Aruba schulden die als rc-schuld waren geboekt, heeft laten omzetten in zakelijke uitgaven die hij aan MC Aruba kon doorbelasten, hetgeen er toe zou moeten leiden dat hij van de Arubaanse rc-schuld werd bevrijd.
Zoals MC stelt in (3.14 van) de antwoordakte, vermeldt het Baker Tilly-rapport een afboeking van AWG 129.200 [12] . Het betreft door [gedaagde in conventie] in het hele jaar 2011 [13] gedane creditcarduitgaven, die allemaal zijn opgenomen in productie 7 van MC, waarvan in maart 2012 door de financiële administratie van MC IM in overleg met [gedaagde in conventie] de kwalificatie zakelijk/privé is gewijzigd.
[gedaagde in conventie] voert [14] aan dat van dit bedrag NAƒ 23.355,29 privé-uitgaven waren, maar dat dit bedrag reeds is verdisconteerd in het totaal in het Baker Tilly-rapport.
Dit acht het gerecht juist. De creditcarduitgaven, opgenomen in productie 7 van MC, zijn immers allemaal ook opgenomen in het bij het Baker Tilly-rapport behorende overzicht “Current-account M. [gedaagde in conventie]”. De accountant heeft met al die posten al rekening gehouden bij de bepaling van de totale rekening-courantschuld. [gedaagde in conventie] voert daarom terecht aan dat het om dubbeltellingen gaat. Dit deel van de vordering is dus niet toewijsbaar.
47. [ [gedaagde in conventie] beroept zich echter op verrekening met zijn tegenvorderingen in reconventie. Het gerecht komt hierop terug na bespreking van die tegenvorderingen.

IN RECONVENTIE

ACHTERSTALLIG SALARIS
48. MC verweert zich tegen de vordering van salaris over de maanden februari tot en met april 2016 (in totaal NAƒ 56.250) met de stelling dat MC IM niets meer aan [gedaagde in conventie] verschuldigd was omdat hij toen geen statutair directeur meer was. Zij stelt dat [gedaagde in conventie] door aan hem toe te rekenen feiten en omstandigheden geen diensten meer verleende, en dat daarom geen tegenprestatie verschuldigd was.
Zij stelt verder, kennelijk subsidiair, dat [gedaagde in conventie] op grond van art. 6:248 lid 2 BW j° art. 6:2 BW geen aanspraak kon maken op verdere vergoeding van enige managementfee, gezien de aard, de ernst en de financiële consequenties van de hem verweten misslagen als bestuurder.
49. Anders dan MC meent, doet het er wel toe dat de OvO later is opgezegd dan het ontslag als statutair bestuurder. De grondslag voor de verplichting tot betaling van [gedaagde in conventie]’ salaris is namelijk (art. 4.1 van) de OvO, niet het al dan niet statutair bestuurder zijn.
Uit art. 4.1 van de OvO volgt dat MC IM [gedaagde in conventie] zijn salaris zal moeten betalen zolang de OvO bestond, dus in elk geval tot en met de datum van opzegging, 25 april 2016. Als niet betwist staat vast dat het daarbij gaat om een bedrag van NAƒ 56.250. Volgens het contract is MC IM dat bedrag dus aan [gedaagde in conventie] verschuldigd.
50. Inzake het beroep van MC op art. 6:248 lid 2 BW geldt mutatis mutandis het overwogene onder 60.

BEëINDIGINGSVERGOEDINGEN

51. De bedragen van NAƒ 112.500, NAƒ 225.00 en AWG 33.900 zijn beëindigingsvergoedingen, gebaseerd op een opzegging op grond van art. 9.1 iii van de OvO.
52. MC heeft terzake een warrig verweer gevoerd. Zij stelde van meet af aan [15] en ook in deze procedure [16] te hebben opgezegd conform art. 9.1 sub ii van de OvO en heeft daarin volhard tot en met het eerste deel van het pleidooi in januari 2021. [17] Nog tijdens het pleidooi, in maart 2021, meende zij dat uit art. 9.1 sub ii van de OvO volgt dat de OvO hoe dan ook op grond van art. 7:408 BW opgezegd kon worden en dat er geen beëindigingsvergoeding verschuldigd is als de opzegging van de OvO geschiedde onder opgave van redenen. [18] Tot slot, bij de voortzetting van het pleidooi in juni 2021 nam MC opeens het standpunt in dat MC IM de overeenkomst heeft opgezegd op grond van art. 9.1 sub iii van de OvO [19] , zij het dat zij geen opzeggingsvergoeding hoeft te betalen.
53. Ter discussie staat of MC IM de in art. 9.1 sub iii van de OvO opgenomen beëindigingsvergoeding verschuldigd is, omdat de bepaling spreekt over een opzegging zonder opgaaf van redenen, terwijl de opzegging met opgaaf van redenen is gedaan. MC verbindt daaraan de conclusie dat zij geen vergoeding hoeft te betalen. [gedaagde in conventie]’ standpunt komt er op neer dat art. 9.1 van de OvO een limitatieve beëindigingsregeling bevat, en dat MC in dit geval twee opties had: opzegging conform sub ii zonder vergoeding en opzegging conform sub iii met vergoeding.
54. Het gerecht overweegt dat op grond van het wettelijk uitgangspunt in art. 7:408 BW MC IM als opdrachtgever te allen tijde de OvO met [gedaagde in conventie] kon opzeggen. MC IM en [gedaagde in conventie] konden echter een van dat uitgangspunt afwijkende regeling afspreken en hebben dat ook gedaan door in art. 9.1 van de OvO een regeling op te nemen met drie situaties wanneer MC IM de overeenkomst kon beëindigen. Twee van die mogelijkheden zijn relevant: in sub ii de opzegging wegens onbehoorlijke taakuitvoering, die mede gelet op de eis van een aanmaning, per definitie met opgave van redenen geschiedt, en in sub iii de opzegging zonder opgave van redenen. Niet ter discussie staat dat bij een opzegging op grond van sub ii geen beëindigingsvergoeding verschuldigd is en bij een opzegging op grond van sub iii wel.
55. Art. 9.1 van de OvO voorziet echter niet in een opzegging met opgave van redenen waarbij een beëindigingsvergoeding verschuldigd is. [20] [gedaagde in conventie] meent dat MC IM die desondanks op grond van art. 9.1 sub iii van de OvO verschuldigd is.
Het gerecht stelt voorop dat het dan aan [gedaagde in conventie] is om feiten te stellen, en zo nodig te bewijzen (art. 129 Rv.), dat en waarom MC IM toch (dus ondanks de opgave met redenen) gehouden is tot het betalen van de beëindigingsvergoeding, bedoeld in art. 9.1 sub iii. Het bewijsrisico ligt in dat geval bij [gedaagde in conventie].
56. Zoals overwogen geeft de tekst van de OvO geen uitsluitsel. De tekst alleen is echter niet beslissend, want het komt aan op de partijbedoeling. Voor de vraag wat de partijen zijn overeengekomen, is immers bepalend de zin die zij in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en om wat zij, mede gelet op de maatschappelijke kring waartoe zij behoren en de rechtskennis die van hen kan worden gevergd, te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten [21] .
[gedaagde in conventie] beroept zich in dit verband op een aantal feiten:
  • de partijen hebben over de opzeggingsbepaling, en specifiek ook over de beëindigingsvergoeding, uitgebreid onderhandeld,
  • [gedaagde in conventie] had bij die onderhandelingen geen juridische bijstand, en MC IM wel, in de persoon van een advocaat,
  • de beëindigingsvergoeding in art. 9.1 sub iii betreft ook aanspraken uit hoofde van [gedaagde in conventie]’ eerdere dienstverband bij MC Aruba, zoals de cessantiauitkering
- aan het eind van art. 9.1 sub (iii) is toegevoegd:
Deze vergoeding wordt geacht te zijn een volledige vergoeding in relatie tot het ontslag en de beëindiging van de overeenkomst. [23] .
Naar het oordeel van het gerecht kunnen die feiten, ook in onderling verband bezien, niet leiden tot de conclusie dat de partijen hebben beoogd dat MC IM bij een opzegging met opgaaf van redenen een beëindigingsvergoeding aan [gedaagde in conventie] verschuldigd zou zijn, laat staan een beëindigingsvergoeding zoals bepaald in art. 9.l sub iii.
Waar het betreft de aanspraken aan cessantiavergoeding overweegt het gerecht dat het daarbij gaat om een in verhouding tot de beëindigingsvergoeding laag bedrag van NAƒ 23.000, met andere woorden een beperkt belang.
[gedaagde in conventie] heeft voorts aangevoerd dat hij met de beëindigingsvergoeding in art. 9.1 sub iii heeft ingestemd als ruil voor het “stevige” niet-concurrentiebeding in art. 8 van de OvO, maar heeft dit niet nader onderbouwd. Uit het dossier blijkt bovendien dat dat non-concurrentiebeding al was opgenomen in het concept ten aanzien waarvan [gedaagde in conventie] op 24 mei 2011 tekstvoorstellen heeft gedaan en dat [gedaagde in conventie] geen wijzigingen heeft voorgesteld inzake de bepaling over het non-concurrentiebeding. [24] Ook daaruit kan dus niet worden afgeleid dat MC IM bij een opzegging met opgaaf van redenen een beëindigingsvergoeding aan [gedaagde in conventie] verschuldigd zou zijn, laat staan een beëindigingsvergoeding, zoals bepaald in art. 9.l sub iii.
57. Het gerecht komt dan ook tot de conclusie dat [gedaagde in conventie] onvoldoende gesteld heeft om te kunnen concluderen dat MC IM hem een beëindigingsvergoeding als bedoeld in art. 9.1 sub iii verschuldigd is. De vorderingen van NAƒ 112.500, NAƒ 225.00 en AWG 33.900 zijn dus niet toewijsbaar.
BOETE
58. De boete is bij eisvermeerdering gevorderd. [gedaagde in conventie] baseert zich daarbij op art. 14.3 van de OvO.
MC stelt dat dat artikel niet van toepassing is, omdat zij niet in verzuim was ingevolge art. 7:408 BW j° art. 9.1 sub iii van de OvO.
Zonder nadere toelichting, die niet gegeven is, valt dit niet te begrijpen. Van verzuim is sprake wanneer een voor de voldoening bepaalde termijn verstrijkt zonder dat de verbintenis is nagekomen. Op grond van art. 4.2 van de OvO diende MC het aan [gedaagde in conventie] toekomende maandsalaris uiterlijk de laatste werkdag van iedere maand te betalen. Dat heeft MC IM vanaf februari 2016 niet gedaan. Zij was dus in verzuim: art. 14.4 van de OvO is dan ook gewoon van toepassing.
59. Onder 4.9 van de antwoordakte op de eisvermeerdering verzoekt MC kennelijk om matiging van de boete tot nihil, en onderbouwt dat met de stelling dat daarvoor aanleiding is als de zich op het boetebeding beroepende partij geen schade lijdt door de niet-nakoming.
Ook dit verweer faalt. De partijen hebben in art. 14.3 van de OvO aansluiting gezocht bij de regeling van de wettelijke verhoging van loon bij te late betaling in art. 7A:1614q BW. Deze vertragingsverhoging is erop gericht de werkgever te prikkelen het loon tijdig te voldoen. Enige schade voor de werknemer behoeft daarvoor niet aanwezig te zijn. [25] Een matiging om die reden ligt dan ook niet voor de hand.
60. Tot slot doet MC ook hier een beroep op de derogerende werking van art. 6:248 lid 2 BW “gezien de feiten een omstandigheden die haar tot de ontslag en opzeggingsbesluiten hebben geleid”. Naar het oordeel van het gerecht is de boete niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar, reeds omdat de toewijsbare vorderingen feitelijk achterstallig loon van [gedaagde in conventie] betreffen en de relatie op grond waarvan dat loon verschuldigd was, nog bestond. Bovendien zal MC IM als haar vorderingen, gebaseerd op de feiten en omstandigheden die tot de opzegging van de OvO hebben geleid, deugdelijk zijn, een schadevergoedingsvordering hebben op [gedaagde in conventie].
61. Uit het voorgaande volgt dat van de vorderingen van [gedaagde in conventie] toewijsbaar zijn het bedrag van NAƒ 56.250 wegens niet-betaald salaris tot 25 april 2017 en de boete, de vertragingsverhoging van 50% over dat bedrag. In totaal is dat NAƒ 84.375.
62. De vordering van wettelijke rente over dat bedrag is als niet betwist toewijsbaar.
63. De vordering van NAƒ 4.500 aan buitengerechtelijke incassokosten is niet toewijsbaar, aangezien niet gebleken is dat [gedaagde in conventie] in redelijkheid dergelijke kosten ter incasso heeft gemaakt. De brief van 4 juli 2017 is daarvoor onvoldoende, ook al omdat die slechts voor een zeer beperkt deel ingaat op het deel van de vordering dat zal worden toegewezen.
64. MC kan, in aanmerking nemende het geldelijk belang van de vorderingen, maar in beperkte mate als in het ongelijk gestelde partij worden aangemerkt. Dit vormt aanleiding de proceskosten te compenseren.

IN CONVENTIE

VERREKENING
65. [ [gedaagde in conventie] heeft in beginsel op grond van art. 6:127 lid 2 BW recht op verrekening van de vordering van MC IM van NAƒ 188.966 met zijn tegenvordering van NAƒ 83.375 plus rente. Mede in aanmerking nemende de verschillende bedragen in [gedaagde in conventie]’ verrekeningsverklaring van 4 juli 2017 en de verschillende bedragen die inzake de rc-schuld van [gedaagde in conventie] worden genoemd, zal het gerecht om proceseconomische redenen op beide vorderingen in conventie en in reconventie apart beslissen.
BESTUURDERSAANSPRAKELIJKHEID
66. MC baseert de bestuurdersaansprakelijkheid op art. 2:14 lid 1 BW, dat bepaalt dat iedere bestuurder tegenover de rechtspersoon gehouden is tot een behoorlijke invulling van de binnen zijn werkkring gelegen taak.
67. Op grond van art. 2:14 lid 2 BW behoren tot de werkkring alle bestuurstaken die niet bij of krachtens de statuten aan een of meer andere bestuurders zijn toegedeeld. Nu gesteld noch gebleken is dat in dit geval zo’n toedeling bestond – [gedaagde in conventie] stelt niet meer dan dat er een verdeling van de bestuurstaken was, aldus dat hij verantwoordelijk was voor Aruba en St. Maarten en [eiser sub 1 in de tussenkomst] voor Curaçao, Suriname en Bonaire - behoorden alle bestuurstaken tot de werkkring van [gedaagde in conventie] en [eiser sub 1 in de tussenkomst].
68. Voor aansprakelijkheid op de voet van art. 2:14 BW is vereist dat aan de bestuurder een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Of dat zo is, dient te worden beoordeeld aan de hand van alle omstandigheden van het geval. Tot de in aanmerking te nemen omstandigheden behoren onder meer de aard van de door de rechtspersoon uitgeoefende activiteiten, de in het algemeen daaruit voortvloeiende risico's, de taakverdeling binnen het bestuur, de eventueel voor het bestuur geldende richtlijnen, de gegevens waarover de bestuurder beschikte of behoorde te beschikken ten tijde van de aan hem verweten beslissingen of gedragingen, alsmede het inzicht en de zorgvuldigheid die mogen worden verwacht van een bestuurder die voor zijn taak berekend is en deze nauwgezet vervult. [26]
In de rechtspraak is deze normering wel vertaald aldus dat van die ernstige verwijtbaarheid sprake is in geval van handelingen die geen redelijk handelend bestuurder onder gelijke omstandigheden zou hebben verricht. [27]
69. De geëiste verklaringen voor recht terzake bestuurdersaansprakelijkheid betreffen 6 onderwerpen:
de door MC bij Suracon B.V. ingekochte en betaalde medicijnen voor Suriname, zoals toegelicht in 7.2C van het verzoekschrift,
de registratie van medicijnen op Sint Maarten, zoals toegelicht in 7.2A van het verzoekschrift
de verbouwing en inrichting voor de voorraadruimte voor Ivora Pharma op Sint Maarten, zoals toegelicht in 7.2B van het verzoekschrift,
de kosten, verbonden aan de strafrechtelijke transactie en de rekening van HBN Law, zoals toegelicht onder 7.2E van het verzoekschrift,
het omzetverlies in Sint Maarten in 2014 en 2015, zoals toegelicht in 7.2D van het verzoekschrift,
de rc-schuld van [eiser sub 1 in de tussenkomst].
70. MC baseert de grondslag van de vorderingen expliciet op, zoals zij het in het petitum aanduidt, de toelichting in 7.2 van het verzoekschrift. Daarin gaat het echter, zo blijkt ook uit de titel van par. 7.2, om een samenvatting. Voor de beoordeling is echter minstens zo belangrijk wat MC eerder in het verzoekschrift heeft gesteld. Nu ook [gedaagde in conventie] zich niet tot het gestelde in par. 7.2 van het verzoekschrift heeft beperkt, zal het gerecht dat ook niet doen en bij de beoordeling betrekken wat MC omtrent deze onderwerpen eerder in het verzoekschrift heeft gesteld.
aankoop medicijnen Suriname
71. Vaststaat dat MC € 215.991,51 heeft betaald aan Suracon B.V. in Nederland voor medicijnen ten behoeve van MC Suriname [28] , dat die medicijnen zijn opgeslagen in een pand van MC Suriname en door Quatro Pharma B.V., zijn verkocht en geleverd aan het Staatsziekenfonds van Suriname. Vaststaat ook dat MC Aruba Quatro Pharma een factuur heeft gestuurd van € 235.629 en dat die onbetaald is gebleven. Vaststaat ook dat Suracon en Quatro Pharma ondernemingen zijn van R.R. [naam 10].
72. Het gerecht overweegt dat kennelijk sprake is van wanprestatie door een contractspartner en dat MC dit [gedaagde in conventie] en [eiser sub 1 in de tussenkomst] aanrekent. In het verzoekschrift onderbouwt MC dit door te stellen dat de bestuurders zich hebben ingelaten met [naam 10] en met hem (c.q. zijn bedrijven) bedenkelijke contracten hebben gesloten, ondanks informatie die de bestuurders daarvan had behoren te weerhouden, namelijk (a) de door de huisadvocaat van MC geuite bedenkingen tegen Suracon, (b) de surseance van betaling waarin Suracon verkeerde en (c) ernstige reserves bij de Inspectie van Geneesmiddelen te Sint Maarten tegen Suracon en [naam 10].
73. MC heeft daaraan onder 5.5, 5.6, 5.7, 5.13, 5.14 en 5.15 van de akte van 8 juni 2020 - dus bijna 4 jaar na de indiening van het verzoekschrift en nog na de comparitie van partijen - een waslijst van andere argumenten toegevoegd, waaraan het gerecht voorbijgaat omdat een dergelijke toevoeging, gelet op het overwogene onder 38, in strijd met een behoorlijke procesorde is.
Hetzelfde geldt voor de nieuwe verwijten onder 4.20 en in de ruim 12 pagina’s van par. 7 van deze akte. [29] Het beroep van [gedaagde in conventie] op de klachtplicht en op verjaring behoeft dan ook geen bespreking.
74. Het gerecht overweegt verder dat als niet betwist vaststaat dat R. Voorn, [gedaagde in conventie]’ voorganger, al contact had met [naam 10] om het assortiment aan te vullen met producten van de farmaceutische groothandel Mosadex en dat Voorn [gedaagde in conventie] en [eiser sub 1 in de tussenkomst] zelfs heeft voorgesteld aan [naam 10]. Verder staat vast dat Suracon vertegenwoordiger van Mosadex in het Caribisch gebied was [30] en dat [gedaagde in conventie] in de vergadering van de STAK op 3 september 2015 heeft gemeld dat MC IM zich inspande om Mosadex naar Curaçao, Sint Maarten en Aruba te halen [31] . Gesteld noch gebleken is dat de STAK, bijvoorbeeld op de “strategic session” waartoe ter vergadering is besloten, heeft besloten dat dit onwenselijk was. Het door MC geschetste beeld dat de bestuurders zich buiten medeweten van de STAK hebben ingelaten met [naam 10] behoeft dan ook op zijn minst nuancering.
Verder staat vast dat de bestuurders zich wel degelijk hebben voorbereid op het contract met Suracon. Zo heeft [eiser sub 1 in de tussenkomst] op 12 april 2013 de huisadvocaat ingeschakeld voor overleg over de beoogde samenwerking met [naam 10] in de vorm van distributieovereenkomsten. [32] en staat als niet betwist vast dat [gedaagde in conventie] en [eiser sub 1 in de tussenkomst] met [naam 10] een bezoek aan Mosadex hebben afgelegd om de plannen te bespreken.
75. MC verwijst bij de bedenkingen van de huisadvocaat naar haar mail aan de bestuurders van 21 juni 2013, maar in die mail valt niet veel meer te lezen dan dat zij meldt dat Suracon nog in surseance van betaling verkeert en dat zij adviseert om zich goed te “informeren over de status van Suracon en of Suracon buiten de bewindvoerder om overeenkomsten kan aangaan.” [33]
Anders dan MC stelt, kan hierin niet een advies worden gelezen om geen zaken met [naam 10] te doen. Ook de surseance van betaling waarin Suracon verkeerde, vormde op zichzelf geen beletsel om zaken met Suracon te doen: dat was namelijk in beginsel mogelijk.
76. De “ernstige reserves” bij de Inspectie van Geneesmiddelen te Sint Maarten zijn door MC niet gemotiveerd en onderbouwd. Uit productie 4 van [eiser sub 1 in de tussenkomst] blijkt dat Kowsoloeea op verzoek van de Inspectie de brief van Mosadex van 5 september 2012 en een verklaring omtrent het gedrag van hemzelf aan de Inspectie heeft gestuurd. Als deze brief met bijlagen een reactie op de reserves van de Inspectie vormde, is gesteld noch gebleken dat de reserves daarna nog bestonden.
76. Het voorgaande leidt tot het oordeel dat de drie verwijten onvoldoende zijn om te kunnen concluderen dat de bestuurders een ernstig verwijt kan worden gemaakt terzake de onbetaalde levering aan Suriname. Deze vordering zal daarom ook worden afgewezen.
registratiekosten Sint Maarten
78. Vaststaat dat MC registratiekosten van generieke medicijnen betaalde, terwijl die medicijnen niet op naam van MC, maar op naam van Ivora Pharma werden gesteld,.
MC stelt dat dit een misslag is die aan [gedaagde in conventie] en [eiser sub 1 in de tussenkomst] wordt toegerekend en dat de kosten NAƒ 41.750 bedroegen.
79. [ [gedaagde in conventie] stelt in dit verband dat het tot de normale bedrijfsvoering van MC behoort om dergelijke kosten voor te schieten en dat de vordering op de leverancier normaal gesproken wordt voldaan door betaling, verrekening van schuld of betaling in natura door middel van producten. Hij stelt dat MC IM deze vordering alsnog kan innen en betwist de hoogte van het bedrag,
80. Het gerecht is van oordeel dat [gedaagde in conventie] geen ernstig verwijt kan worden gemaakt als het op naam van een derde stellen van medicijnen tot de normale bedrijfsvoering behoort. MC heeft op het gemotiveerde verweer van [gedaagde in conventie] niet gereageerd, terwijl zij daarvoor voldoende gelegenheid had. MC heeft dan ook niet voldoende aannemelijk gemaakt dat [gedaagde in conventie] een ernstig verwijt terzake kan worden gemaakt. Deze vordering is niet toewijsbaar.
voorraadruimte Sint Maarten
81. Ten behoeve van de vestiging te Sint Maarten is een voorraadruimte ge-/verbouwd voor een bedrag van NAƒ 36.379,50. MC verwijt [gedaagde in conventie] dat opdracht is gegeven voor deze verbouwing, terwijl dat onnodig was omdat de ruimte niet wordt gebruikt. MC verwijt [eiser sub 1 in de tussenkomst] hetzelfde, en voegt daaraan in dit verband toe dat de verbouwing uitsluitend geschiedde om [naam 10] ter wille te zijn. Aldus zouden [gedaagde in conventie] en [eiser sub 1 in de tussenkomst] geld van MC hebben verspild.
82. [ [gedaagde in conventie] stelt dat deze kosten nodig en verantwoord waren en binnen de normale bedrijfsvoering pasten. Hij stelt dat de opslagfaciliteiten van de vestiging te Sint Maarten niet voldeden aan de voor het opslaan van medicijnen en andere farmaceutische toepassingen te stellen eisen, waaronder die in Europese richtlijnen. Hij stelt verder dat met de verbouwing en renovatie de opslagcapaciteit van Sint Maarten is vergroot en naar een hoger niveau gebracht. [Gedaagde in conventie] stelt verder dat de producten van [naam 10] maar een beperkt deel van de opslagcapaciteit innamen.
83. Het gerecht overweegt dat MC haar stellingen in het geheel niet heeft onderbouwd, terwijl zij daarvoor na het gemotiveerde verweer ruimschoots de kans heeft gehad. Dat MC zonder noodzaak een verbouwing heeft laten uitvoeren blijkt dan ook niet uit het dossier. Het was op grond van art. 129 Rv. aan MC, als degene die zich op de rechtsgevolgen van het gestelde feit beroept, om te bewijzen dat er geen noodzaak was voor de verbouwing. Nu op dit punt ook niet een voldoende concreet bewijsaanbod is gedaan en het gerecht geen aanleiding ziet voor een ambtshalve bewijsopdracht, zal dat feit niet komen vast te staan. De vordering terzake zal dus worden afgewezen.
kosten strafrechtelijke transactie en de rekening van HBN Law
84. In de toelichting onder 7.2E van het verzoekschrift stelt MC niet meer dan dat deze kosten zijn veroorzaakt door de “onoordeelkundige en oplettendheid” van de directie. De vordering heeft, gelet op de elders in het verzoekschrift opgenomen verwijten, te maken met de “opiaten”-kwestie.
Deze kwestie betreft het door Ivora Pharma B.V. - ook een onderneming van [naam 10] - laten opslaan van samples van geneesmiddelen met opiaten bij de vestiging te Sint Maarten op 3 februari 2014, welke import en opslag in strijd was met de Opiumlandsverordening 1960. De Inspectie voor de Volksgezondheid heeft processen-verbaal opgemaakt en het Openbaar Ministerie van Sint Maarten heeft de zaak afgedaan met een transactie (een boete van NAƒ 5.000) met een proeftijd van 2 jaar. [gedaagde in conventie] en [eiser sub 1 in de tussenkomst] hebben bij deze kwestie juridische hulp van HBN Law ingeschakeld
85. MC stelt, zo begrijpt het gerecht, dat [gedaagde in conventie] hierbij onoordeelkundig en onoplettend heeft gehandeld. Onduidelijk is echter waarom, aangezien om te kunnen oordelen of op te letten toch op zijn minst nodig is dat [gedaagde in conventie] wist of behoorde te weten van de (mogelijkheid van) invoer en opslag van de verboden spullen. Dat heeft MC niet gesteld, en reeds daarom is niet duidelijk waarom zij meent dat hij verwijtbaar heeft gehandeld. Overigens stelt [gedaagde in conventie] dat hij niet op de hoogte was en blijkt die wetenschap ook niet uit het dossier. [34] De vordering van de kosten van de strafrechtelijke transactie is daarom niet toewijsbaar.
Dat de bestuurders een advocaat hebben ingeschakeld, is naar het oordeel van het gerecht normaal bedrijfsmatig handelen bij een kwestie zoals deze, waarbij bijzondere juridische expertise wenselijk is.
86. Uit het voorgaande volgt dat [gedaagde in conventie] en ICS/[eiser sub 1 in de tussenkomst] geen ernstig verwijt te maken valt, waar het betreft de kosten van de strafrechtelijke transactie en de rekening van HBN Law. De vordering zal dus worden afgewezen.
omzetverlies Sint Maarten
87. In de toelichting onder 7.2D van het verzoekschrift stelt MC niet meer dan dat aan de directie toe te rekenen misslagen hebben geleid tot ”een vooralsnog begroot omzetverlies van MC IM (in de periode 2014 en 2013) van NAƒ 1.647.697 in Sint Maarten in 2015 (voorlopige cijfers)”.
88. Het gerecht acht gelet op deze “toelichting” niet duidelijk op welke periode deze vordering betrekking heeft. Relevant is dat echter niet, aangezien deze vordering ook overigens onvoldoende is onderbouwd. Voor toewijzing van deze vordering zou niet alleen nodig zijn dat MC stelt op welke aan [gedaagde in conventie] en [eiser sub 1 in de tussenkomst] toe te rekenen misslagen zij doelt, maar ook dat, en waarom en hoe die misslagen hebben geleid tot omzetverlies. MC heeft niet voldaan aan haar stelplicht terzake, Het verweer van [gedaagde in conventie] op dit punt slaagt. Deze vordering is dus niet toewijsbaar.
de rc-schuld van [eiser sub 1 in de tussenkomst]
89. In het verzoekschrift (onder de toelichting onder 7.2F) stelt MC niet meer dan dat [gedaagde in conventie] de rc-schuld van [eiser sub 1 in de tussenkomst] zal moeten voldoen, voorzover [eiser sub 1 in de tussenkomst] die niet betaalt. Een juridische grondslag heeft MC niet gegeven, en [gedaagde in conventie] stelt dat die niet bestaat, maar uit het onderbrengen van de vordering bij andere vorderingen terzake bestuurdersaansprakelijkheid kan worden afgeleid dat ook deze vordering is gebaseerd op art. 2:14 lid 1 BW. Echter, ook dan had MC behoren te stellen dat en waarom sprake is van bestuurdersaansprakelijkheid in de zin van art. 2:14 lid 1 BW. Dat heeft zij niet gedaan. MC heeft dus niet voldaan aan de op haar rustende stelplicht. De vordering zal daarom worden afgewezen..

IN CONVENTIE: TOT SLOT

90. Het voorgaande betekent dat [gedaagde in conventie] zal worden veroordeeld tot betaling aan MC IM van zijn rc-schuld en dat de vorderingen terzake bestuurdersaansprakelijkheid zullen worden afgewezen.
91. MC vordert onder 2 sub G van het petitum “Rente en kosten rechtens”. Dit laatste is een gebruikelijke term waarmee wordt verzocht de gedaagde in de kosten van de procedure te veroordelen. De vordering van rente is niet gespecificeerd: niet is aangegeven over welke bedragen [gedaagde in conventie] rente zou moeten betalen en gedurende welke periode(s). Deze vordering is daarom niet toewijsbaar.
92. [ [gedaagde in conventie] kan, in aanmerking nemende het gestelde geldelijk belang van de vorderingen, maar in beperkte mate als in het ongelijk gestelde partij worden aangemerkt. Hij kan in beginsel ook verrekenen met het bedrag waartoe MC IM in reconventie wordt veroordeeld, zodat het totale aan MC toekomende bedrag nog lager is. Een en ander vormt aanleiding de proceskosten te compenseren.

IN DE TUSSENKOMST

93. Anders dan MC kennelijk veronderstelt, richt de eis in de tussenkomst zich tegen zowel [gedaagde in conventie] als MC, sterker nog: vordering I raakt de belangen van MC méér dan die van [gedaagde in conventie].
94. [ [gedaagde in conventie] voert gemotiveerd verweer, MC heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het gerecht.
95. In vordering I vorderen ICS en [eiser sub 1 in de tussenkomst] een verklaring voor recht dat zij niet aansprakelijk zijn voor de rc-schulden van [gedaagde in conventie] en niet tot betaling daarvan aan MC gehouden zijn.
Zij voeren in dat verband aan dat MC in de zaak tegen [eiser sub 1 in de tussenkomst] vordert dat hij wordt veroordeeld tot betaling van de rc-schuld van [gedaagde in conventie]. Zij achten het buitengewoon onredelijk om ICS/[eiser sub 1 in de tussenkomst] daarvoor aansprakelijk te houden, omdat zij niet belast waren met het opstellen van de jaarrekeningen, zij, gelet op de taakverdeling tussen de bestuurders, geen verantwoordelijkheden hadden voor wat betreft Aruba en hen niet kan worden verweten dat [gedaagde in conventie] privé-schulden omzette in een schuld van MC Aruba, temeer daar dit volgens MC door [gedaagde in conventie] verheimelijkt is.
96. [ [gedaagde in conventie] meent dat de vordering dient te worden afgewezen, omdat het de bestuurders was toegestaan een rc-verhouding met MC IM te hebben en omdat niet voldaan wordt aan de voorwaarde dat sprake is van enige rc-schulden van [gedaagde in conventie].
97. Het gerecht kan [gedaagde in conventie] hierin niet volgen, aangezien, zo volgt uit het overwogene in conventie, er wel degelijk sprake is van een rc-schuld van [gedaagde in conventie]. Verder is niet gebleken dat het de bestuurders was toegestaan een rc-verhouding met MC IM te hebben. Belangrijker is echter wat MC hiervan vindt, want de vordering betreft vooral haar aanspraken.
MC heeft echter geen verweer gevoerd. Nu [gedaagde in conventie] geen deugdelijk verweer heeft gevoerd en MC geen verweer heeft gevoerd, kan het gerecht niet anders dan de vordering toewijzen.
98. Vordering II is niet toewijsbaar, reeds omdat niet is voldaan aan de voorwaarde ervoor, namelijk dat wordt geoordeeld dat [gedaagde in conventie] onzorgvuldig heeft gehandeld, althans niet als bekwame dienstverlener heeft gehandeld, althans heeft gewanpresteerd en dat dat hem kan worden toegerekend terzake de punten A t/m F in het petitum van MC. De vorderingen wegens bestuurdersaansprakelijkheid zijn immers afgewezen.
99. [ [gedaagde in conventie] en MC zullen als in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure in de tussenkomst worden veroordeeld.

De beslissing

Het gerecht:

in conventie

veroordeelt [gedaagde in conventie] tot betaling van NAƒ 188.966 aan MC IM,
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt,

in reconventie

veroordeelt MC IM tot betaling aan [gedaagde in conventie] van NAƒ 84.475, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 25 april 2016 tot en met de algehele voldoening,
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt,

in de tussenkomst

verklaart voor recht dat [eiser sub 1 in de tussenkomst] en ICS niet aansprakelijk zijn voor de rc-schulden tot betaling waarvan [gedaagde in conventie] in conventie is veroordeeld,
veroordeelt [gedaagde in conventie] als in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de tussenkomst, begroot op NAƒ 500,
veroordeelt MC als in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de tussenkomst, begroot op NAƒ 500,

in conventie, in reconventie en in de tussenkomst

verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J.F. Gerard, rechter, en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 27 februari 2023.

Voetnoten

1.Duidelijkheidshalve gebruikt het gerecht in de citaten uit de overeenkomst van opdracht dezelfde afkorting voor MC IM als in dit vonnis, en dus een andere afkorting dan in de overeenkomst zelf. Om dezelfde reden wordt onder 31 in de brief van 25 april 2016 “Manrique Capriles” afgekort tot: MC.
2.In 3.19 van de akte van 8 juni 2020.
3.Akte van 7 mei 2018, hoewel in het incident reeds bij vonnis van 21 augustus 2017 was beslist (en MC in dat incident al op 6 maart 2017 een akte had genomen.
4.Wat niet wil zeggen dat alles in de akte toelaatbaar is.
5.Bijvoorbeeld de rc-verhouding, de handel te Bonaire en de handel te Sint Maarten.
6.Waarvan de laatste ongenummerd.
7.Terecht is door [gedaagde in conventie] aangevoerd dat het ook niet mogelijk is om, zoals MC in 1.2 van de pleitnotities van 24 juni 2001 heeft verzocht, de in de zaak [eiser sub 1 in de tussenkomst] aangevoerde weren als herhaald en ingelast te beschouwen; vgl. HR 21 november 2008, NJ 2009/477, ECLI:NL:HR:2008:BF1032. Dat heeft het gerecht dus ook niet gedaan.
8.Dit geldt dan uiteraard ook voor latere verwijzingen naar de akte of producties, zoals in het pleidooi.
9.Bijvoorbeeld de stelling dat het salaris van [gedaagde in conventie] tot 25 april 2016 is doorbetaald, terwijl (onder 4.8 van de akte van 8 juni 2020) is erkend dat slechts tot en met januari 2016 is betaald.
10.Baker Tilly-rapport, p. 2: “a
11.Onder 4.1 van het verzoekschrift noemt MC een bedrag van AWG 129.478,51.
12.Maar niet, zoals MC stelt, op p. 10 van het rapport, maar op p. 6 van de eerste bijlage van het rapport, het overzicht “Current-account M. [gedaagde in conventie]”. Het rapport zelf kent maar 4 pagina’s.
13.Dus zowel vóór als na zijn aantreden als general manager.
14.Vanaf de comparitie van partijen.
15.Bijvoorbeeld in de brief van 4 mei 2016.
16.4.6 van de akte van 8 juni 2020
17.2.1 van de antwoordakte van 22 maart 2021 en 4.1 en 4.2 van de pleitnotities van 8 januari 2021.
18.2.3 van de pleitnotities van 22 maart 2021
19.9.5 pleitnotities van 24 juni 2021 (repliek)
20.En overigens ook niet in een opzegging wegens onbehoorlijke taakuitvoering zonder dat een aanmaning nodig is, omdat zo’n aanmaning zinloos zou zijn (analoog aan art. 6:83 BW).
21.Vaste rechtspraak sinds HR 13 maart 1981, NJ 1981/635 (Haviltex)
22.Producties 35 en 36.
23.Productie 37.
24.Productie 35.
25.HR 5 januari 1979, ECLI:NL:PHR:1979:AB7251
26.HR 10 januari 1997, NJ 1997/360, ECLI:NL:HR:1997:ZC2243
27.Vgl. HR 08 juni 2001, NJ 2001/454, ECLI:NL:HR:2001:AB2053 (in een faillissement) en onder meer Rb. Arnhem 19 november 2003, JOR 2004/38 (in het algemeen)
28.MC stelt niet wanneer is betaald, maar het gerecht leidt uit de stukken af dat dat in augustus 2014 was, kort voor het einde van de surseance van betaling door de homologatie van het crediteurenakkoord op 17 augustus 2014.
29.Alhoewel alles in par. 7 irrelevant lijkt, omdat er geen verband met de vorderingen zichtbaar is.
30.Brief van 5 september 2012 van Mosadex in productie 4 van [eiser sub 1 in de tussenkomst].
31.Productie 6 [gedaagde in conventie].
32.Productie 5 [eiser sub 1 in de tussenkomst].
33.Productie 10 MC.
34.Integendeel: in de brief van de Inspectie d.d. 24 april 2014 aan HBN Law (bijlage 10 van productie 10 van MC) verklaart de Inspectie (a) dat geen documenten zijn toegezonden waaruit blijkt dat MC wist welke farmaceutische producten zouden worden toegezonden en (b) dat het mailbericht van [naam 10] aan [gedaagde in conventie] en [eiser sub 1 in de tussenkomst] pas na de import is verstuurd.