ECLI:NL:OGEAC:2023:206

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
23 augustus 2023
Publicatiedatum
25 augustus 2023
Zaaknummer
CUR202203660
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de vestigingsvergunning voor een benzinestation in Curaçao en de rol van belanghebbenden

In deze uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao wordt het beroep van eiseressen tegen de verlening van een vestigingsvergunning aan de derde-belanghebbende, St. Helena Pompstation N.V., beoordeeld. De eiseressen, verenigingen die de belangen van benzinepomphouders behartigen, hebben op 2 augustus 2022 pro forma beroep ingesteld tegen de vestigingsvergunning die op 26 november 2021 door de Minister van Economische Ontwikkeling was verleend. Het Gerecht oordeelt dat de vestigingsvergunning onvoldoende gemotiveerd is, omdat niet duidelijk is aan welke voorwaarden en weigeringsgronden de aanvraag is getoetst. De rechtsgevolgen van de vergunning kunnen niet in stand blijven, omdat de toelichting van verweerder in deze procedure de vergunning niet kan dragen.

Het Gerecht concludeert dat eiseressen als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt, omdat zij opkomen voor de financiële belangen van hun leden, die mogelijk schade lijden door de vestiging van een nieuw benzinestation. De eiseressen hebben ook tijdig beroep ingesteld, ondanks dat dit na de termijn van zes weken was, omdat zij niet eerder op de hoogte waren van de vestigingsvergunning. Het Gerecht vernietigt de vestigingsvergunning en draagt verweerder op om binnen vier maanden een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de bezwaren van eiseressen. Tevens worden de proceskosten van eiseressen vergoed.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Uitspraak

in het geding tussen:
De vereniging CURAÇAO OIL PRODUCTS DISTRIBUTORS ASSOCIATION (COPDA),
De vereniging ASOSIASHON DOÑONAN DI POMP DI GASOLIN (ASOGAS)
gevestigd in Curaçao,
eiseressen,
gemachtigde: mr. A.K.E. Henriquez,
tegen

de Minister van Economische Ontwikkeling (MEO),

verweerder,
gemachtigde: mr. G.N. Hollander,
met als derde-belanghebbende:

de naamloze vennootschap ST. HELENA POMPSTATION N.V.,

gevestigd in Curaçao,
gemachtigden: mrs. W.R. Flocker en H. Braam.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt het Gerecht het beroep van eiseressen tegen de verlening van de vestigingsvergunning door verweerder aan de derde-belanghebbende voor vestiging van een benzinestation aan de Weg naar Westpunt 99.
1.1
Verweerder heeft bij Ministeriële Beschikking van 26 november 2021 een vestigingsvergunning verleend aan de derde-belanghebbende en daarin toestemming gegeven voor de verplaatsing van het benzinestation (de vestigingsvergunning).
1.2
Eiseressen hebben op 2 augustus 2022 pro forma beroep ingesteld tegen de vestigingsvergunning. Zij hebben op 23 november 2022 hun gronden aangevuld.
1.3
Verweerder heeft op 27 december 2022 een verweerschrift ingediend.
1.4
De derde-belanghebbende heeft op 10 januari 2023 een schriftuur ingediend.
1.5
Het Gerecht heeft het beroep op 28 juni 2023 op zitting behandeld. Namens eiseressen is verschenen haar gemachtigde en [voorzitter ASOGAS], voorzitter van ASOGAS. Verweerder heeft zich tijdens de zitting laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens de derde-belanghebbende zijn de gemachtigden verschenen samen met [de directeur] directeur van de derde-belanghebbende.

Beoordeling door het Gerecht

2. Het Gerecht beoordeelt in deze uitspraak eerst of eiseressen belanghebbenden zijn en vervolgens of zij het beroep tijdig hebben ingediend. Daarna beoordeelt het Gerecht het beroep van eiseressen tegen de vestigingsvergunning, aan de hand van de beroepsgronden van eiseressen.
3. Het Gerecht komt tot het oordeel dat eiseressen belanghebbenden zijn in deze procedure en dat zij het beroep tijdig hebben ingediend. Het Gerecht komt verder tot het oordeel dat het beroep gegrond is. De vestigingsvergunning is onvoldoende gemotiveerd. Uit de vestigingsvergunning blijkt niet aan welke voorwaarden en weigeringsgronden verweerder de aanvraag heeft getoetst en tot welke conclusie die toetsing heeft geleid. De rechtsgevolgen van de vestigingsvergunning kunnen niet in stand blijven, omdat de toelichting die verweerder in deze procedure heeft gegeven de vergunning ook niet kan dragen. Hierna legt het Gerecht uit hoe het Gerecht tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Kunnen eiseressen als belanghebbenden worden aangemerkt?
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseressen een afgeleid belang hebben, waardoor zij geen belanghebbenden zijn in deze procedure. De derde-belanghebbende voert aan dat de financiële belangen waarvoor eiseressen betogen op te komen niet vallen onder het behartigen van het sociaal-economisch belang zoals is opgenomen in de statuten van eiseressen. Uit de statuten blijkt niet dat eiseressen een bevoegdheid hebben om in rechte op te treden, aldus de derde-belanghebbende. Zij kunnen daarom niet als belanghebbenden worden aangemerkt. Verweerder en de derde-belanghebbende concluderen tot niet-ontvankelijkheid van eiseressen.
4.1
Eiseressen betogen dat zij belanghebbenden zijn, omdat zij opkomen voor de financiële belangen van hun leden. Het verlenen van de vestigingsvergunning aan de derde-belanghebbende heeft grote gevolgen voor de levensvatbaarheid van haar leden. De leden van eiseressen die gevestigd zijn in de buurt van de derde-belanghebbende lopen het risico dat zij niet meer kunnen bestaan doordat de derde-belanghebbende een veel groter benzinestation mag gaan exploiteren. Zij zullen daardoor klanten verliezen.
5. Het Gerecht is van oordeel dat eiseressen belanghebbenden zijn. Het Gerecht motiveert dat als volgt.
5.1
Op grond van artikel 7, eerste lid, van de Lar kunnen natuurlijke personen of rechtspersonen die door een beschikking rechtstreeks in hun belang zijn getroffen, daartegen beroep instellen bij het Gerecht. Ten aanzien van rechtspersonen worden mede als hun belangen beschouwd de belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden behartigen.
5.2
Eiseressen zijn verenigingen. Een vereniging die opkomt voor het belang van haar leden komt op voor een collectief belang, tenzij het tegendeel blijkt. Eiseressen hebben conform hun statuten tot doel het behartigen van de sociaal-economische belangen van benzinepomphouders. ASOGAS heeft verder tot doel de bescherming van de benzinepompstations en -pomphouders. Eiseressen hebben ter zitting toegelicht dat zij in deze procedure opkomen voor de bescherming van de financiële positie van hun leden. Doordat de vestigingsvergunning het mogelijk maakt dat de derde-belanghebbende operationeel wordt, loopt de levensvatbaarheid van de benzinestations van de leden van eiseressen gevaar. Een extra benzinestation zal volgens eiseressen direct leiden tot financieel nadeel, omdat de marge op benzine zo klein is.
5.3
Het Gerecht begrijpt eiseressen zo dat zij opkomen voor het concurrentiebelang van hun leden. Het concurrentiebelang van haar leden is een belang waarvoor een vereniging kan opkomen (zie bijvoorbeeld Raad van State 24 juni 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BI9671 en Raad van State van 19 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4143). Naar het oordeel van het Gerecht kan deze jurisprudentie ook in Curaçao worden toegepast. Het is aannemelijk dat verschillende benzinestations gevolgen zullen ondervinden van de vestiging van het benzinestation van de derde-belanghebbende. Het concurrentiebelang is een belang dat rechtstreeks bij de vestigingsvergunning is betrokken. Eiseressen stellen immers dat de vestigingsvergunning is verleend in strijd met de geldende regelgeving en dat de benzinestations in de buurt van de derde-belanghebbende omzetverlies zullen leiden door de vestiging van de derde-belanghebbende.
5.4
Eiseressen ontplooien ook feitelijke werkzaamheden die in het verlengde van hun statutaire doelstellingen liggen. Zo adviseren zij de vestiging van een nieuw benzinestation of de verplaatsing van een bestaand benzinestation en voeren zij de onderhandelingen met de overheid en derde partijen over financiële belangen van hun leden.
5.5
De conclusie is dat het belang waarvoor eiseressen opkomen rechtstreeks bij het besluit is betrokken en de feitelijke werkzaamheden van eiseressen in het verlengde liggen van hun statutaire doelstellingen. Artikel 7 van de Lar vereist niet dat de bevoegdheid van een rechtspersoon om in rechte op te treden expliciet in de statuten is geregeld. Eiseressen kunnen in deze procedure als belanghebbenden worden aangemerkt.
Hebben eiseressen het beroep tijdig ingediend?
6. Eiseressen betogen dat zij beroep hebben ingesteld om op te komen tegen een mogelijk aan de derde-belanghebbende verleende vergunning. Het viel hun op dat de derde-belanghebbende investeringen deed in de ontwikkeling van het benzinestation. Zij hebben toen zekerheidshalve beroep ingesteld. Een jaar eerder verkeerden eiseressen ook in de veronderstelling dat aan de derde-belanghebbende een vestigingsvergunning was verleend, omdat de ontwikkeling van het benzinestation werd voortgezet. In die procedure bleek uiteindelijk dat er geen vestigingsvergunning was verleend. Eiseressen zijn in de civiele procedure op 26 september 2022 op de hoogte geraakt van de aan de derde-belanghebbende afgegeven vestigingsvergunning. Zij hadden toen al pro-forma beroep ingesteld tegen de mogelijk verleende vestigingsvergunning.
7. Het Gerecht is van oordeel dat eiseressen tijdig beroep hebben ingesteld. Het Gerecht motiveert dat als volgt.
7.1
Op grond van artikel 16, eerste lid, van de Lar bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken. Die termijn vangt aan op de dag na die waarop de beschikking is gegeven. Het tweede lid bepaalt dat de dag waarop de beschikking is verzonden of uitgereikt geldt als de dag waarop deze is gegeven. Het vierde lid bepaalt dat wanneer het beroepschrift na afloop van de daarvoor gestelde termijn is ingediend, niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft als de indiener aantoont dat de termijnoverschrijding het gevolg is van niet aan hem toe te rekenen bijzondere omstandigheden en dat hij het beroep heeft ingesteld zo spoedig als dit redelijkerwijs verlangd kon worden.
7.2
Verweerder heeft de beschikking op 26 november 2021 aan de derde-belanghebbende uitgereikt. Dat betekent dat de beschikking op 26 november is gegeven. De beroepstermijn is gaan lopen op 27 november 2021 en is geëindigd op 7 januari 2022. Eiseressen hebben het pro-forma beroep ingediend op 2 augustus 2022. Dat is na het verstrijken van de beroepstermijn. De vraag die dan moet worden beantwoord is of de overschrijding van de beroepstermijn verschoonbaar is. Voor de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding moeten eiseressen feiten en omstandigheden stellen die tot de conclusie leiden dat de overschrijding van de beroepstermijn hen niet kan worden toegerekend.
7.3
Termijnoverschrijding bij aanvankelijke onbekendheid met een besluit kan grond opleveren voor verschoonbaarheid. Conform vaste jurisprudentie van het Hof (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 7 december 2016, ECLI:NL:OGHACMB:2016:178) dient in zulke gevallen, het beroepschrift zo spoedig als redelijkerwijs van de indiener verlangd kon worden, worden ingediend. Dat wil zeggen binnen twee weken na kennisname van het besluit.
7.4
In dit geval is geen concreet moment of concrete gebeurtenis aan te wijzen op grond waarvan eiseressen op de hoogte hadden kunnen zijn van de afgifte van de vergunning. Eiseressen hebben toegelicht dat zij pro-forma beroep hebben ingesteld, omdat zij zagen dat af en aan betonwerkzaamheden plaatsvonden bij het benzinestation van de derde-belanghebbende. Er werden ook installaties geplaatst en werkzaamheden verricht met een kraan. Die investeringen hebben eiseressen doen vermoeden dat aan de derde-belanghebbende een vestigingsvergunning was afgegeven. Eiseressen kunnen zich niet de exacte datum herinneren van het aanvangen van die werkzaamheden, maar zij hebben niet lang daarna zekerheidshalve dit beroep ingesteld. Een jaar eerder hadden zij ook beroep ingesteld toen zij zagen dat de derde-belanghebbende doorging met de ontwikkeling van het benzinestation, maar toen bleek er geen vestigingsvergunning te zijn afgegeven. De derde-belanghebbende bleek toen ook niet over een bouwvergunning te beschikken. Hij heeft desondanks de bouw van het benzinestation voortgezet.
7.5
Naar het oordeel van het Gerecht leiden de volgende feiten en omstandigheden tot de conclusie dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Eiseressen konden niet op een eerder moment dan de periode kort voor het instellen van het pro forma beroep op de hoogte zijn van de vestigingsvergunning. Verweerder heeft eiseressen immers niet op de hoogte gesteld van de vestigingsvergunning, terwijl dat wel op zijn weg had gelegen. Ten eerste heeft het Gerecht dat opgenomen in de uitspraak van 27 oktober 2021 in de zaken met nummers CUR201904803 en CUR202004451. In rechtsoverweging 6 van die uitspraak is opgenomen dat het Gerecht ervan uitgaat dat verweerder een afschrift van de nog te verlenen vestigingsvergunning aan eiseressen zal doen toekomen. Die uitspraak is gedaan een maand voordat de vestigingsvergunning is verleend. Ten tweede was het verweerder bekend dat eiseressen bezwaar hebben tegen de vestiging van het benzinestation van de derde-belanghebbende. Dat had verweerder kunnen afleiden uit de omstandigheid dat eiseressen meerdere malen beroep hebben ingesteld tegen de (mogelijke) afgifte van de vestigings-, bouw- en hindervergunning. Verder hebben eiseressen in het kader van hun adviesfunctie in 2019 hun bezwaren geuit over de vestiging van het benzinestation van de derde-belanghebbende. Die bezwaren heeft verweerder naar eigen zeggen betrokken bij de totstandkoming van de vestigingsvergunning. Ten derde heeft verweerder de vestigingsvergunning niet gepubliceerd. Eiseressen hadden dus ook niet op een andere manier op de hoogte kunnen raken van de vestigingsvergunning. Ten vierde heeft verweerder pas in de civiele procedure bij e-mail van 26 september 2022 medegedeeld dat aan de derde-belanghebbende een vestigingsvergunning was afgegeven. Op dat moment hadden eiseressen dit beroep al ingesteld. Het Gerecht acht het gelet op door eiseressen aangevoerde feiten en omstandigheden aannemelijk dat zij binnen twee weken nadat zij op de hoogte zijn geraakt van de door de derde-belanghebbende uitgevoerde werkzaamheden als opgenomen onder 7.4 beroep hebben ingesteld.
Wat zijn de relevante feiten in deze zaak?
8. Aan de derde-belanghebbende is bij Ministeriële Beschikking van 25 september 2014 een vestigingsvergunning verleend voor exploitatie van een buurtstation in Santa Helena aan de Pastoor Blommerdeweg 11.
8.1
Op 12 januari 2017 heeft een explosie plaatsgevonden bij het buurtstation. Na die explosie was het buurtstation niet meer operationeel.
8.2
Op 6 april 2017 heeft de derde-belanghebbende een nieuwe vestigingsvergunning aangevraagd voor vestiging van het pompstation op een nieuwe locatie, namelijk de Weg naar Westpunt 99.
8.3
Bij Ministeriële Beschikking van 17 augustus 2017 heeft verweerder de gevraagde vestigingsvergunning verleend en de eerder aan de derde-belanghebbende verleende vestigingsvergunning (van 25 september 2014) ingetrokken.
8.4
Bij Ministeriële Beschikking van 17 september 2019 heeft verweerder de vestigingsvergunning van 17 augustus 2017 ambtshalve ingetrokken wegens het ontbreken van een motivering.
8.5
Bij vonnis van dit Gerecht van 13 oktober 2022 (in de zaak met nummer CUR202203160) heeft de civiele rechter in kort geding de vordering van eiseressen tot sloop van het nieuwe benzinestation afgewezen. De civiele rechter heeft geoordeeld dat tijdens de procedure is gebleken dat inmiddels een vestigingsvergunning was verleend. In die uitspraak is verder overwogen dat aan de derde-belanghebbende weliswaar nog geen bouw- en hindervergunning waren afgegeven, maar die vergunningen strekken niet tot bescherming van de economische belangen van concurrenten.
8.6
Op 27 oktober 2021 heeft dit Gerecht op een aantal door eiseressen ingediende beroepschriften uitspraak gedaan. De beroepen tegen de verleende vestigingsvergunning (CUR201904803), de verleende bouwvergunning (CUR201900651) en de verleende hindervergunning (CUR201904804) zijn niet-ontvankelijk verklaard, omdat die vergunningen inmiddels waren ingetrokken waardoor aan de beroepen van eiseressen was tegemoet gekomen. De beroepen van eiseressen tegen de mogelijke (nieuwe) vestigingsvergunning (CUR2022004451), bouwvergunning (CUR202004450) en hindervergunning (CUR202004452) zijn niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiseressen redelijkerwijs niet konden menen dat verweerder aan de derde-belanghebbende nieuwe vergunningen heeft verleend. Het beroep van eiseressen tegen de Ministeriële Beschikking van 21 december 2018 (CUR201904805) waarin aan de derde-belanghebbende het recht van erfpacht te Malpais is verleend is niet-ontvankelijk verklaard, omdat het een beschikking betreft ter voorbereiding van een privaatrechtelijke rechtshandeling.
8.7
Op 4 november 2021 heeft dit Gerecht uitspraak gedaan op de beroepen van eiseressen tegen een mogelijk verleende bouwvergunning (CUR202202960) en een mogelijk verleende hindervergunning (CUR202203659). Die beroepen zijn niet-ontvankelijk verklaard, omdat het premature beroepen betrof.
Welke redenen heeft verweerder aan het verlenen van de vestigingsvergunning ten grondslag gelegd?
9. Verweerder heeft de vestigingsvergunning verleend onder verwijzing naar:
a. de Richtlijnen voor het aanvragen en de afgifte van een vestigings- en directievergunning d.d. 27 oktober 2011 (hierna: de Richtlijnen);
b. het besluit waarbij een vestigingsvergunning aan de naamloze vennootschap St. Helena Pompstation werd verleend d.d. 25 september 2014 nr. 0915/2014;
c. het pro-forma beroep van 20 februari 2019 met nadere aanvulling van de gronden van 12 augustus 2019 van COPDA;
d. het advies van het Ministerie van Verkeer, Vervoer en Ruimtelijke Planning d.d. 12 maart 2021, nummer 2021/007609;
e. de verzoeken om advies aan COPDA d.d. 13 september 2019 en 31 oktober 2019;
f. het advies van de Kamer van Koophandel en Nijverheid d.d. 15 juli 2021 nr. 0516;
g. het advies van Curoil van 16 mei 2017 met betrekking tot de verhuizing van de naamloze vennootschap St. Helena Pompstation N.V.;
h. het besluit van 17 september 2019 nr. 2019/038415 om de vergunning aan St. Helena Pompstation N.V. van 17 augustus 2017 nr. 0527/2017 in te trekken.
Verweerder heeft ook verwezen naar de Vestigingsregeling voor Bedrijven (P.B. 1946, no. 3), zoals gewijzigd (hierna: de Vestigingsregeling).
Is de vestigingsvergunning verleend in strijd met het Vestigingsbeleid van benzinestations?
10. Eiseressen betogen dat de vestigingsvergunning is verleend in strijd met het Vestigingsbeleid ten aanzien van benzinestations (hierna: het Vestigingsbeleid). Uit de vestigingsvergunning blijkt niet dat toepassing is gegeven aan hetgeen onder VII en VIII van het Vestigingsbeleid is opgenomen. Daardoor is onder andere niet getoetst aan de voorwaarde dat een nieuw benzinestation een straal van 5 kilometer verwijderd moet zijn van bestaande benzinestations en is geen rekening gehouden met de gangbare normen met betrekking tot veiligheid en milieu. Ook is geen rekening gehouden met de eis dat de belangen van de consument met betrekking tot een optimale dienstverlenging moeten worden gewaarborgd. Er is in strijd met het Vestigingsbeleid geen advies ingewonnen bij de Uitvoeringsorganisatie Ruimtelijke Ordening en Planning (ROP) over de noodzakelijkheid van en behoefte aan een nieuw benzinestation, de mogelijkheid van verplaatsing van het benzinestation en de geschiktheid van de locatie.
11. Deze beroepsgrond slaagt. Het Gerecht motiveert dat als volgt.
11.1
Artikel 5 van de Vestigingsregeling bepaalt dat de vergunning kan worden geweigerd in het belang van de openbare orde en de publieke rust en als naar het oordeel van het Bestuurscollege het algemeen belang van het eiland, waarvoor de vergunning gevraagd is, dat vordert.
11.1.1
Onder artikel VII van het Vestigingsbeleid is opgenomen dat als er door ontwikkelingen in de markt en in het belang van een optimale dienstverlening aan het publiek, geconstateerd wordt dat het aantal van 26 benzinestations onvoldoende is, bij de beoordeling van een en ander zal worden uitgegaan van de navolgende randvoorwaarden:
a. a) waarborgen van de belangen van de consument m.b.t. een optimale dienstverlening met als overwegingen aanwezigheid van woonwijken, werkgelegenheidscentra en/of ligging van belangrijke verkeerswegen en bevordering van een ruimtelijke evenwichtige spreiding over het eiland;
b) hantering van internationale gangbare normen m.b.t. onder meer de veiligheid en het milieu;
c) het is niet toegestaan vestigings- en/of bouwvergunningen af te geven voor nieuwe benzinestations met locaties binnen een omtrek van 5 km vanaf een bestaand benzinestation;
d) in het belang van een optimale dienstverlening zal er eerst gezocht worden naar de mogelijkheid voor het verplaatsen van een bestaand benzinestation, waarbij er tevens rekening gehouden wordt met een omtrek van 5 km vanaf een ander bestaand benzinestation in de buurt van de plek waar naar verplaatst gaat worden;
e) toepassing van de voor het eilandgebied wettelijk vastgestelde veiligheid en milieu normen.
11.1.2
Onder artikel VII van het Vestigingsbeleid is opgenomen dat indien op grond van het vorenstaande de beslissing zou worden genomen om over te gaan tot uitbreiding van het aantal benzinestations daaraan voorafgaand de volgende stappen zullen worden ondernomen:
a. a) het inwinnen van advies bij de DROV m.b.t. enerzijds de noodzakelijkheid van en behoefte aan een nieuw benzinestation en anderzijds m.b.t. de geschiktheid van de locatie;
b) het inwinnen van advies bij Curoil en Copda m.b.t. enerzijds de noodzakelijkheid van en behoefte aan een nieuw benzinestation en anderzijds m.b.t. de mogelijkheid van verplaatsing van een bestaand benzinestation;
c) de uiteindelijke beslissing met betrekking tot de vestiging van een nieuw benzinestation wordt pas genomen nadat de DEZ een positief advies heeft uitgebracht aangaande de bedrijfseconomische verantwoordelijkheid van het betreffende investeringsplan met ingebouwde zekerheid voor een optimaal rendement wat moet blijken uit een goed onderbouwd investeringsplan door middel van een haalbaarheidsrapport, opgesteld door een gerenommeerd registeraccountantskantoor.
11.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat in de vestigingsvergunningen altijd wordt verwezen naar de wet- en regelgeving en eventuele adviezen op grond waarvan tot de beslissing is gekomen om een vestigingsvergunning wel of niet te verlenen. De daadwerkelijke toetsing aan de bepaling wordt niet in een vestigingsvergunning opgenomen, maar als de wet- en regelgeving wordt genoemd dan heeft de toetsing daaraan plaatsgevonden.
11.3
De omvang van de motiveringsplicht van verweerder hangt onder andere af van de aard van het besluit, de beslisruimte die hij heeft en de bij verweerder bekende standpunten en belangen van belanghebbenden bij de beschikking. Een vestigingsvergunning is een routinematig besluit. Voor een vestigingsvergunning volstaat in beginsel de door verweerder gehanteerde wijze van motivering door opsomming van de bepalingen die aan de beoordeling van de vestigingsvergunning ten grondslag liggen. In dit specifieke geval is het Gerecht van oordeel dat de vestigingsvergunning een kenbare en draagkrachtige motivering mist. In de eerste plaats wordt in de vestigingsvergunning verwezen naar de Vestigingsregeling, maar uit de vestigingsvergunning blijkt niet of verweerder heeft getoetst aan de weigeringsgronden die in die regeling zijn opgenomen. In de tweede plaats was het verweerder bekend dat eiseressen bezwaren hebben tegen de vestiging van het benzinestation van eiseres, waardoor het op zijn weg had gelegen in de vestigingsvergunning op die bezwaren in te gaan. In de derde plaats blijkt uit de vestigingsvergunning niet of verweerder aan het Vestigingsbeleid heeft getoetst. In de vestigingsvergunning wordt wel verwezen naar adviezen die op grond van het Vestigingsbeleid bij de beoordeling van een aanvraag betrokken moeten worden, maar verweerder heeft niet gemotiveerd tot welke conclusie die adviezen leiden. Dat betekent dat het beroep gegrond is en de vestigingsvergunning zal worden vernietigd.
11.4
Het Gerecht zal aan de hand van de door verweerder in het verweerschrift en ter zitting gegeven toelichting, bezien of die aanleiding geven de rechtsgevolgen van de vestigingsvergunning in stand te laten.
12. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat de aanvraag van de derde-belanghebbende is getoetst aan de Vestigingsregeling en de daarin opgenomen weigeringsgronden. Verweerder heeft geconcludeerd dat de weigeringsgronden zich niet voordoen. Ook de weigeringsgrond die in de Richtlijnen is opgenomen doet zich niet voor. Verweerder heeft ook getoetst aan het Vestigingsbeleid. Hij meent dat hij daartoe eigenlijk niet gehouden is, maar elke aanvraag om een vestigingsvergunning voor een benzinestation wordt aan het Vestigingsbeleid getoetst. De voorwaarden die onder VII en VIII zijn opgenomen zijn in het Vestigingsbeleid terecht gekomen door onwetendheid van de partijen die betrokken waren bij de totstandkoming van dat beleid. Verweerder meent dat hij niet is gehouden om adviezen in te winnen bij ROP, Curoil en eiseressen, maar hij doet dit desondanks.
12.1
Deze motivering kan de vestigingsvergunning evenmin dragen. Uit die motivering blijkt immers niet op grond van welke argumenten verweerder tot de conclusie is gekomen dat de weigeringsgronden van de Vestigingsregeling niet van toepassing zijn. Verweerder heeft toegelicht dat hij meent dat hij niet is gehouden aan het Vestigingsbeleid te toetsen, maar dat hij dit desondanks doet. Het Gerecht begrijpt verweerder zo dat hij de toetsing aan het Vestigingsbeleid als vaste gedragslijn hanteert. Verweerder heeft gesteld dat de toetsing aan het Vestigingsbeleid heeft geleid tot de conclusie dat afgifte van de vestigingsvergunning voor het door de derde-belanghebbende aangevraagde benzinestation niet in strijd is met het Vestigingsbeleid. Verweerder heeft echter niet gemotiveerd op grond waarvan hij tot die conclusie is gekomen.
12.2
Verweerder zal opnieuw op de aanvraag van de derde-belanghebbende moeten beslissen. Die beslissing moet voorzien zijn van een kenbare en deugdelijke motivering. Daaruit moet dus blijken aan welke voorwaarden en weigeringsgronden verweerder de aanvraag heeft getoetst, wat maakt dat de voorwaarden en weigeringsgronden wel of niet aan de orde zijn en tot welke conclusie die toetsing heeft geleid. Verweerder zal bij de beoordeling van de aanvraag ook rekening moeten houden met de bezwaren van eiseressen. Verweerder zal een termijn van vier maanden worden gegeven.
13. Ter zitting is gebleken dat partijen een ander standpunt hebben over het al dan niet van toepassing zijn van het Vestigingsbeleid op de aanvraag van de derde-belanghebbende en het in het Vestigingsbeleid opgenomen voorwaarde dat nieuwe benzinestations niet binnen een omtrek van 5 km van een bestaand benzinestation mogen worden gevestigd. Het Gerecht zal over deze twee punten zijn oordeel geven, zodat verweerder met inachtneming daarvan opnieuw op de aanvraag van de derde-belanghebbende kan beslissen.
Is het Vestigingsbeleid van toepassing op de aanvraag van de derde-belanghebbende?
14. Volgens eiseressen is het Vestigingsbeleid van toepassing op elke aanvraag om een vestigingsvergunning voor een benzinestation. Het Vestigingsbeleid heeft als achtergrond de bescherming van de economische belangen van de reeds bestaande benzinestations. Het uitbreiden van het aantal benzinestations is van invloed op de economische situatie van de reeds bestaande benzinestations, waardoor toetsing aan het Vestigingsbeleid bij alle aanvragen om een vestigingsvergunning voor een benzinestation aangewezen is.
14.1
Verweerder meent dat toetsing aan het Vestigingsbeleid niet noodzakelijk is, maar dat hij dit desondanks doet. Het merendeel van de in het Vestigingsbeleid opgenomen voorwaarden ziet niet op de bescherming van de economische belangen terwijl dat wel de achtergrond van de bepaling is. Het Vestigingsbeleid is tot stand gekomen door onwetendheid. Totdat een nieuw beleid is gemaakt toetst verweerder alle aanvragen om een vestigingsvergunning voor een benzinestation aan het Vestigingsbeleid.
14.2
De derde-belanghebbende meent dat het Vestigingsbeleid slechts van toepassing is ten aanzien van aanvragen om een vestigingsvergunning voor een benzinestation als er reeds voor 26 benzinestations vestigingsvergunningen zijn afgegeven.
15. Uit het Vestigingsbeleid volgt dat dat beleid van toepassing is op het uitbreiden van het aantal benzinestations van 26 naar 30. Dat blijkt in ieder geval uit hetgeen onder VII van het Vestigingsbeleid is opgenomen. Daarin staat “dat mocht er door de ontwikkelingen in de markt en in het belang van een optimale dienstverlening aan het publiek geconstateerd worden dat het aantal van 26 benzinestations onvoldoende is, zal bij de beoordeling van een en ander uitgegaan worden van de navolgende randvoorwaarden (…)”. De opsomming die vervolgens volgt is van toepassing als er reeds 26 vestigingsvergunningen voor benzinestations zijn uitgegeven en er meer bij zouden komen. Ter zitting is vast komen te staan dat de aan de derde-belanghebbende verleende vestigingsvergunning voor een benzinestation de 26e vergunning betreft. Verweerder was dus niet gehouden de aanvraag aan het Vestigingsbeleid te toetsen. Dit laat onverlet dat als verweerder als vaste gedragslijn hanteert dat elke aanvraag om een vestigingsvergunning voor een benzinestation aan het Vestigingsbeleid wordt getoetst hij die toetsing wel moet uitvoeren en moet opnemen in de vestigingsvergunning.
Is in het Vestigingsbeleid straal of omtrek bedoeld?
16. In het Vestigingsbeleid staat onder VII onder c de voorwaarde opgenomen dat het niet is toegestaan een vestigings- of bouwvergunning af te geven voor nieuwe benzinestations met locaties binnen een omtrek van 5 km vanaf een bestaand benzinestation.
17. Eiseressen menen dat in werkelijkheid straal is bedoeld. Bij de beoordeling van de vestigingsvergunning voor het benzinestation in Tera Kora heeft verweerder volgens eiseressen als vereiste de straal gehanteerd. De aanvraag van dat benzinestation is ingediend na de totstandkoming van het Vestigingsbeleid en de aanvraag is daaraan getoetst. Diezelfde toetsing had ten aanzien van de aanvraag van de derde-belanghebbende moeten plaatsvinden.
17.1
Verweerder stelt zich op het standpunt dat daadwerkelijk omtrek is bedoeld. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat het niet mogelijk is uit te gaan van een straal van 5 km. In dat geval zouden de benzinestations veel verder uit elkaar gelegen moeten zijn dan het geval is en zouden in Curaçao minder benzinestations zijn dan er in werkelijkheid zijn. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat de omtrek van 5 km wordt gemeten door het benzinestation als middelpunt te nemen en vanaf dat punt een cirkel te maken van 5 km. De straal van zo’n cirkel is 0,79 km2.
18. Het Gerecht is van oordeel dat met het woord omtrek in VII onder c van het Vestigingsbeleid ook daadwerkelijk omtrek wordt bedoeld. Gelet op de feitelijke situatie is het niet aannemelijk dat in het Vestigingsbeleid omtrek is opgenomen, terwijl in werkelijkheid straal is bedoeld. Als het uitgangspunt van het Vestigingsbeleid zou zijn dat benzinestations een straal van 5 km van elkaar verwijderd zouden moeten zijn, zouden in Curaçao nauwelijks benzinestations zijn. Een cirkel met een straal van 5 km heeft immers een oppervlakte van 78,5 km2. Als die oppervlakte wordt afgezet tegen de oppervlakte van Curaçao zouden er slechts enkele benzinestations aanwezig kunnen zijn. Het is ook niet aannemelijk dat is bedoeld dat voor alle aanvragen om een benzinestation van na 2006 moet worden gekeken of die een straal van 5 km van elkaar verwijderd zijn. Het Vestigingsbeleid laat immers de mogelijkheid het aantal benzinestations uit te breiden van 26 naar 30 benzinestations. Als voor elk van die aanvragen uit zou moeten worden gegaan van het vereiste van een straal van 5 km vanaf een bestaand benzinestation zou dat ertoe leiden dat die uitbreiding van het aantal benzinestations feitelijk niet te realiseren is.

Conclusie en gevolgen

19. Het beroep is gegrond en de vestigingsvergunning zal worden vernietigd. Het Gerecht ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van de vestigingsvergunning in stand te laten, omdat de door verweerder in het kader van deze procedure gegeven toelichting het besluit evenmin kan dragen. Dat betekent dat verweerder opnieuw op de aanvraag van de derde-belanghebbende zal moeten beslissen. Voor de derde-belanghebbende betekent dit dat zij niet over een vestigingsvergunning beschikt. De eerder aan haar verleende vestigingsvergunning is in 2019 reeds ingetrokken.
20. Het Gerecht ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten. Het Gerecht begroot de proceskosten van eiseressen op NA
f1.400,- aan gemachtigdensalaris (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt NA
f700,- en wegingsfactor 1). Verweerder zal ook het griffierecht aan eiseressen dienen te vergoeden.

Beslissing

Het Gerecht:
  • verklaarthet beroep
    gegrond;
  • vernietigtde vestigingsvergunning van 26 november 2021 verleend aan St. Helena Pompstation B.V. ;
  • draagtverweerder op binnen vier maanden na de datum van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van St. Helena Pompstation B.V. met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeeltverweerder in de proceskosten van eiseressen begroot op een bedrag van NA
    f1.400,-;
  • bepaaltdat verweerder het door eiseressen betaalde griffierecht van NA
    f150,- aan haar vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. S.C.A. ter Borg, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 23 augustus 2023, in tegenwoordigheid van P.N.F. Pereira do Tanque, griffier.
Tegen deze beslissing staat hoger beroep open binnen
zes wekenna de dag van kennisgeving van de uitspraak.