ECLI:NL:OGEAC:2023:111

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
17 mei 2023
Publicatiedatum
23 mei 2023
Zaaknummer
CUR202200343
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de beslissing van de Sociale Verzekeringsbank over arbeidsongeschiktheid op basis van onvoldoende zorgvuldige arbeidskundige rapportage

In deze uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 17 mei 2023, wordt het beroep van eiser tegen de beslissing van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) beoordeeld. De SVB had de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser per september 2022 vastgesteld op nihil, wat leidde tot de beëindiging van zijn recht op ongevallengeld. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. J.H. Schmitz, betwistte deze beslissing op basis van de arbeidskundige rapportage van 6 juli 2021, die volgens hem onvoldoende zorgvuldig tot stand was gekomen. Het Gerecht oordeelde dat de SVB zijn besluitvorming ten onrechte had gebaseerd op deze rapportage, omdat deze niet voldoende inzicht gaf in de arbeidsbelastingaspecten van eisers werk. De rapportage was summier en er was geen gedetailleerde onderbouwing van de arbeidsbelastingaspecten in aard, mate en frequentie. Het Gerecht verklaarde het beroep tegen de bestreden beschikking van 11 juli 2022 gegrond en vernietigde deze beschikking. De SVB werd opgedragen om binnen acht weken na de uitspraak een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van eiser, waarbij een zorgvuldiger onderzoek naar de arbeidsbelastingaspecten moest worden uitgevoerd. Tevens werd de SVB veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiser en het griffierecht.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Uitspraak

in het geding tussen:

[eiser],

wonend in Curaçao,
eiser,
gemachtigde: mr. J.H. Schmitz,
en

de Sociale Verzekeringsbank,

verweerster, hierna: de SVB,
gemachtigde: mr. N.S. Dare.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt het Gerecht het beroep van eiser tegen de beslissing van de SVB om de graad van arbeidsongeschiktheid van eiser op nihil vast te stellen en zijn recht op ongevallengeld te beëindigen.
1.1
De SVB heeft in deze kwestie tussen haar en eiser meerdere beschikkingen gegeven en ook de voorzieningenrechter heeft twee keer uitspraak gedaan:
  • bij beschikking van 23 juli 2021 is de graad van arbeidsongeschiktheid van eiser op nihil vastgesteld en het ongevallengeld beëindigd met ingang van
  • bij beschikking van 22 december 2021 (de bestreden beschikking I) is het bezwaar van eiser gegrond verklaard en is een nieuwe beschikking aangekondigd voor zover het gaat om de beëindigingsdatum van eisers ongevallengeld;
  • bij beschikking van 25 januari 2022 is eisers ongevallengeld beëindigd met ingang van 23 september 2021;
  • bij uitspraak van de voorzieningenrechter van 8 juni 2022 is de bestreden beschikking I geschorst;
  • bij beschikking van 11 juli 2022 (de bestreden beschikking II) heeft de SVB naar aanleiding van de uitspraak van de voorzieningenrechter van 8 juni 2022 de arbeidsgeschiktheid van eiser nader gemotiveerd en het recht op ongevallengeld beëindigd per 11 september 2022;
  • bij uitspraak van 5 december 2022 heeft de voorzieningenrechter het verzoek van eiser om de bestreden beschikking II te schorsen afgewezen.
1.2
De SVB heeft een verweerschrift ingediend.
1.3
Het Gerecht heeft het beroep op 22 maart 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De SVB heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Ook verzekeringsarts [X], arts [Y]. tone en arbeidsdeskundig adviseur [Z] zijn namens de SVB verschenen.
1.4
Eiser heeft op 6 april 2023 nadere medische informatie overlegd van orthopedisch chirurg [A]. De verzekeringsarts heeft daar bij brief van
4 mei 2023 op gereageerd.

Beoordeling door het Gerecht

2. Het Gerecht beoordeelt de beslissingen van de SVB aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het Gerecht komt tot het oordeel dat het beroep tegen de bestreden beschikking I niet-ontvankelijk is en dat het beroep tegen de bestreden beschikking II gegrond is. De SVB heeft deze beslissing niet mogen nemen. De arbeidskundige beoordeling die aan de bestreden beschikking II ten grondslag ligt is onvoldoende zorgvuldig tot stand gekomen. Hierna legt het Gerecht dit oordeel uit en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Van welke feiten en omstandigheden gaat het Gerecht uit?
4.1
Eiser werkte vanaf december 2012 bij Bouwbedrijf [B]. Hij was werkzaam op de bouwplaats van het huidige winkelcentrum Sambil. Op 21 februari 2014 heeft hij bij het slopen van een bekisting een bedrijfsongeval gehad.
4.2
Aan eiser is ongevallengeld toegekend op grond van de Landsverordening Ongevallenverzekering (hierna LvOV). Eiser is 100% arbeidsongeschikt geacht.
4.3
Eiser is op 23 april 2016 ontslagen.
4.4
Na medisch onderzoek in september 2020 en arbeidskundig onderzoek in de eerste helft van 2021 heeft de SVB de beslissingen genomen zoals in de inleiding van deze uitspraak vermeld.
Heeft eiser nog belang bij beoordeling van zijn beroep tegen de bestreden beschikking I?
5.1
Het Gerecht beschouwt de bestreden beschikking I en de beschikking van
25 januari 2022 als één geheel. Samen vormen deze beslissingen van de SVB de beschikking op het bezwaar van eiser. Zoals ter zitting ook met de SVB is besproken, had het op haar weg gelegen om deze beslissingen in één beschikking op bezwaar neer te leggen. Als het Gerecht hierna spreekt over de bestreden beschikking I moet daaronder ook de beschikking van 25 januari 2022 worden begrepen.
5.2
Het Gerecht beschouwt de bestreden beschikking I door de SVB als ingetrokken. Uit de kop van de bestreden beschikking II volgt namelijk dat de SVB de bestreden beschikking I heeft willen herzien. Ook uit de tekst van de bestreden beschikking II volgt dat. Daarin wordt immers melding gemaakt van de medische en arbeidskundige onderzoeken die hebben geleid tot een mate van blijvende arbeidsongeschiktheid van 0%, er wordt een nadere motivering gegeven daarvoor en in de beschikking wordt het recht op ongevallengeld (opnieuw) beëindigd, nu per 11 september 2022.
5.3
Nu de bestreden beschikking I is ingetrokken en het Gerecht niet is gebleken van een belang van eiser bij de beoordeling van zijn beroep tegen de bestreden beschikking I, zal het Gerecht zijn beroep voor zover gericht tegen die beschikking niet-ontvankelijk verklaren.
5.4
Artikel 9b, eerste lid, van de Lar bepaalt dat het beroep van eiser van rechtswege mede betrekking heeft op de nieuwe beschikking, in dit geval dus de bestreden beschikking II. Het Gerecht zal hierna de beroepsgronden van eiser tegen de bestreden beschikking II beoordelen.
Wat vindt het Gerecht van het medisch onderzoek dat heeft gebruikt voor zijn beslissing?
6. Eiser voert aan dat de medische beoordeling van de verzekeringsarts onjuist is. Zij heeft eisers beperkingen aan zijn linkerschouder onderschat. Eiser wijst op de informatie van orthopedisch chirurg dr. [C] van 13 september 2021 en het verslag van het röntgenonderzoek van 10 augustus 2021. Uit dit laatste verslag blijkt dat sprake is van een partiële ruptuur in de supraspinatus pees. Ter zitting heeft eiser verder toegelicht dat hij via dr. [C] en de huisarts is verwezen naar orthopedisch chirurg [A]. Eiser heeft na de zitting medische informatie van [A] overgelegd. In zijn brief van 30 maart 2023 staat dat hij eiser lichamelijk heeft onderzocht en aanvullend MRA-onderzoek heeft gedaan. De orthopedisch chirurg concludeert tot klachten na biceps tenodese. Onder het kopje “Beleid” schrijft hij dat een aanvullende injectie zal worden gegeven en dat bij goed effect daarvan re-tenodese dan wel tenotomie valt te overwegen.
7.1
Het Gerecht overweegt dat de SVB beschikkingen over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapportages van de verzekeringsarts, wanneer deze rapportages op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. Als een verzekerde vindt dat de SVB zijn beschikking niet op de rapportage van de verzekeringsarts mocht baseren, dan moet hij dat aanvoeren bij de bestuursrechter. Het is dan aan de verzekerde om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapportages niet aan de genoemde eisen voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Dit aanvoeren kunnen ook niet medisch geschoolden doen. Maar voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapportage van een medicus noodzakelijk.
7.2
Het Gerecht stelt op basis van de rapportage van de arts en de verzekeringsarts vast dat het dossier is bestudeerd, dat eiser op 30 september 2020 op het spreekuur is gezien, dat eiser lichamelijk en psychisch is onderzocht en dat informatie van de behandelend sector is betrokken. Dat betreft informatie van dr. [C] van
16 december 2020. De verzekeringsarts schrijft in de rapportage van 28 september 2020 op basis van haar onderzoek dat eiser is aangewezen op lichamelijk niet zwaar belastend werk, niet zwaar tillen, niet frequent reiken, duwen en trekken en niet langdurig werken met armen boven schouderhoogte. Zij heeft eisers beperkingen vastgelegd in een functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 2 oktober 2020.
7.3
Volgens de verzekeringsarts is de partiële ruptuur van de supraspinatus pees geen rechtstreeks en medisch objectiveerbaar vastgesteld gevolg van het bedrijfsongeval van 21 februari 2014. De verzekeringsarts wijst op de in 2014, 2015 en 2016 verrichte MRI’s. Daarop was de ruptuur niet zichtbaar. Ook de ontslagbrief van de orthopeed in Colombia, die eiser in februari 2015 heeft geopereerd aan zijn linkerschouder, vermeldt geen ruptuur. Weliswaar heeft acromionplastiek plaatsgevonden bij eiser, maar dat gebeurt niet alleen als sprake is van een gescheurde pees. Tot slot wijst de verzekeringsarts op de 3rd opinion die door dokter [E] is uitgevoerd in augustus 2016, ook hij meldt geen ruptuur.
7.4
Naar het oordeel van het Gerecht heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat de medische beoordeling van de verzekeringsarts onjuist is.
7.4.1
De verzekeringsarts heeft volledig onderzoek gedaan, het rapport is begrijpelijk en bevat geen tegenstrijdigheden. De verzekeringsarts heeft beperkingen aangenomen voor eisers schouderklachten naar aanleiding van het bedrijfsongeval. Dr. [C] schrijft in zijn medische informatie van 16 december 2020 weliswaar dat zijn advies is dat er geen verdere behandelingsplannen zijn en “afkeuren”, maar dr. [C] onderbouwt dat verder niet. Daar komt bij dat het juist de specifieke deskundigheid van een verzekeringsarts is om op basis van medische informatie te bepalen welke beperkingen iemand heeft bij het verrichten van arbeid.
7.4.2
In de informatie van dr. [C] van 13 september 2021 en het verslag van het röntgenonderzoek van 10 augustus 2021 vindt het Gerecht onvoldoende aanleiding om te twijfelen aan wat de verzekeringsarts geoordeeld heeft. De verzekeringsarts heeft overtuigend betoogd dat de ruptuur in de supraspinatus pees geen direct gevolg is van het bedrijfsongeval. De toestand waarin een werknemer verkeert die niet het gevolg is van het bedrijfsongeval, moet bij de bepaling van de mate van arbeidsongeschiktheid buiten beschouwing worden gelaten.
7.4.3
Ook in de informatie van dr. [A] van 30 maart 2023 vindt het Gerecht geen aanleiding om te twijfelen aan het oordeel van de verzekeringsarts. Uit deze informatie volgt dat er sprake is van een ruptuur maar niet dat die direct gevolg is van het bedrijfsongeval.
Wat vindt het Gerecht van het arbeidskundig onderzoek dat de SVB heeft gebruikt voor zijn beslissing?
8. Eiser voert aan dat het arbeidskundig onderzoek niet objectief is uitgevoerd. De arbeidsdeskundig adviseur wordt volgens eiser beïnvloed doordat haar niet de medische rapportage maar de zogenoemde claimrapportage ter beschikking is gesteld. Op die claimrapportage staat vermeld dat deze rapportage dient voor de arbeids(on)geschiktheidsbepaling en dat kleurt de beoordeling die de arbeidsdeskundig adviseur moet doen. Daar komt bij dat de medische rapportage en de FML pas zes jaar na het bedrijfsongeval zijn opgesteld. Met zoveel tijd daartussen kan ook arbeidskundig niet meer objectief naar eisers situatie worden gekeken.
9. Deze beroepsgrond slaagt niet. Het Gerecht motiveert dat als volgt.
9.1
Het Gerecht stelt vast dat het begrip arbeidsongeschikt in de Landsverordening Ongevallenverzekering in artikel 1 gedefinieerd is als de toestand waarin de werknemer verkeert, die als gevolg van een ongeval gedurende een etmaal of langer, niet in staat is om zijn normale arbeid te verrichten of deze arbeid zo lang niet mág verrichten hetzij om een medisch noodzakelijk onderzoek mogelijk te maken, hetzij om te voorkomen dat zijn genezing wordt belemmerd. Het Gerecht volgt de SVB in zijn toelichting dat voor een beoordeling van de blijvende mate van arbeidsongeschiktheid bepalend is of de in artikel 1 bedoelde toestand medisch stabiel is. In het geval van eiser is niet gebleken dat al eerder sprake was van een medisch stabiele situatie. In het feit dat het medisch onderzoek zes jaar na het bedrijfsongeval heeft plaatsgevonden, ziet het Gerecht geen grond voor het oordeel dat het arbeidskundig onderzoek niet objectief is uitgevoerd.
9.2
Ter zitting heeft de SVB toegelicht dat de claimrapportage die de arbeidsdeskundig adviseur krijgt, een afgeleide is van de complete medische rapportage. De medische informatie wordt om privacy redenen niet in de claimrapportage vermeld. Het Gerecht ziet niet in hoe de arbeidsdeskundig adviseur door het woord “arbeids(on)geschiktheidsbepaling” gekleurd wordt in haar onderzoek. In de eerste plaats brengt de wijze van formulering in dit geval zowel de optie van arbeidsongeschiktheid als arbeidsgeschiktheid tot uitdrukking. In de tweede plaats brengt de professionaliteit en deskundigheid van een arbeidskundig adviseur met zich dat zij zich niet door een dergelijke woordkeus laat leiden.
10. Eiser trekt verder de deskundigheid van de arbeidsdeskundig adviseur in twijfel. Haar worden verschillende functies toegekend. Zij wordt “arbeidsdeskundig adviseur” maar ook “arbeidsdeskundige” genoemd. Zij komt volgens eiser echter niet voor in het register van de Stichting Register Arbeidsdeskundige.
11. Deze beroepsgrond slaagt niet. Ter zitting heeft de arbeidsdeskundig adviseur toegelicht dat zij is opgeleid en gediplomeerd om de mate van arbeidsongeschiktheid vast te stellen aan de hand van iemands belastbaarheid afgezet tegen de belasting in de functie. Met haar opleiding en diploma’s zou zij ook bevoegd zijn om als arbeidsdeskundige bij het UWV in Nederland vergelijkbare beoordelingen te doen in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) en de Wet op de arbeidsongeschiktheid (WAO). Gelet op deze toelichting ziet het Gerecht in wat eiser aanvoert geen grond voor het oordeel dat de arbeidsdeskundig adviseur niet bevoegd of in staat is om de SVB te adviseren over de arbeidskundige kant van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling.
12. Eiser voert aan dat de arbeidskundige beoordeling onzorgvuldig tot stand gekomen is en ook onjuist is. Voor een groot deel van eisers taken zijn twee armen nodig, worden er langdurig werkzaamheden boven schouderhoogte verricht en is explosieve kracht nodig. Dit geldt bijvoorbeeld voor het spijkeren en loshalen van bekisting en het stellen van profielen. Eiser betwist de belasting in zijn functie zoals dat is weergegeven in de arbeidskundige rapportage.
13. Deze beroepsgrond slaagt. Het Gerecht motiveert dat als volgt.
13.1
Het is in het kader van een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling de taak van de arbeidsdeskundige om de belastbaarheid van de werknemer met zijn beperkingen methodisch af te zetten tegen de belasting van zijn taken en functie. Daartoe moet de arbeidsdeskundige zich dus een oordeel vormen over de belasting van de taken en functie van de werknemer.
13.2
Het Gerecht stelt vast dat uit de arbeidsdeskundige rapportage van 6 juli 2021 blijkt dat de arbeidskundig adviseur dossieronderzoek heeft verricht, een gesprek met eiser heeft gevoerd, een werkplek onderzoek heeft verricht bij de werkgever en overleg met de arts heeft gevoerd. Uit de rapportage blijkt dat zowel eiser als de werkgever hebben verklaard dat eiser vier hoofdtaken vervulde: bouwmateriaal verplaatsen, bekistingen spijkeren, bekistingen uit elkaar halen en helpen bij het stellen van profielen. Vervolgens staat in de rapportage de belasting per hoofdtaak beschreven in aard, frequentie en mate. Zo staat bijvoorbeeld bij het spijkeren van bekistingen dat het ging om het ophangen van het houtgeraamte op bijvoorbeeld een muur dat verzekerde moest vastspijkeren. Het ging om dichtbij inspijkeren waarbij weinig kracht nodig was. Dat gebeurde wekelijks. Bij het uit elkaar halen van bekistingen staat vermeld dat het om sloopwerk middels een koevoet gaat maar dat dat niet vaak voorkwam, want dat werd in principe apart door een andere collega gedaan. Verder staat er bij deze hoofdtaak dat het wekelijks gebeurde en dat het gaat om maximaal 10 kilogram tillen of dragen, minder dan 5 minuten boven schouderhoogte actief zijn en minder dan 10 kilogram duwen of trekken. Bij de hoofdtaak helpen bij profielen stellen staat dat het gaat om het vasthouden van het houten profiel met de waterpas er tegen aan om zo het profiel recht te houden. Het vasthouden gebeurde op borsthoogte, zo vermeldt het rapport. Het gebeurde wekelijks en het gaat om maximaal 2 kilogram tillen of dragen.
13.3
Het zijn vooral deze hiervoor genoemde arbeidsbelastingaspecten bij het spijkeren en uit elkaar halen van bekistingen en het stellen van profielen die eiser betwist. In zijn beroepschrift en ter zitting heeft eiser onder andere toegelicht dat hij de verschillende taken vaker uitoefende, dat de materialen waarmee hij moest werken zwaarder waren dan genoemd in het rapport, dat hij bij het spijkeren van bekistingen juist wel veel kracht moest zetten en dat bij het profielen stellen gedurende een groot deel van de dag ook boven schouderhoogte gewerkt moest worden.
13.4
Het Gerecht kan op basis van de rapportage van 6 juli 2021 niet vaststellen hoe de arbeidsdeskundig adviseur de arbeidsbelastingaspecten in aard, mate en frequentie heeft vastgesteld. Bovendien zijn de arbeidsbelastingaspecten in aard, mate en frequentie zeer summier gemotiveerd. Uit de rapportage blijkt alleen dat de arbeidsdeskundig adviseur met eisers voormalig werkgever heeft gesproken over de arbeidsbelastingaspecten, maar niet hoe zij die heeft uitgevraagd. Ook blijkt niet of zij die aspecten zelf heeft geobserveerd in bijvoorbeeld een met het bouwproject van eiser vergelijkbare situatie. Evenmin blijkt uit de rapportage of en hoe zij deze arbeidsbelastingaspecten heeft uitgevraagd in het gesprek met eiser. Naar het oordeel van het Gerecht ligt het op de weg van de arbeidsdeskundig adviseur om deze stappen te zetten en vervolgens de arbeidsbelastingaspecten zorgvuldig en meer gedetailleerd dan nu is gedaan vast te leggen in de rapportage. In de eerste plaats draagt dat bij aan een zorgvuldige beoordeling door de arbeidsdeskundig adviseur van de arbeidsbelastingaspecten. Als de informatie van de werknemer en de werkgever over de arbeidsbelastingaspecten afwijkt van elkaar, kan de arbeidsdeskundige indien mogelijk door observatie en vanuit haar eigen deskundigheid motiveren en vaststellen wat de daadwerkelijke arbeidsbelasting is. In de tweede plaats voorkomt dat discussie in een latere fase van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling.
13.5
Uit het voorgaande volgt dat de arbeidsdeskundige rapportage van 6 juli 2021 onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen. De SVB mocht zijn besluitvorming over de arbeidsongeschiktheid van eiser daar niet op baseren.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is gegrond. De SVB heeft zijn besluitvorming ten onrechte op de arbeidskundige rapportage van 6 juli 2021 gebaseerd. De arbeidsdeskundig adviseur heeft onvoldoende onderzoek gedaan naar de arbeidsbelastingaspecten van eisers werk dat hij verrichtte voor het bedrijfsongeval. Ook heeft zij die aspecten onvoldoende gemotiveerd. Omdat de bestreden beschikking wel op deze rapportage is gebaseerd, moet de bestreden beschikking worden vernietigd.
14. Deze uitspraak heeft tot gevolg dat de SVB opnieuw op de bezwaren van eiser zal moeten beslissen. De SVB zal nader onderzoek moeten doen naar de arbeidsbelastingaspecten van eisers werk, waarbij de arbeidsbelastingaspecten nauwkeurig worden uitgevraagd bij zowel eisers voormalig werkgever als bij eiser zelf en zo nodig aan de hand van de observaties van de arbeidskundig adviseur zelf. De uitvraag en de resultaten daarvan moeten gedetailleerd worden beschreven in een arbeidskundig rapport. Daarin zal dan opnieuw gemotiveerd - eventueel na overleg met de verzekeringsarts - de afweging gemaakt moeten worden of eiser, gegeven zijn door de verzekeringsarts vastgestelde beperkingen, geschikt is voor deze arbeid en zo ja, in welke mate. De SVB moet binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuwe beslissing op het bezwaar van eiser nemen.
15. Omdat het beroep gegrond is, moet de SVB het griffierecht van NAf 50,- aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding voor zijn proceskosten. Deze vergoeding bedraagt NAf 1.400,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor de zitting, waarde per punt NAf 700,-).

Beslissing

Het Gerecht:
  • verklaarthet beroep tegen de bestreden beschikking van 22 december 2021 niet-ontvankelijk;
  • verklaarthet beroep tegen de bestreden beschikking van 11 juli 2022 gegrond;
  • vernietigtde bestreden beschikking van 11 juli 2022;
  • bepaaltdat binnen acht weken na verzending van deze uitspraak een nieuwe beschikking neemt op het bezwaar van eiser met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeeltde SVB in de proceskosten van eiser tot een bedrag van
    NAf 1.400,-;
  • bepaaltdat de SVB het door eiser betaalde griffierecht vergoedt.
Aldus vastgesteld door mrs. S. Lanshage, voorzitter, J. Sybesma en M.A. Evertsz, leden, en in het openbaar uitgesproken op 17 mei 2023, in tegenwoordigheid van
mr. M.F.G. Maes, griffier.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen zes weken na kennisgeving hiervan. Zie hoofdstuk 5 van de Lar.