ECLI:NL:OGEAC:2023:149

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
16 juni 2023
Publicatiedatum
20 juni 2023
Zaaknummer
s. CUR202201460 t/m CUR202201462, CUR202201582 en CUR202201583
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslagen inkomstenbelasting voor de jaren 2014 tot en met 2018

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao uitspraak gedaan op het beroep van een inwoner van Aruba tegen aanslagen inkomstenbelasting voor de jaren 2014 tot en met 2018. De belanghebbende, die nooit inwoner van Curaçao is geweest, ontving op 27 november 2020 aanslagen voor de genoemde jaren. Na bezwaar en afwijzing door de Inspecteur, heeft de belanghebbende beroep ingesteld. Tijdens de procedure heeft de Inspecteur aangegeven de aanslagen te zullen vernietigen. Het Gerecht heeft het beroep gegrond verklaard en de aanslagen vernietigd, waarbij het belanghebbende een integrale kostenvergoeding heeft toegekend voor zowel de bezwaarfase als de beroepsfase. De uitspraak werd gedaan op 16 juni 2023, waarbij de rechter de onzorgvuldigheid van de Inspecteur in de behandeling van de zaak benadrukte. De kostenvergoeding voor de bezwaarfase bedraagt NAf 1.720 en voor de beroepsfase NAf 10.835, naast de terugbetaling van het griffierecht van NAf 100.

Uitspraak

Uitspraak van 16 juni 2023
BBZ nrs. CUR202201460 t/m CUR202201462, CUR202201582 en CUR202201583
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
[Belanghebbende],
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Curaçao,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende zijn op 27 november 2020 aanslagen inkomstenbelasting voor de jaren 2014 tot en met 2018 opgelegd naar belastbare bedragen van respectievelijk NAf 578.686 (2014), NAf 123.420 (2015), NAf 123.541 (2016),
NAf 123.545 (2017) en NAf 123.546 (2018).
1.2
Belanghebbende heeft daartegen, op 26 januari 2021 bezwaar gemaakt.
1.3
De Inspecteur heeft op 26 november 2021 de bezwaren afgewezen en de aanslagen gehandhaafd.
1.4
Belanghebbende is op 7 april 2022 (2015, 2017 en 2018) en op 20 april 2022 (2014 en 2016) in beroep gekomen. Belanghebbende heeft een bedrag aan griffierecht betaald van tweemaal NAf 50.
1.5
Op 22 februari 2023 heeft belanghebbende een nader stuk ingediend.
1.6
Op 1 maart 2023 heeft de Inspecteur schermprints van verminderingen van de aanslagen inkomstenbelasting voor de jaren 2014 tot en met 2018 per e-mail aan belanghebbende doen toekomen, met de mededeling dat het ongeveer 6 weken duurt voordat de verminderingsbeschikkingen zelf kunnen worden verzonden.
1.7
Op 1 maart 2023 heeft belanghebbende een nader stuk met diverse bijlagen ingediend. Belanghebbende heeft om uitstel van de zitting verzocht. Het uitstelverzoek is niet gehonoreerd.
1.8
De Inspecteur heeft bij e-mail van 2 maart 2023 het volgende bericht gestuurd naar de griffier:
“Hierbij informeer ik u dat belanghebbende in deze zaak geen belang meer heeft aangezien de aanslagen vernietigd zijn. (…) Ik zal indien de zitting doorgang vindt, niet aanwezig zijn”.
1.9
De zitting heeft plaatsgevonden op 3 maart 2023 te Willemstad. Namens belanghebbende is verschenen [A], verbonden aan [Q] Aruba. Zij heeft de zitting via videoverbinding op het Gerecht Aruba bijgewoond. De zaken met nummers CUR202201460 t/m CUR202201462, CUR202201582 en CUR202201583 zijn samen behandeld. Namens de Inspecteur is, met berichtgeving, niemand verschenen. Belanghebbende heeft kort voor de zitting een pleitnota ingediend. De pleitnota is naar de wederpartij gestuurd. Het onderzoek is gesloten. Belanghebbende heeft op 16 maart 2023 een factuur, die door het Gerecht op de zitting is verzocht, overgelegd.
2. FEITEN
2.1
Belanghebbende is inwoner van Aruba. Hij is nimmer inwoner geweest van Curaçao.
2.2
De Stichting Belastingaccountantsbureau (SBAB) heeft een boekencontrole gedaan van [S] Onroerend Goed NV. (hierna: SOG). Daarbij zijn de aangiften winstbelasting voor de jaren 2011 tot en met 2014 gecontroleerd. Het rapport heeft een datum van 17 juni 2016. In het rapport is vermeld dat belanghebbende op een adres in Aruba ([adres]) woonachtig is.
2.3
Belanghebbende was tot op 31 januari 2013 voor 100 percent aandeelhouder van SOG. Blijkens de gedingstukken heeft hij de aandelen op 31 december 2013 ingebracht in [X] Holding BV.
2.4
Naar aanleiding van de controle is aan de Inspecteur voorgesteld een (totaal)bedrag van NAf 567.052 in het jaar 2014 als dividend (winstuitdeling) bij belanghebbende te belasten en een bedrag van NAf 11.634 aan rente.
2.5
Aan belanghebbende zijn op 27 november 2020 aanslagen inkomstenbelasting opgelegd voor de jaren 2014 tot en met 2018. Belanghebbende is niet uitgenodigd tot het doen van aangifte inkomstenbelasting.
2.6
Belanghebbende heeft tegen de aanslagen bezwaar gemaakt. In zijn bezwaar heeft belanghebbende samengevat aangevoerd dat hij in de onderhavige jaren 2014 tot en met 2018 geen aandeelhouder was van SOG, dat hij voor de jaren 2015 tot en met 2018 geen toelichting heeft ontvangen over de heffingsgrondslagen en derhalve het bezwaar niet inhoudelijk kan motiveren. In het bezwaarschrift is verder aan de Inspecteur verzocht om de kosten van het bezwaar te vergoeden.
2.7
Op 10 september 2021 is belanghebbende overleden.
2.8
Belanghebbende heeft in zijn beroepschriften samengevat aangevoerd dat hij in de onderhavige jaren geen aandeelhouder was van SOG en dat hij bovendien nimmer inwoner is geweest van Curaçao. Op basis van artikel 17, lid 2 van de Landsverordening inkomstenbelasting kan hij daarom niet voor dividendinkomsten worden belast. In het beroepschrift is aan het Gerecht verzocht om de belastingdienst te veroordelen in de kosten van het beroep alsmede de betaalde griffierechten.
2.9
Aan de Inspecteur is op 29 april 2022 (2015 t/m 2018) en op 19 mei 2022 (2014 en 2016) door de belastinggriffe verzocht om uiterlijk op 29 juni 2022 (2015, 2017 en 2018) en 19 juli 2022 (2014 en 2016) een verweerschrift in te dienen. De Inspecteur heeft geen verweerschrift ingediend.
2.1
In de maand januari 2023 zijn partijen uitgenodigd voor de mondelinge behandeling op 3 maart 2023 van de zaken.
2.11
Op 22 februari 2023 heeft belanghebbende een nader stuk ingediend betreffende de door de Minister van Financien aangekondigde opschoning van het invorderingsbestand (jaren 2017 en ouder) van de Ontvanger en de gevolgen voor de onderhavige aanslagen 2014 tot en met 2017. De Inspecteur heeft op 27 februari 2023 als volgt gereageerd:
‘(…) U verzoekt mij om te bevestigen dat conform het opschoningsbeleid de aanslagen zijn komen te vervallen. De aanslagen vervallen niet door het opschoningsbeleid. Hooguit zullen de verschuldigde bedragen niet ingevorderd worden. U heeft een debiteurenstaat van de Ontvanger ontvangen waaruit blijkt dat de aanslagen niet meer op de lijst voorkomen. Dit is het enige wat ik kan melden hierover.
Ik heb de zaak inhoudelijk beoordeeld en kom tot de conclusie dat de aanslagen ten onrechte opgelegd zijn, indien wijlen de heer Every, conform artikel 17, lid 2 LIB, in de loop van de laatste tien jaar voor de datum dividenduitkering, geen inwoner was van Curaçao.
Kunt u mij aangeven per wanneer belanghebbende geen inwoner meer is van Curaçao?
Indien artikel 17, lid 2 LIB van toepassing is moeten de aanslagen vernietigd worden”.
2.12
Belanghebbende heeft op 28 februari 2023 gereageerd op het e-mailbericht van de Inspecteur. In het e-mailbericht is – voor zover van belang – het volgende vermeld:
“Naar aanleiding van de inhoudelijke beoordeling van de zaak treft u bijgaand een verklaring van inschrijving van de Bevolking Register van Aruba d.d. 28 februari 2023 waaruit blijkt dat de heer [belanghebbende] inwoner van Aruba is geweest en vanaf 19 december 2007 tot zijn overlijdensdatum op [adres] in Aruba woonachtig was (en derhalve nooit inwoner van Curaçao is geweest).”

3.OVERWEGINGEN

3.1
Hangende onderhavige beroepsprocedure heeft de Inspecteur te kennen gegeven de aanslagen inkomstenbelasting voor de jaren 2014 tot en met 2018 te zullen vernietigen. Hiervan heeft hij schermprints (zie 1.6) overgelegd. Het Gerecht zal dienovereenkomstig beslissen.
Proceskosten en griffierechten
Vooraf:
3.2
Belanghebbende heeft in zijn pleitnota verzocht om integrale vergoeding van de proceskosten van bezwaar en beroep. De Inspecteur heeft door niet ter zitting te verschijnen, niet op het verzoek van belanghebbende kunnen reageren. De gevolgen van het niet verschijnen dienen voor zijn rekening en risico te blijven. Bovendien weegt het algemeen belang van een doelmatige procesgang zwaarder dan het belang van de Inspecteur om te reageren op het verzoek van belanghebbende. De procedure is immers ruim twee jaar aan de gang.
Bezwaarfase
3.2.1
Ingevolge artikel 32a, lid 1 van de Algemene landsverordening Landsbelastingen (ALL) worden, op verzoek van de belastingplichtige, de kosten die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, vergoed voor zover de aanslag door ernstige onzorgvuldigheid in strijd met het recht is opgelegd. Het verzoek moet worden gedaan voordat de Inspecteur op het bezwaar heeft beslist.
3.2.2
Belanghebbende heeft in één geschrift (26 januari 2021) bezwaar gemaakt tegen de aanslagen voor de jaren 2014 tot en met 2018. In het bezwaarschrift is verzocht om een kostenvergoeding. De Inspecteur heeft in zijn uitspraak op bezwaar op dit verzoek geen beslissing genomen. Het Gerecht is van oordeel dat belanghebbende recht heeft op een kostenvergoeding voor de bezwaarfase. Voor het opleggen van de aanslagen 2015 tot en met 2018 waren er immers geen gronden aanwezig. Door de aanslagen op te leggen zonder over bewijsmateriaal te beschikken om de aanslagen stand te doen houden heeft de Inspecteur ernstig onzorgvuldig gehandeld. Het Gerecht merkt op dat de aanslag voor het jaar 2014 wel naar aanleiding van de correctievoorstellen van de SBAB is opgelegd, doch dit brengt niet mee dat de kostenvergoeding voor de bezwaarfase achterwege moet blijven.
3.2.3
De regels over de (hoogte van de) vergoeding zijn neergelegd in artikel 6.4 van de Ministeriële regeling formeel belastingrecht (hierna: MinReg). Ingevolge artikel 6.2 lid 3 kan in bijzondere omstandigheden worden afgeweken van de forfaitaire proceskostenvergoeding voor de bewaarfase. Hierbij geldt dat de vaststelling van bijzondere omstandigheden uitsluitend aan de rechter is voorbehouden, en dat bij die beoordeling geen rekening hoeft te worden gehouden met de omstandigheid dat de andere procespartij de aanspraak op een afwijkende vergoeding onvoldoende heeft betwist (vgl. HR 14 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV8952).
3.2.4
Naar het oordeel van het Gerecht is het hiervoor in 3.2.2 vermelde onzorgvuldig handelen van de Inspecteur te beschouwen als een bijzondere omstandigheid en reden om af te wijken van de forfaitaire vergoeding. Belanghebbende heeft verzocht om een kostenvergoeding van NAf 1.720. Van de kosten is een factuur overgelegd waarin het bedrag is gespecificeerd. Naar het oordeel van het Gerecht heeft belanghebbende aannemelijk gemaakt dat hij redelijkerwijs dit bedrag aan proceskosten heeft gemaakt. Gelet op het voorgaande wordt aan belanghebbende voor de bezwaarfase een bedrag van NAf 1.720 toegekend.
Beroepsfase
3.3.1
Belanghebbende heeft in zijn beroepschrift een verzoek gedaan om proceskostenvergoeding. De Inspecteur heeft zich hierover niet uitgelaten.
3.3.2
Ingevolge artikel 15, lid 1 van de Landsverordening op het beroep in belastingzaken (LBB) worden de kosten vergoed die de belastingplichtige in verband de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
3.3.3
In artikel 15, lid 2, LBB is bepaald dat de regels over de (hoogte van de) proceskostenvergoeding bij of krachtens landsbesluit worden vastgesteld. Dat is nog niet gebeurd. Het Gerecht zal daarom aansluiten bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, PB 2001, no. 127 (vgl. GHvJ 21 juni 2017, ECLI:NL:OGHACMB:2017:54).
3.3.4
Ingevolge artikel 2, lid 3, van het Besluit kan in bijzondere omstandigheden van een forfaitaire proceskostenvergoeding worden afgeweken.
3.3.5
Belanghebbende heeft verzocht om kostenvergoeding van in totaal Afl. 10.835 (= NAf 10.835). Van de kosten zijn facturen overgelegd. Voormeld bedrag is in de pleitnota als volgt onderverdeeld: ‘Beroepschrift NAf 5.775’ en ‘Pleitnota en overige NAf 5.060’.
3.3.6
Uit de factuur voor het bedrag van Afl. 5.060 (= NAf 5.060) blijkt dat de kosten betrekking hebben op diensten die [Q] in verband met het beroep, in de maand februari 2023 heeft verleend aan belanghebbende. In de specificatie is het volgende vermeld:
“assistance with hearing tax court of March 3, 2023 for 2014-2018 personal income tax assessments, incl. its correspondence relating non-collection policy, non-resident status and others”
3.3.7
Het Gerecht overweegt als volgt. De Inspecteur heeft pas in de beroepsprocedure en enkele dagen vóór de zitting de zaken inhoudelijk beoordeeld. Hij is tot de conclusie gekomen dat de aanslagen inkomstenbelasting over de jaren 2014 tot en met 2018 onterecht aan belanghebbende zijn opgelegd en moeten worden vernietigd. Reeds in de bezwaarfase heeft belanghebbende aangekaart dat hij gedurende de onderhavige jaren geen aandeelhouder was van de vennootschap en dus niet kon worden belast voor haar dividenduitkeringen. Verder zou een zorgvuldige beoordeling van het bezwaar hebben uitgewezen dat belanghebbende nimmer inwoner van Curaçao is geweest en ook om die reden voor dividenduitkeringen van de vennootschap niet kon worden belast. Bovendien geeft ook de proceshouding van de Inspecteur, die als verregaand onzorgvuldig is te kenschetsen, mede aanleiding om het verzoek om integrale vergoeding te honoreren. Het Gerecht neemt in aanmerking dat hij heeft verzuimd een verweerschrift in te dienen, de zaken pas een paar dagen voor de zitting inhoudelijk heeft beoordeeld en verder zonder valide reden, niet is verschenen op de zitting.
3.3.8
Het ligt op de weg van belanghebbende om aannemelijk te maken dat hij in redelijkheid een bedrag aan NAf 10.835 aan proceskosten heeft gemaakt. Daarin is belanghebbende met de overlegging van de facturen naar het oordeel van het Gerecht geslaagd. Gelet op het voorgaande wordt aan belanghebbende voor de beroepsfase een bedrag van NAf 10.835 toegekend.
3.3.9
Verder dient de Inspecteur op grond van artikel 18, lid 5 LBB het betaalde griffierecht van NAf 100 aan belanghebbende te vergoeden.

4.DE BESLISSING

Het Gerecht:
  • verklaart het beroep tegen de aanslagen inkomstenbelasting over de jaren 2014 tot en met 2018 gegrond;
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar;
  • vernietigt de aanslagen inkomstenbelasting voor de jaren 2014 tot en met 2018;
  • veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van bezwaar ten bedrage van NAf 1.720
  • veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van beroep ten bedrage van NAf 10.835; en
  • draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van NAf 100 te vergoeden.
Deze uitspraak is gegeven door mr. D.J. Jansen, rechter, en uitgesproken op 16 juni 2023, in tegenwoordigheid van de griffier mr. A. Vellema-Meijers.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Emancipatie Boulevard Dominico “Don” Martina 18
Willemstad
Curaçao
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffie@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
- natuurlijke personen: NAf 200
- personenvennootschappen en rechtspersonen: NAf 500