ECLI:NL:OGEAC:2023:139

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
5 juni 2023
Publicatiedatum
12 juni 2023
Zaaknummer
CUR202204732
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake cessantiavergoeding en ontslag van bestuurder CurFreight International Logistics N.V.

In deze zaak vordert [eiser in de hoofdzaak], voormalig Operationeel Manager bij Complete Cargo Services N.V. (CCS), een cessantiavergoeding van NAf 49.326,92 bruto van CurFreight International Logistics N.V. (CurFreight) na zijn ontslag als bestuurder. De eiser stelt dat het ontslag op 7 juli 2021 nietig is, omdat de oproeping voor de aandeelhoudersvergadering niet in overeenstemming was met de statuten van CurFreight. De eiser heeft 23 jaar bij CCS gewerkt en is per 1 augustus 2019 als bestuurder bij CurFreight aangesteld. De cessantiaovereenkomst, die op 13 december 2019 is gesloten, regelt de betaling van de cessantiavergoeding in geval van ontslag.

CurFreight betwist de vordering en stelt dat de opzegging van de overeenkomst van opdracht rechtsgeldig is. Het gerecht oordeelt dat de oproepingsbepalingen niet van toepassing zijn op de eiser als bestuurder, waardoor het ontslag rechtsgeldig is. De vorderingen van de eiser worden afgewezen, behalve de vordering tot betaling van de cessantiavergoeding, die wordt toegewezen. CurFreight wordt veroordeeld tot betaling van het bedrag van NAf 49.326,92 bruto, vermeerderd met wettelijke rente. In de vrijwaringszaak wordt de vordering van CurFreight afgewezen, en CurFreight wordt veroordeeld in de kosten van de procedure.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Afdeling Civiel
Zaaknummers: CUR202102889 en CUR2022I00008
Vonnis van 5 juni 2023
in de hoofdzaak CUR202102889
[EISER IN DE HOOFDZAAK],
wonend in Curaçao,
eiser in de hoofdzaak,
gemachtigden: mrs. K. Doekhi en K. Saleh-Rog,
tegen
de naamloze vennootschap
CURFREIGHT INTERNATIONAL LOGISTICS N.V.,
gevestigd in Curaçao,
gedaagde in de hoofdzaak,
gemachtigde: mr. A.K.E. Henriquez,
en
in de vrijwaringszaak CUR2022I00008
de naamloze vennootschap
CURFREIGHT INTERNATIONAL LOGISTICS N.V.,
gevestigd in Curaçao,
eiseres in de vrijwaringszaak,
gemachtigde: mr. A.K.E. Henriquez,
tegen

1.[GEDAAGDE SUB 1 IN DE VRIJWARINGSZAAK],

wonend in Curaçao,
2. de naamloze vennootschap
COMPLETE CARGO SERVICES N.V.,
gevestigd in Curaçao,
gedaagden in de vrijwaringszaak,
gemachtigde: mr. R.A. Gonet.
Partijen zullen hierna [eiser in de hoofdzaak], CurFreight, [gedaagde sub 1 in de vrijwaringszaak] en CCS worden genoemd, behoudens in citaten, waarin de in de geciteerde tekst gehanteerde aanduiding zal worden gehandhaafd.

1.Het procesverloop

in de hoofdzaak
1.1
Het procesverloop blijkt uit:
- het vonnis in het incident van 11 april 2022
- een productie van [eiser in de hoofdzaak], ingediend op 5 januari 2023
- een productie van CurFreight, ingediend op 5 januari 2023
- de producties 2-4 van CurFreight, ingediend per e-mail van 9 januari 2023
- een e-mail van 9 januari 2023 van [eiser in de hoofdzaak], houdende een bezwaar tegen die vorenbedoelde producties
- de comparitie van partijen op 22 februari 2023
- de akte wijziging c.q. vermeerdering van eis, ingediend op 23 januari 2023
- de akte uitlating eiswijziging van CurFreight, ingediend op 24 april 2023.
in de vrijwaringszaak
1.2
Het procesverloop blijkt uit:
- het vonnis in het incident van 11 april 2022
- de incidentele conclusie van antwoord in vrijwaring, ingediend op 12 september 2022
- de comparitie van partijen op 22 februari 2023.
voorts in conventie en in reconventie
1.3
Vonnis is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1 [
eiser in de hoofdzaak] heeft 23 jaar gewerkt als Operationeel Manager bij CCS.
CurFreight heeft in 2019 CCS overgenomen onder de voorwaarde dat [eiser in de hoofdzaak] zou meegaan naar CurFreight.
2.2 [
eiser in de hoofdzaak] is per 1 augustus 2019 aangesteld als bestuurder van CurFreight.
2.3
Bij overeenkomst d.d. 13 december 2019 (hierna: de cessantiaovereenkomst) met het opschrift ‘Acuerdo Mutuo di Cessantia’ zijn CurFreight, [eiser in de hoofdzaak] en [gedaagde sub 1 in de vrijwaringszaak] het volgende overeengekomen:
“[…] ta declara por medio di e acuerdo aki di yega na e siguiente palabracionnan pa loke ta trata pago di cessantia pendiente di sr. [eiser in de hoofdzaak]:
1. Pago di dicho cessantia ta referi na cesssantia acumula durante añanan di servicio na Complete Cargo Curacao […]
2. Sr. [eiser in de hoofdzaak] a labora 23 aña na Complete Cargo Curacao, iniciando for di: 1 Augustus 1996 – 1 Augustus 2019
3. Sr. [eiser in de hoofdzaak] tin un suma di cessantia pendiente pa ricibi di Nafl. 49,326.92 bruto.
4. E pago di cessantia pendiente ta bin na vigor na momento cu:
- compania Curfreight International Logistics para su operacionnan y será
- compania Curfreight International Logistics termina relación di trabow cu sr. [eiser in de hoofdzaak]
- compañia Curfreight International Logistics termina relación di trabow cu sr. [eiser in de hoofdzaak] pa cualquier rason cu ley ta stipula por ehempel pero no limit ana: op staande voet.
5. Na momento cu punto 4 ta na vigor, CurFreight International Logistics ta percura pa sr. [eiser in de hoofdzaak] ricibi dicho pago di cessantia mentiona den punto 3.
6. Si acaso CurFreight International Logistics, no por cumpli cu dicho pago, sra. [gedaagde sub 1 in de vrijwaringszaak] ta keda responsabel pa e pago di cessantia pendiente acumula durante añanan di sevicio na compania Complete Cargo Curacao
7. E acuerdo aki ta firma dia: 13 December 2019
[…]”
2.4
CurFreight heeft [eiser in de hoofdzaak] met ingang van 8 juni 2021 geschorst.
2.5
CurFreight heeft op 7 juli 2021 een buitengewone aandeelhoudersvergadering (hierna: de aandeelhoudersvergadering) gehouden. De agenda van de aandeelhoudersvergadering luidde als volgt:

AGENDA:
1. Opening
2. Machtigingen
3. Schorsing en voorgenomen ontslag de heer [eiser in de hoofdzaak]
4. Horen van de heer [eiser in de hoofdzaak]
5. Stemming
6. Sluiting”
2.6
Volgens de notulen van de aandeelhoudersvergadering heeft Achim K.E. Henriquez, vertegenwoordigende 100% van de aandelen in het kapitaal van CurFreight, gestemd voor het ontslag van [eiser in de hoofdzaak] met onmiddellijke ingang en de daarmee gepaard gaande opzegging van een eventuele overeenkomst van opdracht met [eiser in de hoofdzaak], eveneens met onmiddellijke ingang.
2.7
Bij brief van 7 juli 2021 (per e-mail verzonden) heeft de gemachtigde van Curfreight aan de gemachtigde van [eiser in de hoofdzaak] het volgende geschreven:
“[…]
Heden is in een buitengewone algemene vergadering van aandeelhouder van Curfreight International Logistics N.V. besloten tot het ontslag van uw client, de heer [eiser in de hoofdzaak], als bestuurder van de vennootschap met onmiddellijke ingang. Ook is daarbij expliciet besloten een eventuele overeenkomst van opdracht tussen de vennootschap en uw client op te zeggen, eveneens met onmiddellijke ingang, hetgeen wij bij deze namens de vennootschap doen.
[…]”
2.8
Artikel 23 lid 3 van de statuten van CurFreight luidt als volgt:
“De oproeping van de personen die gerechtigd zijn de algemene vergadering bij te wonen geschiedt schriftelijk op een termijn van ten minste twaalf (12) dagen, de dag van de oproeping en de dag van de vergadering niet meegerekend. De oproepingen worden schriftelijk verzonden aan de adressen van de betrokkenen.[…]”

3.Het geschil

in de hoofdzaak
3.1 [
eiser in de hoofdzaak] vordert, na zijn eis te hebben verminderd, veranderd en vermeerderd:
“bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
1. voor recht te verklaren dat het besluit tot het ontslag van [eiser in de hoofdzaak] d.d. 7 juli 2021 nietig is en dat [eiser in de hoofdzaak] dus nog steeds rechtsgeldig in functie is als bestuurder van CURFreight;
2. voor recht te verklaren dat als gevolg van de nietigheid van het besluit tot het ontslaan van [eiser in de hoofdzaak], CURFreight sinds 7 juli 2021 ten onrechte is gestopt met het doen van betalingen aan [eiser in de hoofdzaak] en dat CURFreight gehouden is om de aan [eiser in de hoofdzaak] toekomende vergoedingen vanwege zijn functie als bestuurder van CURFreight stipt aan hem door te betalen;
3. CURFreight te veroordelen tot doorbetaling van de aan [eiser in de hoofdzaak] toekomende maandelijkse vergoeding van NAf 7.500,00 bruto, zulks met terugwerkende kracht vanaf 7 juli 2021, voor zolang de OvO rechtsgeldig van kracht is;
4. voor recht te verklaren dat de door CURFreight gedane opzegging van de OvO onregelmatig is, hetgeen inhoudt dat CURFreight ter zake aansprakelijk is voor de door [eiser in de hoofdzaak] geleden en nog te lijden schade, nader op te maken bij staat;
5. voor recht te verklaren dat [eiser in de hoofdzaak] gerechtigd is op een cessantia vergoeding van NAf 49.326,92 bruto in hoofdsom ex artikel 3 van de tussen [eiser in de hoofdzaak]en CURFreight gesloten cessatia overeenkomst d.d. 13 december 2019 in het geval één of meer van de situaties zoals omschreven in artikel 4 van voornoemde overeenkomst zich voordoet respectievelijk voordoen;
6. in het geval één of meer van de situaties zoals omschreven in artikel 4 van voornoemde overeenkomst zich voordoet respectievelijk voordoen CURFreight te veroordelen tot betaling aan [eiser in de hoofdzaak] van:
a. voormeld bedrag ad NAf 49.326,92 bruto vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente berekend tot en met de datum waarop [eiser in de hoofdzaak] rechtsgeldig is ontslagen tot aan de dag van algehele betaling, althans een door U E.A. in goede justitie te betalen (totaal)bedrag;
7. CURFreight te veroordelen tot betaling van een bedrag ad NAf 7.399,04 aan buitengerechtelijke incassokosten alsook in de kosten en de nakosten van deze procedure alsook in de wettelijke rente over die kosten in het geval betaling daarvan binnen veertien dagen na het ten deze te wijzen vonnis uitblijft.”
3.2
In het licht van de feiten legt [eiser in de hoofdzaak] aan zijn vorderingen het volgende ten grondslag. Al snel na het aantreden van [eiser in de hoofdzaak] als bestuurder van CurFreight ontstonden er spanningen met de aandeelhouders. [eiser in de hoofdzaak] is op 1 juli 2021 per e-mail uitgenodigd voor de aandeelhoudersvergadering op 7 juli 2021; daarbij is hem de agenda met een toelichting daarop toegestuurd. Deze termijn van oproeping is niet in lijn met de oproepingstermijn als voorgeschreven in artikel 23 lid 3 van de statuten van CurFreight. In zijn hoedanigheid van vergadergerechtigde heeft [eiser in de hoofdzaak] te kennen gegeven niet in te stemmen met de gehanteerde korte termijn van oproeping en verzocht de aandeelhoudersvergadering die gepland stond voor 7 juli 2021, te annuleren. Desondanks heeft de aandeelhoudersvergadering doorgang gevonden in afwezigheid van [eiser in de hoofdzaak]. Vanwege dat gebrek in de oproeping is het aandeelhoudersbesluit van 7 juli 201 nietig. [eiser in de hoofdzaak] is dus nog steeds de rechtsgeldige bestuurder van CurFreight en heeft aanspraak op doorbetaling van de hem toekomende vergoedingen. Naar het oordeel van [eiser in de hoofdzaak] is er ook geen grond hem te ontslaan. Er kan geen sprake zijn van een rechtsgeldige opzegging van de overeenkomst van opdracht. De reden van opzegging is dat [eiser in de hoofdzaak] het niet altijd eens was met de aandeelhouders, daarom is de opzegging ook niet redelijk en billijk. Als het ontslag en de opzegging wel rechtsgeldig zouden zijn, dient CurFreight het bedrag te betalen dat is overeengekomen volgens de cessantiaovereenkomst.
3.3
CurFreight voert gemotiveerd verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [eiser in de hoofdzaak] in de kosten van dit geding alsook de nakosten, met bepaling dat [eiser in de hoofdzaak] de wettelijke rente verschuldigd zal zijn over de kostenveroordeling indien hij dat bedrag niet vrijwillig voldoet binnen 14 dagen na het te wijzen vonnis.
in de vrijwaringszaak
3.4
CurFreight vordert, naar het gerecht begrijpt, [gedaagde sub 1 in de vrijwaringszaak] en CCS te veroordelen tot alles waartoe CurFeight jegens [eiser in de hoofdzaak] in de hoofdzaak zal worden veroordeeld.
3.5
In het licht van de feiten legt CurFreight aan deze vordering het volgende ten grondslag. Zoals uit de cessantiaovereenkomst blijkt, blijft [gedaagde sub 1 in de vrijwaringszaak] verantwoordelijk voor de betaling van het bedrag , indien CurFreight – als blijkt dat zij partij is en dat zij moet betalen – de betaling niet kan verrichten. Daarnaast blijft CCS als werkgever op grond van de wet, de cessantialandsverordening, verantwoordelijk voor de cessantiauitkering.
3.6 [
gedaagde sub 1 in de vrijwaringszaak] en CCS voeren gemotiveerd verweer en concluderen CurFreight in haar vordering niet ontvankelijk te verklaren of haar die te ontzeggen, met veroordeling van CurFreight in de kosten van de procedure.
voorts in conventie en in reconventie
3.7
Op de stellingen van partijen, voor zover van belang, zal onder de beoordeling worden ingegaan.

4.De beoordeling

in de hoofdzaak
4.1
CurFreight heeft haar verbazing geuit over het feit dat [eiser in de hoofdzaak] de gelegenheid heeft gekregen zijn eis bij akte te veranderen, maar zich niet tegen de verandering van eis verzet. Het gerecht ziet ook geen aanleiding de verandering van eis ambtshalve buiten beschouwing te laten, zodat op de veranderde eis zal worden recht gedaan.
4.2
Gezien het debat tussen partijen zal dienen te worden beoordeeld of het aandeelhoudersbesluit van 7 juli 2021 nietig is. [eiser in de hoofdzaak] stelt in de kern dat hij vergadergerechtigde is, dat op grond van artikel 23 lid 3 van de statuten van CurFreight de oproepingstermijn 12 dagen bedraagt, dat deze termijn niet in acht is genomen en dat het ten aanzien van hem genomen ontslagbesluit daarom nietig is.
4.3
Dit gaat op grond van het navolgende niet op. Volgens artikel 2:229 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) wordt onder vergaderrecht in de desbetreffende titel van het BW verstaan het recht om, in persoon of bij schriftelijk gevolmachtigde, de algemene vergadering bij te wonen en daar het woord te voeren. Artikel 23 lid 2 van de statuten van Curfreight bevat een identieke bepaling. Volgens datzelfde artikellid komt het vergaderrecht toe aan onder meer iedere bestuurder. Artikel 2:232 lid 3 BW bepaalt dat bestuurders in de algemene vergadering en bij de besluitvorming buiten vergadering een raadgevende stem hebben.
Volgens de heersende leer met betrekking tot de Nederlandse besloten vennootschap maakt dit alles de bestuurder geen vergadergerechtigde in de zin van de wet en de oproepingsbepalingen zijn ten aanzien van de bestuurder niet van toepassing (zie onder meer Asser/Van Solinge & Nieuwe Weme 2-IIb 2019/38, Van der Heijden/Dortmond, Handboek 2013/208). Naar het oordeel van het gerecht dient in dit opzicht het Curaçaose recht op gelijke wijze te worden uitgelegd.
4.4
Dat betekent dat de oproepingsbepalingen ten aanzien van [eiser in de hoofdzaak] als bestuurder niet van toepassing zijn en dan ook niet zijn geschonden door de termijn van oproeping van hem voor de aandeelhoudersvergadering. Op die aangevoerde grond is het besluit tot ontslag van [eiser in de hoofdzaak] als bestuurder dat op de aandeelhoudersvergadering is genomen, daarom niet nietig maar rechtsgeldig.
4.5 [
eiser in de hoofdzaak] acht ook de opzegging van de overeenkomst van opdracht tussen partijen niet rechtsgeldig en stelt dat CurFreight daar ook geen geldige reden voor heeft. Hij kwalificeert die opzegging als onregelmatig en dus onredelijk.
4.6
Daaromtrent wordt overwogen dat een overeenkomst van opdracht volgens artikel 7:408 lid 1 BW door de opdrachtgever te allen tijde kan worden opgezegd. Gezien de aard en inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval zijn de inachtneming van een opzeggingstermijn en een geldige reden niet vereist, tenzij de opzegging met onmiddellijke ingang naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Dat dat laatste het geval is, is gesteld noch gebleken.
4.7
De opzegging van de overeenkomst van opdracht is op grond van het bovenstaande geldig. [eiser in de hoofdzaak] heeft ingevolge de overeenkomst van opdracht geen aanspraak op doorbetaling van enige vergoeding.
4.8
Op grond van het bovenstaande zullen de vorderingen 1-4 worden afgewezen.
4.9
Curfreight betwist dat zij ingevolge de cessantiaovereenkomst (r.o. 2.3) gehouden is tot enige betaling aan [eiser in de hoofdzaak]. [eiser in de hoofdzaak] moet daarvoor bij zijn voormalige werkgever CCS zijn, aldus CurFreight.
4.1
Deze beoordeling vergt uitleg van de cessantiaovereenkomst. Deze uitleg dient te geschieden overeenkomstig het zgn. Haviltex-criterium (Hoge Raad 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158):
“De vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van pp. is geregeld en of dit contract een leemte laat die moet worden aangevuld, kan niet worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die pp. in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen pp. behoren en welke rechtskennis van zodanige pp. kan worden verwacht.”
4.11
Het gerecht stelt voorop dat door het ontslag/de opzegging aan een der voorwaarden voor voldoening van het in artikel 3 van de cessantiaovereenkomst overeengekomen bedrag is voldaan. Gezien de redactie van de cessantiaovereenkomst is deze kennelijk bedoeld tot zekerheid te strekken voor [eiser in de hoofdzaak] in verband met de overgang van zijn voormalige werkgever CCS naar CurFreight. Naar het oordeel van het gerecht kunnen de artikelen 5 en 6 van de cessantiaovereenkomst niet anders worden uitgelegd dan dat CurFreight gehouden is tot betaling van dat bedrag en dat [gedaagde sub 1 in de vrijwaringszaak] slechts is gehouden tot die betaling in het geval CurFreight daarmee in gebreke blijft. Het dossier bevat onvoldoende aanknopingspunten voor een andere uitleg. Volgens de cessantiaovereenkomst [gedaagde sub 1 in de vrijwaringszaak] moet immers betalen in het geval CurFreight niet tot betaling overgaat. Daarbij komt dat de cessantiaovereenkomst is aangegaan althans schriftelijk vastgelegd op 13 december 2019, dus een aantal maanden na de aanstelling van [eiser in de hoofdzaak] als bestuurder van CurFreight per 1 augustus 2019. Dit vormt een aanwijzing dat partijen hebben beoogd dat CurFreight en niet [gedaagde sub 1 in de vrijwaringszaak] (of CCS) is gehouden het cessantiabedrag – ingeval van de vervulling van de voorwaarde - aan [eiser in de hoofdzaak] te voldoen. Zonder toelichting, die niet is gegeven, valt immers niet in te zien waarom [gedaagde sub 1 in de vrijwaringszaak] zich op dat moment daartoe alsnog zou verbinden. Eveneens ligt zonder toelichting – die ontbreekt – niet voor de hand dat [gedaagde sub 1 in de vrijwaringszaak] zich heeft verbonden tot betaling van een bedrag aan [eiser in de hoofdzaak] onder voorwaarden vermeld in artikel 4 van de cessantiaovereenkomst, terwijl zij op de al dan niet vervulling daarvan geen enkele invloed kan uitoefenen. Daarbij past de kanttekening dat niet begrijpelijk is dat ingeval van een verbintenis van CurFreight jegens [eiser in de hoofdzaak] [gedaagde sub 1 in de vrijwaringszaak] partij is bij de overeenkomst, terwijl anderzijds niet begrijpelijk is dat CurFreight partij is bij de overeenkomst indien de betalingsverplichting op [gedaagde sub 1 in de vrijwaringszaak] zou rusten. Al met al is het gerecht van oordeel dat de cessantiaovereenkomst aldus moet worden uitgelegd dat CurFreight is gehouden tot betaling van het bedrag van NAf 49.326,92 bruto onder de in artikel 4 van de cessantiaovereenkomst geformuleerde voorwaarden.
Aan het feit dat de overeenkomst ervan lijkt uit te gaan dat [eiser in de hoofdzaak] een arbeidsovereenkomst had, kan in dit verband geen betekenis worden toegekend. Ten tijde van het aangaan van de overeenkomst was [eiser in de hoofdzaak] bestuurder en geen werknemer, hetgeen beide partijen wisten althans zouden moeten weten, en het overeengekomene ziet kennelijk op de situatie dat hij die hoedanigheid van bestuurder zou kwijtraken.
4.12
De vorderingen 5 en 6 betreffende de cessantiavergoeding zijn toewijsbaar.
4.13
Zijn vordering tot vergoeding van de wettelijke rente over het bedrag van de cessantiavergoeding onderbouwt [eiser in de hoofdzaak] door te wijzen op ‘de hiervoor overgelegde correspondentie en de daarop uitblijvende reactie van CURFreight’, waaruit volgens hem volgt dat CurFreight ter zake reeds in verzuim verkeert. Daargelaten dat het gerecht het niet tot haar taak rekent in de overgelegde producties na te gaan of Curfreight daadwerkelijk in verzuim is geraakt, heeft [eiser in de hoofdzaak] middels de brief van 15 juli 20 van zijn gemachtigde Curfreight gesommeerd binnen zeven dagen nadien het bedrag van NAf 49.326,92 bruto aan hem te voldoen. [eiser in de hoofdzaak] vordert de wettelijke rente ‘tot en met de datum waarop [eiser in de hoofdzaak] rechtsgeldig is ontslagen tot aan de dag van algehele betaling’. Het gerecht begrijpt deze vordering aldus dat is bedoeld de wettelijke rente te vorderen vanaf de datum van verzuim tot de dag der algehele voldoening. In die zin verstaan, is deze vordering toewijsbaar.
4.14
De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zijn niet toewijsbaar omdat niet is gesteld of gebleken dat buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht die meer inhouden dan die waarvoor de proceskosten een vergoeding plegen in te sluiten.
4.15
CurFreight zal worden veroordeeld in de kosten van dit geding, gevallen aan de zijde van [eiser in de hoofdzaak], en tot aan dit vonnis begroot op:
Betekeningskosten NAf 416.64
griffierecht NAf 50,00
salaris gemachtigde
NAf 3.750,00(2,5 punten, tarief 6)
NAf 4.216,64
in de vrijwaringszaak
4.16
CurFreight baseert haar vordering tot vrijwaring op de cessantiaovereenkomst. Ook wat dit betreft zal de cessantiaovereenkomst moeten worden uitgelegd overeenkomstig het Haviltex-criterium (r.o. 4.10). Volgens artikel 5 van de cessantiaovereenkomst zal [gedaagde sub 1 in de vrijwaringszaak] verantwoordelijk blijven dat [eiser in de hoofdzaak] het bedrag ontvangt indien CurFreight hem niet betaalt. Daarin vermag het gerecht niet te lezen dat het bedrag van NAf 49.326,92 uiteindelijk te allen tijde ten laste van [gedaagde sub 1 in de vrijwaringszaak] zou komen, laat staan ten laste van CCS, die zelfs geen partij is bij de cessantiaovereenkomst, en evenmin dat [gedaagde sub 1 in de vrijwaringszaak] (of CCS) CurFreight dient te vrijwaren. Gezien de formulering van artikel 5 lijkt een soort borgstelling van [gedaagde sub 1 in de vrijwaringszaak] jegens [eiser in de hoofdzaak] te zijn beoogd en dit leidt niet tot een gehoudenheid CurFreight te vrijwaren. De cessantiaovereenkomst biedt onvoldoende aanknopingspunten voor een andere uitleg.
4.17
Nu partijen met elkaar een overeenkomst zijn aangegaan, hetgeen hen vrijstond, kan het beroep van CurFreight op de cessantialandsverordening haar niet baten.
4.18
De vordering in vrijwaring zal worden afgewezen.
4.19
CurFreight zal worden veroordeeld in de kosten van dit geding in vrijwaring, gevallen aan de zijde van [gedaagde sub 1 in de vrijwaringszaak] en CCS en tot aan dit vonnis begroot op NAf 3.000,00 wegens salaris gemachtigde.
5. De beslissing
Het gerecht:
in de hoofdzaak
verklaart voor recht dat [eiser in de hoofdzaak] gerechtigd is tot een cessantiavergoeding van NAf 49.326,92 bruto in hoofdsom ex artikel 3 van de tussen [eiser in de hoofdzaak] en CurFreight gesloten cessatiaovereenkomst d.d. 13 december 2019 in het geval één of meer van de situaties zoals omschreven in artikel 4 van voornoemde overeenkomst zich voordoet respectievelijk voordoen;
veroordeelt CurFreight aan [eiser in de hoofdzaak] te betalen een bedrag van NAf 49.326,92 bruto, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 22 juli 2020 tot aan de dag der algehele voldoening,
veroordeelt CurFreight in de kosten van dit geding, gevallen aan de zijde van [eiser in de hoofdzaak] en tot aan dit vonnis begroot op NAf 4.216,64,
verklaart dit vonnis in de hoofdzaak tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
wijst af het meer of anders gevorderde,
in de vrijwaringszaak
wijst de vordering af,
veroordeelt CurFreight in de kosten van dit geding, gevallen aan de zijde van [gedaagde sub 1 in de vrijwaringszaak] en CCS en tot aan dit vonnis begroot op NAf 3.000,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. O. Nijhuis, rechter, en op 5 juni 2023 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.