In deze zaak, behandeld door het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, hebben verzoekers, een man en een vrouw, een verzoek ingediend tot erkenning van hun levenloos geboren dochter, [dochter], door de man. De vrouw beviel op [geboortedatum] 2015 na een zwangerschap van 23 weken en 3 dagen van een levenloos kind. Eerder was de ambtenaar van de burgerlijke stand gelast om de voornaam van het levenloos geboren kind toe te voegen aan de akte. Tijdens de mondelinge behandeling op 4 mei 2023 werd duidelijk dat de ambtenaar niet was verschenen, ondanks een verzoek tot aanhouding dat niet correct was ingediend. Het gerecht oordeelde dat de ambtenaar niet had mogen aannemen dat de zaak zou worden aangehouden en besloot om op het verzoek van de ouders te beslissen.
Het gerecht overwoog dat de Curaçaose wet geen mogelijkheid biedt voor de erkenning van een levenloos geboren kind door de vader, wat in strijd is met het recht op family life zoals vastgelegd in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De juridische fictie dat een levenloos geboren kind nooit heeft bestaan, belemmert de erkenning door de vader, wat het gerecht als een inbreuk op de rechten van de ouders beschouwde. Het gerecht concludeerde dat de belangen van de verzoekers zwaarder wegen dan de lacune in de wetgeving en dat de erkenning van een levenloos geboren kind door de vader open moet worden gesteld.
Uiteindelijk gelastte het gerecht de ambtenaar om een akte van erkenning op te maken en de registers van de burgerlijke stand aan te vullen met de gegevens van de man als vader van [dochter]. De beslissing werd op 25 mei 2023 openbaar uitgesproken door rechter K.A.M. Lasten, met de griffier mr. S. Stolk aanwezig.