De verdere beoordeling
3. Het gerecht volhardt bij hetgeen het heeft overwogen en beslist in het tussenvonnis. Hierin zijn reeds als eindbeslissingen genomen dat NAƒ 680 als schadevergoeding moet worden betaald voor de vernielde hangsloten en dat de vordering wegens reputatieschade zal worden afgewezen.
4. AKB heeft aangevoerd dat zij bij het opstellen van het verzoekschrift geen rekening heeft gehouden met de schade wegens diefstal van losse stuks vuurwerk (volgens AKB NAƒ 1.221.60), maar heeft in verband hiermee niet haar eis vermeerderd. Het gerecht komt dus aan de beoordeling van de hoogte van die schade niet toe.
Ook de schade die AKB heeft geleden door de opzegging van het contract door [naam 1] (maar die, zo is onder 24 van het tussenvonnis overwogen, alleen winstderving zou betreffen en niet het gehele door [naam 1] te betalen bedrag) heeft, ondanks het overgelegde bewijs, niet geleid tot een eisvermeerdering. Daarop hoeft het gerecht dus niet te beslissen.
5. Beoordeeld moeten daarom nog de volgende deelvorderingen.
142 dozen vuurwerk a $ 227,25 58.730,49
betaalde invoerrechten 4.743,80
40% upgrading software 16.030,00
inkomstenderving (1/3e totale opbrengst) 4.666,67
6. AKB is in de gelegenheid gesteld de waarde van het gestolen vuurwerk te onderbouwen, zowel waar het betreft het gestelde aantal dozen (142) als de gestelde (gemiddelde) inkoopprijs van die dozen ($ 227,25).
AKB heeft gemotiveerd hoe zij op het aantal van 142 dozen uitkomt, mede aan de hand van de op 3 november 2020 opgemaakte inventarisatielijst en aan de hand van foto’s van een door de uitvoeringsorganisatie OW op 8 november 2020 – de dag na de diefstal - opgemaakte inventarisatielijst.
Het Land stelt in zijn laatste akte dat laatstbedoelde inventarisatielijst niet kan worden gebruikt om het aantal dozen te berekenen, maar heeft dat niet op een begrijpelijke manier onderbouwd, zodat het gerecht reeds daarom daaraan voorbij moet gaan.
Het Land betwist verder dat er op 3 november 2020 een inventarisatie heeft plaatsgevonden, maar dat verweer is tardief, nu eerder in deze zaak (als feit, genoemd onder 8 van het tussenvonnis) is komen vast te staan dat op 3 november 2020 in het bijzijn van de SOAB een inventarislijst is opgemaakt en dat daarop 192 dozen en 709 stuks vuurwerk stonden vermeld. Het Land heeft in deze procedure overigens geen informatie uit de eigen registratie overgelegd, terwijl dat op grond van art. 18c Rv. wel van het Land verwacht mocht worden. Uit het rapport van de SOABblijkt immers dat, anders dan het Land onder 5 van de conclusie van antwoord nog suggereerde, registratie van de voorraad vuurwerk wel degelijk een taak is van het Land.
7. De inventarisatielijst van 3 november 2020 vermeldt 192 dozen. Vaststaat verder dat door het O.M. 12 dozen aan AKB zijn geretourneerd. Uit de foto’s van de inventarisatie op 8 november 2020 blijkt dat er nog 19 dozen waren die waterschade hadden opgelopen én, zo is door het Land niet betwist, dat er zich nog 19 dozen in de container bevonden. Nu gesteld noch gebleken is dat dat er tussen het opmaken van de inventarislijst en de diefstal nog dozen zijn weggehaald, moet er van worden uitgegaan dat er inderdaad, zoals AKB stelt, (192-12-19-19=) 142 dozen zijn gestolen. Dat, zoals het Land aanvoert, niet alle (192) dozen zijn gestolen, is juist maar irrelevant, omdat de vordering van AKB geen betrekking heeft op die 50 niet-gestolen dozen, maar is beperkt tot de 142 gestolen dozen.
8. De schade bedraagt in elk geval het inkoopbedrag van de 142 gestolen dozen. AKB heeft de kans gekregen om die beter te onderbouwen dan zij aanvankelijk deed met haar schatting van $ 227,25 per doos. AKB stelt de inkoopwaarde nader te hebben onderbouwd door overleggingvan de inventarislijst van 3 november 2020, met daaraan toegevoegd twee kolommen, waarvan in de eerste kolom de inkoopwaarde van de dozen vuurwerk en in de tweede kolom de inkoopwaarde van het losse vuurwerk, dit in overeenstemming met de “commercial invoice” in productie 1 van AKB.
Het totaal van die kolom met de inkoopwaarde van de 192 dozen vuurwerk bedraagt (maar) $ 3.758,65. Zonder nadere toelichting, die AKB niet heeft gegeven, valt niet in te zien waarom AKB in (randnummer 8 én randnummer 14 van) haar akte zelf uitkomt op een inkoopwaarde van U$ 4.750,08 / NAƒ 8.645,15.
Tegen beide hoogtes van de inkoopprijzen heeft het Land geen verweer gevoerd.
Minstens zo belangrijk is dat AKB op deze lijst geen onderscheid heeft gemaakt tussen de gestolen dozen en de niet-gestolen dozen, terwijl voor de schade alleen relevant is de inkoopwaarde van de 142 gestolen dozen. De vordering is daarmee niet helemaal naar behoren onderbouwd.
Niettemin is voor het gerecht duidelijk dat AKB schade heeft geleden door de wanprestatie van het Land in de vorm van de inkoopwaarde van het gestolen vuurwerk. Het zal de schade schattenderwijs bepalen aan de hand van het in produktie 13 opgenomen totaal naar rato van het aandeel van de gestolen dozen in het geheel. Dit komt uit op 142/192 x $ 3.758,65 = $ 2.779,83 ofwel afgerond NAƒ 4.976. De vordering terzake de inkoopwaarde van de gestolen dozen vuurwerk is in zoverre toewijsbaar.
9. Over de gestolen dozen vuurwerk heeft AKB invoerrechten en omzetbelasting afgedragen.Net als de inkoopprijs vormt dat schade. AKB stelt dat die belastingen 62% resp. 9% van de inkoopprijs bedroegen. Het Land stelt dat AKB niet voldoende verifieerbare informatie heeft overgelegd, maar gezien het partijdebat gaat het bij deze vordering slechts om hoogte van de percentages.
Als de door AKB gestelde percentages onjuist zijn, had het zeker op de weg van het Land gelegen om onderbouwd te stellen wat de juiste percentages zijn. Bij gebreke van voldoende verweer acht het gerecht de vordering toewijsbaar voor 71% van de onder 11 vastgestelde inkoopwaarde, dus 71% x NAƒ 4.976 = afgerond NAƒ 3.533.
10. AKB is ook in de gelegenheid gesteld de gevorderde inkomstenderving van NAƒ 4.666,67 nader te onderbouwen en heeft in dit verband een overzicht van een accountant overgelegd.
Deze vordering is gebaseerd op de stelling dat AKB vanaf de datum van de diefstal tot en met 26 november 2020 “enige” vuurwerkshows had ingepland voor NAƒ 3.500 per show en dat 1/3e deel van de opbrengst winst is voor AKB. De gestelde schade wordt echter niet aangetoond, zoals AKB heeft getracht, door een vergelijking van omzetten en winsten over de periode 2016-2019 en een vergelijking van tussen de winsten over 2019 en 2020. AKB had op zijn minst moeten aantonen dat zij van 8 tot en met 26 november 2020 vuurwerkshows diende te geven, dat zij die door de diefstal niet kon geven en hoeveel hoger haar winst zou zijn geweest als zij die shows had kunnen geven. Dat heeft zij niet gedaan. Deze deelvordering zal dus worden afgewezen.
11. Op de vordering wegens upgrading van de software is AKB niet meer ingegaan. Die zal, mede gelet op het overwogene onder 21 en 23 van het tussenvonnis, als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen.
12. Uit het voorgaande volgt dat het Land zal worden veroordeeld tot betaling aan AKB van (680+4.976+ .533=) NAƒ 9.189.
13. De vordering van incassokosten is niet nader onderbouwd. De brief van 10 november 2020 is onvoldoende om toewijzing van die vordering te rechtvaardigen. De vordering zal dus worden afgewezen.
13. De vordering van wettelijke rente is als niet betwist toewijsbaar.
15. Het Land zal worden veroordeeld tot betaling aan AKB, maar kan, gelet op de hoogte van de vorderingen van AKB, bezwaarlijk als (grotendeels) in het ongelijk gestelde partij worden aangemerkt. Toch zal het Land worden veroordeeld in de proceskosten, omdat het door niet adequaat te reageren op de brief van 1 november 2020 AKB voor de zoveelste keer geen andere keuze heeft gelaten dan te gaan procederen en omdat het door het in het begin van deze procedure zeer inadequate optreden van procesvertegenwoordigers onnodige proceskosten bij AKB heeft veroorzaakt.
Het gerecht raamt de kosten aan de zijde van AKB op in totaal Afl. 9.504,16 , opgebouwd uit NAƒ 274,16 deurwaarderskosten, NAƒ 2.230 griffie rechten en conform het liquidatietarief NAƒ 7.000 aan gemachtigdensalaris (3.5 punten x tarief 7).