Het geschil
12. AKB vordert - na de eisvermindering in verband met de kosten van het upgraden van de software - samengevat, het Land te veroordelen tot betaling aan haar van NAƒ 210.191,76, vermeerderd met rente en kosten.
Zij beroept zich daarbij primair op wanprestatie van het Land bij de uitvoering van de tussen de partijen bestaande bewaringsovereenkomst en subsidiair op een door het Land jegens AKB gepleegde onrechtmatige daad. Zij stelt verder dat het Land de door haar daardoor geleden schade aan haar dient te vergoeden en stelt de volgende schade te hebben geleden:
142 dozen vuurwerk a $ 227,25 58.730,49
vernieling 3 speciale hangsloten 1.020,00
betaalde invoerrechten 4.743,80
40% upgrading software 16.030
inkomstenderving (1/3e totale opbrengst) 4,666,67
reputatieschade
125.000,00
13. Het Land voert verweer.
De beoordeling
14. Het gerecht stelt voorop dat het Land in de akte van uitlating d.d. 25 april 2022 alleen diende te reageren op de produkties die door AKB zijn overgelegd bij akte van 21 maart 2022. Het Land heeft zich daartoe niet beperkt, maar voert in de akte ook verweer dat zij al eerder, op daarvoor bestemde gelegenheden had kunnen (en behoren te) voeren, met name bij de comparitie van partijen, waarbij de gemachtigde van het Land echter schitterde door afwezigheid. Voor zover het Land verder is gegaan dan een zakelijke reactie op de door AKB overgelegde produkties is dat in strijd met een behoorlijke procesorde en wordt dat door het gerecht buiten beschouwing gelaten.
Het Land is voorts toegestaan bij de akte produkties over te leggen, maar die zijn, zo is door AKB terecht aangevoerd, voor de beoordeling in deze zaak allemaal irrelevant.
15. Namens het Land is (in de conclusie van antwoord) als eerste verweer aangevoerd dat de burgerlijke rechter niet bevoegd is van deze zaak kennis te nemen, omdat de Minister van Justitie sinds 10-10-10 is belast met de openbare veiligheid. Het verwijst daarbij naar art. 6 Overgangsregeling wetgeving en bestuur en de Landsverordening ambtelijke bestuurlijke organisatie en stelt dat voor het opslaan van ontplofbare stoffen een vergunning van de Minister van Justitie nodig is.
Volstrekt onduidelijk is wat (de gemachtigde van) het Land hiermee bedoelt. Dat voor de opslag van ontplofbare stoffen een vergunning nodig is, maakt van deze zaak nog geen bestuursrechtelijke zaak; de vordering richt zich ook helemaal niet tegen de vergunning.
Op grond van art. 11 lid 1 van de Rijkswet Gemeenschappelijk Hof van Justitie nemen de gerechten in eerste aanleg kennis van alle burgerlijke zaken en alle strafzaken waarvan de kennisneming in eerste aanleg niet bij wet of landsverordening aan het Hof is opgedragen. De door de eiser ingestelde rechtsvordering maakt van deze zaak een burgerlijke zaak in de zin van art. 11 lid 1 van de rijkswet. Het Land heeft terecht niet gesteld dat de kennisneming van deze zaak bij wet aan het Hof is opgedragen. Het gerecht is dus bevoegd.
16. Anders dan het Land stelt, heeft AKB in het verzoekschrift niet aangevoerd dat sprake is van een niet-naleving van een contractuele verplichting, maar zij heeft dat standpunt later, tet gelegenheid van de comparitie van partijen, wel ingenomen, met verwijzing naar het vonnis van 5 september 2005 in een zaak tussen AKB en het eilandgebied Curacao en de uitspraak in hoger beroep van het Hof van 8 augustus 2008. In die uitspraak heeft het Hof bevestigd dat tegenover de verplichting om het vuurwerkmateriaal op te slaan in het Kruithuis, de verplichting van de overheid (toen nog eilandgebied Curacao) staat om het vuurwerk te (doen) bewaren en aan AKB terug te geven. Door het Hof is dit samenstel aan verplichtingen gekwalificeerd als een bewaringsovereenkomst.
Het feitencomplex is in deze zaak nagenoeg gelijk. Het Land heeft aangevoerd dat AKB zelf een voor een andere opslaglocatie had kunnen kiezen, maar niet in geschil is dat AKB haar vuurwerk heeft opgeslagen op een door het Land aangewezen locatie. Dit is conform het uitgangspunt in art.. 46 van het Eilandsbesluit ontplofbare stoffen Curaçao, dat het verbod bevat om ontplofbare stoffen anders op te slaan dan in daarvoor bestemde opslagplaatsen van het eilandgebied (nu het Land).
De bewaringsovereenkomst verplicht de bewaarder het in bewaring gegeven vuurwerk terug te geven. Het Land kan die verplichting niet meer nakomen. Dat dat zo is omdat dat vuurwerk is gestolen, is onvoldoende om te concluderen dat de tekortkoming het Land niet kan worden toegerekend. Integendeel: het Land wist dat veel vaker vuurwerk uit het Kruithuis is gestolen en bovendien moet AKB op grond van art. 49 van het Eilandsbesluit ontplofbare stoffen Curaçao huur betalen als tegenprestatie voor het opslaan en bewaren: dat laatste impliceert dat het Land adequate veiligheidsmaatregelen moet treffen om te voorkomen dat het in bewaring gegeven vuurwerk wordt gestolen. Verder staat als niet betwist vast dat de meerderheid van de beveiligingscamera’s in het Kruithuis niet meer functioneerde en dat het Land niet de toezegging is nagekomen om het Kruithuis vanaf 1 november 2020 fysiek te beveiligen en om een infrarood alarmsysteem te plaatsen. Het Land dient daarom de schade die AKB door de wanprestatie lijdt, te vergoeden.
17. Het verweer van het Land tegen de (onder 13 genoemde) schadeposten is grosso modo dat de schade niet behoorlijk is onderbouwd en daarin heeft het Land gelijk.
18.
Ad a:Zo acht het gerecht de waarde van het gestolen vuurwerk onvoldoende onderbouwd, zowel waar het betreft het aantal dozen als de gemiddelde waarde per doos.
Waar het betreft het aantal dozen, volgens AKB dus 142, overweegt het gerecht dat:
- AKB stelt dat twee containers volledig zijn leeggeroofd,
- de in oktober 2020 afgeleverde container GVCU5324885 1.995 pakken vuurwerk bevatte (produktie 1 AKB),
- container HJCU1376103 op 3 november 2020 - dus 5 dagen voor de roof - 192 dozen en 709 stuks vuurwerk bevatte (produktie 3, bijlage 2 AKB),
- de directeur van AKB in de aangifte opgaf dat er 130 dozen met vuurwerk zijn gestolen en 35 dozen met vuurwerk zijn beschadigd (produktie 2 AKB),
- na de diefstal door het O.M. 12 dozen aan AKB zijn geretourneerd (produktie 2 AKB),
- de directeur van AKB in bijlage 1 bij de brief van 8 november 2020 vermeldde dat 119 dozen (met een waarde van NAƒ 105.000), een “ cake” en 71 “pagara” (met een waarde van NAƒ 7.100) waren gestolen en dat 18 dozen met een inhoud van 71 “pagara” waterschade hadden opgelopen (produktie 3, bijlage 1 AKB),
- de door AKB opgemaakte inventarislijst op de dag van de roof 119 dozen vermeldt alsmede waterschade aan 19 dozen (produktie 3, bijlage 3 AKB).
Gelet daarop valt zonder nadere toelichting, die niet gegeven is, niet in te zien hoe AKB komt tot de stelling dat er 142 dozen vuurwerk zijn gestolen. Zij zal in de gelegenheid worden gesteld haar vordering beter te onderbouwen.
De waarde van $ 227,25 per doos is door AKB geschat en onderbouwd met een factuur die, aldus AKB, prijzen per doos bevat van US$ 202,50 tot US$ 316. Hoe AKB bij de waarde van $ 227,25 komt, is evenwel onduidelijk.
AKB stelt dat het zelf een register van haar voorraad bijhoudt. Als dat heeft geleid tot de inventarislijst op de dag van de roof, kan - nu de codes op die inventarislijst gelijk zijn aan die in de aankoopfacturen - aan de hand van die facturen worden bepaald wat de inkoopwaarde van de op de dag van de roof aanwezige dozen vuurwerk was. Van AKB mag worden verlangd dat zij haar vordering op die wijze onderbouwt. Zij zal in de gelegenheid worden gesteld om conform het vorenoverwogene haar vordering nader te onderbouwen, zulks met overlegging van de desbetreffende aankoopfacturen.
19.
Ad b: AKB heeft foto’s overgelegd waarop is te zien dat speciale, voor containers bestemde hangsloten aan de containers waren bevestigd, en heeft een uitdraai van een webshop in het geding gebracht waaruit de prijs van dergelijke hangsloten valt op te maken. Het Land voert terecht aan dat in de aangifte de diefstal van maar 2 sloten is opgegeven. Het Land voert verder aan dat er geen bewijs van de aanschaf van de hangsloten is overgelegd., maar dat brengt niet met zich dat deze schade niet kan worden vergoed. Nu bij de diefstal twee containers zijn opengebroken acht het gerecht aannemelijk dat, zoals de directeur van AKB ook in de aangifte heeft vermeld, bij de diefstal in elk geval 2 van de hangsloten zijn vernield. AKB heeft die schade voldoende aannemelijk gemaakt en de hoogte van de schade komt het gerecht niet onredelijk voor, zodat voor deze schadepost een bedrag van NAƒ 680 zal worden toegewezen.
20.
Ad e: De gevorderde inkomstenderving van NAƒ 4.666,67 onderbouwt AKB met de stelling dat zij vanaf de datum van de diefstal tot en met 26 november 2020 “enige” vuurwerkshows had ingepland voor NAƒ 3.500 per show. Zij voert daarbij aan dat die bedragen gedeeltelijk de kosten (als aankoop, vuurwerk invoerrechten, betaling software) dekken, dat de rest inkomen is voor AKB en dat die rest is geraamd op ongeveer 1/3e deel van de opbrengst, zijnde NAƒ 3.500 (hetgeen impliceert dat zij in de periode tot 26 november 2020 3 vuurwerkshows had ingepland). Het gerecht merkt op dat dit een lager bedrag is dan het gevorderde bedrag. Echter, ook los daarvan is volstrekt onduidelijk waarop de raming is gebaseerd dat 1/3e deel van de opbrengst winst is voor AKB.
AKB zal in de gelegenheid worden gesteld dit te onderbouwen, en zal moeten zorgen voor een deugdelijke berekening van de gederfde winst. Het zal daarbij een benadering moeten volgen die past bij een vennootschap en niet een benadering die mogelijk bij een eenmanszaak zou kunnen worden gevolgd. Mogelijk zal inschakeling van een boekhouder of accountant nodig zijn om een deugdelijke inschatting te maken van de gederfde winst.
21. Het gerecht is ambtshalve bekend met het tussen de partijen gewezen vonnis van 21 maart 2022, waarin is overwogen dat de invoerrechten en de kosten van upgrading van de software normaliter worden doorberekend aan de klant en dus hoogstens kunnen worden meegenomen in het geheel van de post inkomens/winstderving. AKB zal er dus voor moeten zorgen dat er geen dubbeltellingen plaatsvinden met de vorderingen wegens invoerrechten en upgrading van de software, die hierna, voor zover nog van belang (dus als deze posten toch schade vormen naast de winstderving; AKB wordt verzocht in de door haar te nemen akte te onderbouwen waarom dit toch zo zou zijn), worden besproken.
22.
Ad c: Het Land voert terecht aan dat AKB het bedrag van NAƒ 4.743,80 aan invoerrechten niet heeft onderbouwd: zij heeft geen duidelijke en met bewijsstukken onderbouwde berekening overgelegd waaruit volgt wat daadwerkelijk is voldaan aan invoerrechten voor het ingevoerde en later gestolen vuurwerk. Het gevorderde bedrag valt ook moeilijk te rijmen met de verklaring ter zitting dat AKB 71% aan invoerrechten (inclusief 9% OB) moet betalen en de hoogte van de inkoopprijzen van het vuurwerk. Zo vermeldt de invoice in productie 1 een bedrag van NAƒ 29.288,30 voor, zo lijkt het, alleen de invoer van het vuurwerk in container GVCU5324885.
Mede omdat het bedrag aan invoerrechten afhankelijk is van de waarde van het gestolen vuurwerk, welk bedrag AKB nog nader zal moeten onderbouwen, zal het gerecht AKB ook in de gelegenheid stellen haar vordering van invoerrechten te onderbouwen, (maar dit dus uitsluitend voor de situatie dat zij gelet op het onder 21 en 22 overwogene nog meent dat de invoerrechten een afzonderlijke schadepost vormen).
23.
Ad d: Uit het tussenvonnis van 6 september 2022 blijkt dat AKB in 2018 en 2019 in totaal NAƒ 141.550,50 heeft uitgegeven aan upgrading van de software om de vuurwerkshows uit te voeren, welk bedrag in drie jaren zou moeten worden afgeschreven. Thans stelt zij, met facturen onderbouwd, dat zij in 2020 nog eens NAƒ 40.075 daaraan heeft uitgegeven en dat het afschrijvingspercentage is vastgesteld op 40%. Hoe en door wie dat is vastgesteld, en waarom dat percentage zou moeten worden gehanteerd, heeft AKB niet gesteld en is dus onduidelijk. AKB zal de gelegenheid krijgen haar vordering beter te onderbouwen, (maar dit dus uitsluitend voor de situatie dat zij gelet op het onder 21 en 22 overwogene nog meent dat de kosten voor upgrading van de software een afzonderlijke schadepost vormen).
24.
Ad f: AKB vordert NAƒ 125.000 aan reputatieschade. Zij voert in dit verband aan dat de diefstal uitgebreid in het nieuws is gekomen en dat daardoor een professionele honkballer, Jonathan Schoop, een contract van NAƒ 125.000 heeft opgezegd, dit hoewel AKB deze klant heeft aangegeven dat met de inhoud van de nieuwe container het contract toch zou kunnen worden nagekomen. AKB wenst deze klant als getuige te horen, maar het gerecht zal AKB eerst in de gelegenheid stellen haar stellingen nader te onderbouwen door overlegging van het contract en de opzegging en eventueel een verklaring van Schoop. Als komt vast te staan dat de diefstal heeft geleid tot de afzegging van een grote opdracht, dan valt die schade onder de winstderving. Van het door de klant te betalen bedrag van NAƒ 125.000 moeten immers de kosten (vuurwerk, invoerrechten, arbeidsloon, overhead en andere kosten) worden afgetrokken.
De vordering van reputatieschade is niet toewijsbaar, omdat niet voldoende is onderbouwd dat AKB dergelijke schade heeft geleden. De diefstal zal in het nieuws zijn geweest, maar duidelijk is dat dit niet aan AKB te wijten is (geweest), althans, daar zijn geen aanwijzingen voor. Verder is gesteld noch gebleken dat er ook in de toekomst klanten niet meer met AKB wensen te werken.
25. De procedure zal worden voortgezet met een akte zijdens AKB conform het overwogene onder 18, 20, 24 en, wanneer nog relevant, 21, 22 en 23. Het Land zal daarop bij akte kunnen reageren.