ECLI:NL:OGEAC:2023:103

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
3 mei 2023
Publicatiedatum
3 mei 2023
Zaaknummer
CUR202201041
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep van Dental Spa B.V. tegen terugvordering door de Sociale Verzekeringsbank

In deze uitspraak beoordeelt het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao het beroep van Dental Spa B.V. tegen de beschikking van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) van 24 januari 2022, waarbij de SVB besloot om behandelkosten tot een totaalbedrag van NAf 628.122,50 terug te vorderen van de bij Dental Spa werkzame tandarts X. Het Gerecht moet eerst vaststellen of Dental Spa ontvankelijk is in haar beroep, aangezien de beschikking aan X was gericht. Het Gerecht concludeert dat het beroep van Dental Spa als een beroep van X moet worden beschouwd, omdat beide partijen een financieel belang hebben bij de beschikking. Het Gerecht oordeelt dat het niet-ontvankelijk verklaren van Dental Spa zou getuigen van excessief formalisme.

Vervolgens beoordeelt het Gerecht de beroepsgronden van X tegen de bestreden beschikking. X stelt dat de SVB van onjuiste feiten is uitgegaan en dat er geen wettelijke grondslag voor de terugvordering is. Het Gerecht verwerpt deze gronden en stelt vast dat de SVB bevoegd is om onverschuldigd betaalde declaraties terug te vorderen. Het Gerecht concludeert dat de SVB het teruggevorderde bedrag terecht heeft geïnd, en dat de beroepsgronden van X niet slagen. De uitspraak van het Gerecht is dat het beroep van Dental Spa ongegrond is verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Uitspraak

in het geding van:

Dental Spa B.V.

gevestigd te Curaçao,
eiseres, hierna: Dental Spa
gemachtigde: mr. A.C. Small, advocaat
en

de Sociale Verzekeringsbank,

verweerster, hierna: de SVB,
gemachtigde: mr. R.A.P.H. Pols, advocaat

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt het Gerecht het beroep van Dental Spa tegen de beschikking van de SVB van 24 januari 2022 (bestreden beschikking). Daarbij heeft de SVB besloten om gedeclareerde behandelkosten tot een totaalbedrag van NAf 628.122,50 terug te vorderen van de bij Dental Spa werkzame tandarts X (X).
1.2.
De SVB heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend. Ook Dental Spa heeft nadere stukken ingediend.
1.3.
Het Gerecht heeft het beroep op de zitting van 22 maart 2023 behandeld. Dental Spa heeft zich laten vertegenwoordigen door X, bijgestaan door haar gemachtigde. De SVB heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Ook Y (accountmanager), Z (senior verzekeringsinspecteur) en W (jurist) zijn namens de SVB verschenen.

Beoordeling door het Gerecht

Is het beroep van Dental Spa ontvankelijk?
2. Het Gerecht moet eerst beslissen of hij het beroep van Dental Spa tegen de bestreden beschikking inhoudelijk kan beoordelen. Uit artikel 7, eerste lid, van de Lar volgt, kort gezegd, dat alleen een rechtspersoon die door een beschikking rechtstreeks in haar belang is getroffen daartegen beroep kan instellen bij het Gerecht. Gelet op het feit dat de bestreden beschikking is geadresseerd aan X, is de vraag of Dental Spa rechtstreeks in haar belang is getroffen en dus als belanghebbende bij de bestreden beschikking kan worden aangemerkt.
2.1.
Dental Spa is een tandartsenpraktijk en tandheelkundige (poli)kliniek, opgericht op 14 mei 2012. X is directeur/bestuurder en enig aandeelhouder. In haar functie van tandarts bij Dental Spa is X een zorgaanbieder die als een medewerkende in de zin van artikel 1 van de Regeling Medewerking aan de Sociale Verzekeringen 1960 (Regeling Medewerking) is ingeschreven. Dit betekent dat de SVB X toestemming heeft verleend om verzekerden van de SVB op grond van de Landsverordening Basisverzekering Ziektekosten te behandelen. De SVB vergoedt de behandelkosten van X voor SVB-verzekerden voor zover zij zich aan de voorwaarden uit de Regeling Medewerking houdt. De SVB kan de betaling van nota’s van een medewerkende geheel of gedeeltelijk weigeren indien een medewerkende zich niet houdt aan de in artikel 9 van de Regeling Medewerking vastgelegde voorwaarden.
2.2.
De SVB stelt zich op het standpunt dat Dental Spa geen belanghebbende is bij de bestreden beschikking en dat haar beroep om die reden niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Het belang van Dental Spa is volgens de SVB niet rechtstreeks bij de bestreden beschikking betrokken. Het is immers niet Dental Spa maar X, in haar functie van tandarts, die medewerkende is als bedoeld in artikel 1 van de Regeling Medewerking. De bestreden beschikking is terecht aan X gericht omdat zij als medewerkende de teruggevorderde bedragen heeft gedeclareerd. X had zelf beroep moeten instellen tegen de terugvordering en niet Dental Spa. De SVB verwijst ter onderbouwing van haar standpunt naar de uitspraak van het Gerecht van 14 juli 2020, nummer LAR: CUR201900634 (niet gepubliceerd).
2.3.
Dental Spa is van mening dat zij wel rechtstreeks in haar belang is geraakt en dus als belanghebbende is aan te merken in dit geding. De facturen van de door X verrichte tandheelkundige behandelingen staan op naam van Dental Spa en de SVB betaalt de declaraties uit op de rekening van Dental Spa.
2.4.
Het Gerecht is van oordeel dat in dit specifieke geval het beroep van Dental Spa beschouwd moet worden als een door X tegen de bestreden beschikking ingesteld beroep. Het Gerecht legt dit oordeel als volgt uit.
2.4.1.
Anders dan waarvan Dental Spa in haar beroepschrift blijkbaar uitgaat, is de bestreden beschikking geadresseerd aan X. De bestreden beschikking houdt in dat X het bedrag aan ten onrechte betaalde declaraties moet terugbetalen aan de SVB. Ter verrekening van de terugvordering houdt de SVB een bedrag in op de declaraties van X, totdat zij de gehele schuld heeft voldaan. Hierdoor is haar inkomen drastisch verminderd. Gelet op het gegeven dat X de enige directeur/bestuurder en enig aandeelhouder van Dental Spa is en dat zij de enig werkende tandarts is bij Dental Spa, betekent de (terugbetaling van de) schuld aan de SVB ook dat de financiële positie van Dental Spa in negatieve zin wordt beïnvloed. In die zin zijn zowel X persoonlijk als Dental Spa in hun financieel belang geraakt door de bestreden beschikking.
2.4.2.
Evident is dat het de bedoeling van X is geweest beroep in te stellen. X heeft net als Dental Spa een groot financieel belang bij de bestreden beschikking en was zelf ook op de zitting aanwezig om naast de gemachtigde van Dental Spa de beroepsgronden toe te lichten.
Zij heeft daarbij uiteengezet dat zij in de veronderstelling verkeerde dat juist Dental Spa en niet zijzelf als rechtstreeks belanghebbende bij de bestreden beschikking moest worden aangemerkt. Dat was ook de reden waarom zij niet zelf beroep heeft ingesteld. Hieraan heeft X ter zitting nog toegevoegd dat zij een civiele procedure zal starten indien het beroep van Dental Spa niet-ontvankelijk wordt verklaard omdat zij zelf dan met lege handen staat. Het Gerecht leidt hieruit af dat het niet zozeer een bewuste keuze is geweest van Dental Spa om in plaats van X beroep in te stellen, maar dat het meer een ongelukkige samenloop van omstandigheden is geweest waardoor X niet zelf beroep heeft ingesteld.
2.4.3.
De uitspraak 14 juli 2020 waarnaar de SVB verwijst, gaat over een situatie die niet gelijk te stellen is met de situatie van Dental Spa en X. In de genoemde uitspraak hebben zowel een tandkliniek (rechtspersoon) als de tandarts van de kliniek (medewerkende) beroep ingesteld tegen een aan de tandarts geadresseerd besluit van de SVB tot terugvordering. Het Gerecht heeft de tandkliniek niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze niet als rechtstreeks belanghebbende was aan te merken bij de bestreden beschikking. Anders dan in de situatie van X het geval is, kon het Gerecht het beroep tegen de terugvordering toch inhoudelijk beoordelen, gelet op het door de tandarts zelf ingestelde beroep.
2.4.4.
De overwegingen in 2.4.1 tot en met 2.4.3 brengen het Gerecht tot het oordeel dat het in dit specifieke geval van excessief formalisme zou getuigen om Dental Spa niet-ontvankelijk te verklaren. Om die reden beschouwt het Gerecht het beroep van Dental Spa als een beroep van X. Het beroep is dus ontvankelijk. Hierna zal het Gerecht eerst de grondslag van de bestreden beschikking en daarna de beroepsgronden van X bespreken.
Wat is de feitelijke en juridische grondslag van de bestreden beschikking?
3.1.
Naar aanleiding van de bovenmatige declaraties van X in het najaar 2020 heeft de afdeling Controle Dienst Verlening (CDV) van de SVB een onderzoek ingesteld bij Dental Spa en bij Make Me Smile, B.V. (MMS). Dit onderzoek was gericht op het mogelijk inzetten van oneigenlijke zorgverleners door Dental Spa en MMS. MMS is een tandartspraktijk waarmee X een samenwerkingsverband heeft. Zij is geen aandeelhouder van MMS noch heeft zij daar een bestuurlijke functie. In het kader van het onderzoek heeft CDV samen met de Dienst Arbeidszorg en de Vreemdelingendienst op 12 november 2020 een onverwacht controlebezoek gebracht aan Dental Spa en MMS. Van deze controlebezoeken is op 20 november 2020 een rapportage opgemaakt. Uit deze rapportage is op te maken dat bij Dental Spa en MMS meerdere zorgverleners, mondhygiënisten en tandartsen werkzaam waren en declaraties indienden bij de SVB onder naam en declaratienummer van X. Deze zorgverleners bleken noch geregistreerd bij de inspectie van Volksgezondheid (inspectie) noch als medewerkende bij de SVB. X heeft bij dit bezoek verklaard dat alle behandelingskosten van SVB-verzekerden van de bij MMS werkende zorgverleners onder haar naam en nummer werden gedeclareerd bij de SVB. Volgens X werkten de mondhygiënisten met medeweten van de SVB onder haar toezicht. Naar aanleiding van de controlebezoeken heeft X op 27 januari 2021 de SVB een overzicht verstrekt van de bij Dental Spa en MMS werkzame tandartsen en de door hen verrichte behandelingen.
Het gaat kortweg om tandartsen die in de periode van januari 2017 tot en met januari 2021 onder de naam van X en haar persoonlijke declaratienummer bij de SVB hun behandelingskosten hebben gedeclareerd.
3.2.
De SVB heeft zich op grond van de onderzoeksresultaten op het standpunt gesteld dat X zich niet heeft gehouden aan de in artikel 9 van de Regeling Medewerking genoemde voorwaarde dat een medewerkende zich moet houden aan de bepalingen van de sociale verzekeringen en de Regeling Medewerking. Evenmin heeft X zich gehouden aan de op de Regeling Medewerking gebaseerde Gedragslijn voor medewerkenden van de Sociale Verzekeringsbank (Gedragslijn). Uit deze regelingen volgt dat de medewerkende persoonlijk de SVB-verzekerden behandelt. De SVB vergoedt in principe alleen declaraties van persoonlijk door de medewerkende uitgevoerde behandelingen van SVB-verzekerden. Bij afwezigheid van de medewerkende kan een waarnemer worden ingezet indien dit bij de SVB wordt gemeld en de waarnemer ook een medewerkende van de SVB is. X heeft echter ook kosten gedeclareerd van behandelingen van SVB-verzekerden die feitelijk zijn verricht door zorgverleners, die niet bevoegd waren hun vak uit te oefenen en niet als medewerkende bij de SVB zijn geregistreerd. Bovendien heeft X bij haar afwezigheid, zonder daarvan melding te maken bij de SVB, een waarnemer ingezet, die nog niet over de vereiste papieren beschikte om haar vak uit te oefenen en niet bij de SVB was geregistreerd als medewerkende. Op grond van artikel 9 van de Regeling Medewerkende had de SVB de uitbetaling van de op deze wijze ingediende declaraties kunnen weigeren.
3.3.
Aan de hand van het door X verstrekte overzicht heeft de SVB een berekening gemaakt van de oneigenlijke behandelingskosten; de declaraties van behandelkosten van SVB-verzekerden die niet door X zijn behandeld, maar wel op haar naam en nummer bij de SVB zijn gedeclareerd. Daarbij heeft de SVB betrokken dat X bij Dental Spa zelf tandheelkundige behandelingen heeft verricht en dat zij bij afwezigheid werd waargenomen. Ook heeft de SVB hierbij betrokken dat het de praktijk bij MMS was dat alle behandelkosten van SVB-verzekerden werden gedeclareerd op naam en declaratienummer van X.
3.4.
Bij het vaststellen van de hoogte van het terugvorderingsbedrag heeft de SVB naar evenredigheid berekend welke aandeel van de ingediende declaraties aan X kan worden toegeschreven. Hierbij is het totaalbedrag aan declaraties per periode omgeslagen over het aantal behandelaars dat volgens het overzicht van X in die periode werkzaam was. Verder heeft de SVB alleen declaraties van tandheelkundige behandelingen bij de terugvordering betrokken.
3.5.
De hoogte van de terugvordering, die in zijn totaliteit ziet op de periode van januari 2017 tot en met januari 2021, is opgebouwd uit twee bedragen. Het eerste bedrag ziet op de declaraties van X van kosten van tandheelkundige behandelingen die verricht zijn door niet als medewerkende bij de SVB geregistreerde behandelaars. Het tweede bedrag betreft de door X ingestuurde declaraties van behandelingen van SVB-verzekerden die in afwezigheid van X zijn verricht door een niet geregistreerde, niet bevoegde waarnemer. De SVB heeft hierbij de afwezigheid van X vastgesteld aan de hand van verkregen gegevens van de dienst Immigratie van het ministerie van Justitie.
Wat is het oordeel van het Gerecht over de beroepsgronden?
4. Het Gerecht komt tot het oordeel dat de beroepsgronden van X tegen de bestreden beschikking niet slagen. Hierna legt het Gerecht dit oordeel uit en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
X voert aan dat de SVB van onjuiste feiten is uitgegaan. Dit is volgens X ook op te maken uit het feit dat de SVB een bij beschikking van 31 mei 2021 aan MMS opgelegde boete ter zitting van het Gerecht heeft ingetrokken. Deze grond slaagt niet. X gaat er ten onrechte vanuit dat de boetebeschikking is gebaseerd op dezelfde feitelijke grondslag als de bestreden beschikking en ook dat de SVB de boete heeft ingetrokken vanwege een onvoldoende feitelijke grondslag. De SVB heeft de aan MMS opgelegde boete ingetrokken niet vanwege onvoldoende feitelijke grondslag maar vanwege het ontbreken van een wettelijke grondslag voor het opleggen van een boete.
4.2.
De door X aangevoerde grond dat ook een wettelijke grondslag voor de terugvordering ontbreekt, slaagt niet. Uit vaste rechtspraak, bijvoorbeeld uit de uitspraak van het Gerecht van 3 februari 2021 (gepubliceerd onder nummer ECLI:NL:OGEAC:2021:10), volgt dat de SVB in beginsel bevoegd is om tot terugvordering van ten onrechte uitbetaalde declaraties over te gaan op grond van het algemene rechtsbeginsel dat hetgeen onverschuldigd is betaald kan worden teruggevorderd. Dit is anders indien algemene rechtsbeginselen zich daartegen verzetten. In een situatie waarin de medewerkende wist of redelijkerwijs had kunnen weten dat ten onrechte of te veel is betaald, kan de SVB in beginsel hetgeen aan de medewerkende onverschuldigd is betaald, gedurende twee jaar na de dag van de uitbetaling terugvorderen. Deze termijn kan tot vijf jaren worden verlengd indien de gemaakte fout door toedoen van de medewerkende is ontstaan. Op de grondslag van een beschikking tot terugvordering kan de SVB overgaan tot invordering van het bij de terugvordering vastgestelde bedrag. Geschillen daarover – bijvoorbeeld of de SVB kan overgaan tot verrekening – staan echter ter toets van de burgerlijke rechter.
4.3.
Het Gerecht volgt niet het standpunt van X dat de SVB op de hoogte was van de aard van de samenwerking van X met MMS waarmee zij blijkbaar wil zeggen dat de SVB op grond daarvan niet tot terugvordering van gedeclareerde behandelkosten kan overgaan. Uit de processtukken blijkt dat de SVB medewerkende tandartsen herhaaldelijk heeft gewezen op hun verplichtingen. Gewezen wordt op de brieven van 11 november 2014, 21 juli 2016, 17 februari 2017 en 11 april 2019. Uit deze correspondentie is op te maken dat behandelingen van SVB-verzekerden persoonlijk door de medewerkende moeten worden verricht, dat gegevens van tandartsen die geen medewerkende zijn, ter beoordeling voor registratie aan de SVB moeten worden ingestuurd en dat de regels over waarneming in acht moeten worden genomen. Dat de SVB hierop een uitzondering heeft gemaakt en MMS toestemming heeft gegeven om alle behandelkosten te declareren op naam en nummer van X, heeft X niet aannemelijk gemaakt.
4.4.
X betwist niet dat er hier te lande onbevoegde tandartsen en mondhygiënisten op haar naam en declaratienummer werkzaam zijn geweest. X heeft aangevoerd dat
de hier te lande onbevoegde en niet bij de SVB geregistreerde behandelaars onder haar supervisie de behandelingen bij Dental Spa hebben verricht. Die behandelingen zijn zorgvuldig en kundig verricht. X is als tandarts verantwoordelijk voor een goede behandeling van haar patiënten. Die zijn ook steeds tevreden geweest. De declaraties van deze behandelingen zijn dan ook niet als oneigenlijk te beschouwen. Deze grond slaagt niet. Zoals de SVB terecht naar voren heeft gebracht, is het haar taak om te waarborgen dat SVB-verzekerden kwalitatief goede zorg wordt verleend. Dat doet de SVB door regels op te stellen waaraan medewerkenden zich dienen te houden. De gedragslijn dat een medewerkende persoonlijk de SVB-verzekerden moet behandelen en bij afwezigheid alleen een bij de SVB geregistreerde waarnemer kan inzetten, dienen het waarborgen van kwalitatief goede zorg. Als X als medewerkende SVB-verzekerden wil behandelen, dient ook zij zich aan deze regels te houden. Het is dus niet aan een medewerkende tandarts zelf om te bepalen wanneer een hier te lande nog niet bevoegde tandarts behandelingen voor SVB-verzekerden uitvoert.
4.5.
De grond dat de bestreden beschikking voor wat betreft de hoogte van het terugvorderingsbedrag onvoldoende is gemotiveerd, slaagt niet. Het is juist dat de SVB X voor het eerst op 23 april 2022 een overzicht heeft verstrekt waaruit heel concreet en gedetailleerd is op te maken van welke gegevens de SVB bij de vaststelling van het terugvorderingsbedrag is uitgegaan. Daar staat tegenover dat de SVB het terugvorderingsbedrag heeft vastgesteld aan de hand van de door X zelf verstrekte gegevens. Bovendien zijn er in januari, maart en november 2021 gesprekken gevoerd tussen X en de SVB waaruit X in ieder geval heeft kunnen opmaken hoe de SVB te werk zou gaan bij de berekening van de terugvordering en welke gegevens de SVB daarbij zou gebruiken. Verder blijkt uit de bij de beschikking gevoegde bijlage III een uitsplitsing van het teruggevorderde bedrag aan verrichtingen door niet-medewerkende tandartsen naar soort verrichting en jaar. En in de bij de beschikking gevoegde bijlage IV is per jaar de periode dat X afwezig was zonder melding gespecificeerd, met daaraan gekoppeld het voor die periode teruggevorderde bedrag. Onder deze omstandigheden is de bestreden beschikking voor wat betreft het terugvorderingsbedrag voldoende gemotiveerd.
4.6.
Dat, zoals X onder verwijzing naar de door haar opgestelde lijst “Specificatie MMS-decl-SVBPeriode Bijl-III-IV” stelt, bij het terugvorderingsbedrag ten onrechte behandelingskosten van mondhygiënisten zijn betrokken, heeft de SVB ter zitting gemotiveerd weerlegd. X heeft in reactie daarop niet concreet gemaakt welke declaraties van mondhygiënisten ten onrechte bij de terugvordering zijn betrokken. Deze grond slaagt dus niet.
4.7.
X heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat de SVB de perioden waarin zij uitlandig was, niet juist heeft vastgesteld. De SVB heeft uiteengezet dat zij de vertrek- en aankomstdata van de reizen van X niet heeft meegenomen bij de vaststelling van de uitlandige perioden van X. Dat in die perioden Dental Spa dan wel MMS gesloten was, neemt niet weg dat er buiten de officiële openingsuren behandelingen kunnen worden verricht. Verder heeft X niet concreet aangegeven welke declaraties in dit verband volgens haar ten onrechte bij de terugvordering zijn betrokken. Ook in de overgelegde kopieën van het paspoort van X vindt het Gerecht onvoldoende steun om te twijfelen aan de door de SVB gehanteerde en ter zitting toegelichte gegevens van de dienst Immigratie.
4.8.
Voor zover X heeft beoogd tegen de verrekening op te komen, overweegt het Gerecht onder verwijzing naar 4.2 dat niet het Gerecht maar de burgerlijke rechter bevoegd is om de rechtmatigheid van de verrekening te beoordelen.

Conclusie en gevolgen

5.1
De beroepsgronden tegen de bestreden beschikking slagen niet. Het beroep is ongegrond. Hiermee staat voor het Gerecht vast dat de SVB het van X teruggevorderde bedrag onverschuldigd heeft betaald. Het Gerecht ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de SVB geen gebruik heeft kunnen maken van de bevoegdheid het bedrag aan ten onrechte uitbetaalde declaraties van X terug te vorderen.
5.2
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

Het Gerecht
verklaarthet beroep tegen de bestreden beschikking van 24 januari 2022
ongegrond.
Aldus vastgesteld door mrs. S. Lanshage, voorzitter, J. Sybesma en M.A. Evertsz, leden, en in het openbaar uitgesproken op 3 mei 2023, in tegenwoordigheid van
mr. M.F.G. Maes, griffier.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open
binnen zes wekenna kennisgeving hiervan. Zie hoofdstuk 5 van de Lar.