ECLI:NL:OGEAC:2023:101

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
26 april 2023
Publicatiedatum
2 mei 2023
Zaaknummer
CUR202201443
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de correctie van alimentatie door de Inspecteur voor de jaren 2012 en 2013

In deze zaak is in geschil of de Inspecteur voor de jaren 2012 en 2013 het bedrag aan alimentatie terecht heeft gecorrigeerd. Het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao heeft op 6 juli 2000 de man veroordeeld tot het betalen van alimentatie aan zijn ex-echtgenote. De Inspecteur heeft bij het opleggen van de aanslagen inkomstenbelasting voor de jaren 2012 en 2013 de door de man opgevoerde alimentatiecorrecties niet geaccepteerd, met als argument dat de alimentatieverplichting na 12 jaar wettelijk eindigt. Het Gerecht oordeelt dat artikel 157, lid 4 van het Burgerlijk Wetboek Curaçao, dat deze termijn vastlegt, niet van toepassing is omdat het huwelijk en de echtscheiding vóór de inwerkingtreding van dit artikel hebben plaatsgevonden. Hierdoor eindigt de alimentatieverplichting niet na 12 jaar. Het Gerecht verklaart het beroep van de belanghebbenden gegrond, vernietigt de uitspraken op bezwaar van de Inspecteur en stelt de aanslagen inkomstenbelasting voor de jaren 2012 en 2013 vast op respectievelijk NAf 138.458 en NAf 43.355. Tevens wordt de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbenden en moet het betaalde griffierecht worden vergoed.

Uitspraak

Uitspraak van 26 april 2023
BBZ nrs. CUR202201443 en CUR202201444
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
[Belanghebbende],domicilie kiezend te Curaçao,
belanghebbenden,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Curaçao,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan wijlen [belanghebbende] is op 31 oktober 2014 een aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2012 opgelegd naar een belastbaar inkomen van NAf 153.813, resulterend in een te betalen bedrag van NAf 9.450.
1.2
Aan wijlen [Belanghebbende] is op 31 juli 2015 een aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2013 opgelegd naar een belastbaar inkomen van NAf 55.408, resulterend in een te betalen bedrag van NAf 3.649.
1.3
Tegen de aanslagen inkomstenbelasting is op respectievelijk 5 december 2014 (2012) en 30 september 2015 (2013) bezwaar gemaakt.
1.4
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 10 februari 2022 de aanslagen inkomstenbelasting 2012 en 2013 gehandhaafd.
1.5
Belanghebbenden hebben op 8 april 2022 tegen de uitspraken van de Inspecteur pro forma beroep ingesteld bij het Gerecht. Belanghebbenden hebben daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 50.
1.6
Belanghebbenden hebben op 25 mei 2022 het beroep nader gemotiveerd.
1.7
De Inspecteur heeft op 24 maart 2023 een verweerschrift ingediend.
1.8
Belanghebbenden hebben op 28 maart 2023 een reactie op het verweerschrift ingediend.
1.9
Belanghebbenden hebben op 30 maart 2023 nadere stukken ingediend.
1.1
De zitting heeft plaatsgevonden op 31 maart 2023 te Willemstad. Namens belanghebbenden zijn verschenen [A] en [B], verbonden aan [Q]. Namens de Inspecteur is verschenen [C]. De Inspecteur heeft een pleitnota voorgedragen en ingebracht. Daarnaast heeft de Inspecteur nadere stukken overgelegd.

2.FEITEN

2.1
Wijlen [belanghebbende] is op 23 februari 2021 overleden. Hij was van 1986 tot en met 2000 gehuwd met mevrouw [N].
2.2
In haar vonnis van 6 juli 2000 heeft het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, de volgende beslissing gegeven:
“Het Gerecht:
veroordeelt de man om maandelijks bij vooruitbetaling een bedrag van NAfl. 2.250 aan de vrouw te betalen, zulks als bijdrage in haar kosten van levensonderhoud;
bepaalt dat de betalingsverplichting voor een bedrag van NAfl. 1.800 ingaat de maand waarin de vrouw de voormalige echtelijke woning zal hebben verlaten en voor een bedrag van NAfl. 450 ingaat de maand juli 2000;
(..)”
2.3 [
Belanghebbende] heeft op 6 november 2014 aangifte inkomstenbelasting voor het jaar 2012 gedaan naar een belastbaar inkomen van NAf 124.331. In zijn aangifte heeft [Belanghebbende] een bedrag aan alimentatie van NAf 31.105 als persoonlijke lasten in mindering gebracht.
2.4
De Inspecteur is bij het opleggen van de aanslag inkomstenbelasting 2012 afgeweken van de ingediende aangifte en heeft het belastbaar inkomen vastgesteld op NAf 153.813. De Inspecteur heeft het aftrekbare bedrag aan alimentatie gecorrigeerd tot NAf 15.750. Een bedrag van NAf 15.355 aan alimentatie heeft de Inspecteur niet in aftrek toegestaan.
2.5 [
Belanghebbende] heeft voor het jaar 2013 aangifte inkomstenbelasting gedaan naar een belastbaar inkomen van NAf 28.620. Hij heeft een bedrag aan alimentatie van NAf 20.899 als persoonlijke lasten in aftrek gebracht.
2.6
De Inspecteur is bij het opleggen van de aanslag inkomstenbelasting 2013 afgeweken van de ingediende aangifte en heeft het belastbaar inkomen vastgesteld op NAf 55.408. De Inspecteur heeft daarbij een bedrag aan alimentatie van NAf 12.053 niet in aftrek toegestaan.

3.GESCHIL

3.1
In geschil is of de Inspecteur voor de jaren 2012 en 2013 het bedrag aan alimentatie terecht gecorrigeerd heeft.
3.2
Belanghebbenden beantwoorden de vraag ontkennend en stellen dat de Inspecteur de bedragen aan alimentatie ten onrechte niet in aftrek heeft toegestaan. Belanghebbenden stellen dat [Belanghebbende] een dringende morele verplichting had om na de wettelijke termijn van 12 jaar de alimentatie door te betalen.
3.3
De Inspecteur beantwoordt de vraag bevestigend en stelt dat de verplichting tot betaling van de alimentatie na 12 jaar wettelijk is geëindigd, dat belanghebbenden niet aannemelijk hebben gemaakt dat de ex-echtgenoot na die 12 jaar behoeftig was, en dat er geen sprake is van een dringende morele verplichting.

4.OVERWEGINGEN

Wettelijke bepalingen

4.1
Ingevolge artikel 16, lid 1, letter a Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 (hierna: LIB), zijn persoonlijke lasten lijfrenten en andere periodieke uitkeringen en verstrekkingen als bedoeld in artikel 7.
4.2
Artikel 7, lid 1 LIB bepaalt dat de opbrengst van rechten op periodieke uitkeringen omvat onderstanden, lijfrenten, alsmede de verschuldigde verstrekkingen van levensonderhoud, huisvesting of andere zaken, in het algemeen, alle verschuldigde uitkeringen en verstrekkingen, niet aan een ambt of dienstbetrekking verbonden.
4.3
Artikel 157, lid 1 Boek 1 Burgerlijk Wetboek Curaçao (BW) luidt als volgt: de rechter kan bij de echtscheidingsbeschikking of bij latere uitspraak aan de echtgenoot die niet voldoende inkomsten tot zijn levensonderhoud heeft, noch zich in redelijkheid kan verwerven, op diens verzoek ten laste van de andere echtgenoot een uitkering tot levensonderhoud toekennen.
4.4
In artikel 157, lid 3 Boek 1 BW is bepaald: De rechter kan op verzoek van één van de echtgenoten de uitkering toekennen onder vaststelling van voorwaarden en van een termijn. Deze vaststelling kan niet ten gevolge hebben dat de uitkering later eindigt dan 12 jaar na de datum van inschrijving van de beschikking in de registers van de burgerlijke stand.
4.5
Ingevolge artikel 157, lid 4 Boek 1 BW eindigt, indien de rechter geen termijn heeft vastgesteld, de verplichting tot levensonderhoud van rechtswege na het verstrijken van een termijn van 12 jaar, die aanvangt op de datum van inschrijving van de beschikking in de registers van de burgerlijke stand.
Beoordeling beroep
4.6
Bij vonnis van 6 juli 2000 heeft het Gerecht in eerste aanleg [Belanghebbende] veroordeeld om maandelijks een bedrag aan zijn ex-echtgenote te betalen, zulks als bijdrage in haar kosten van levensonderhoud. In het vonnis is geen termijn aan deze betalingsverplichting verbonden.
4.7
In artikel 157, lid 4 Boek 1 BW is een wettelijke maximum termijn verbonden aan de uitkering tot levensonderhoud, namelijk 12 jaar na datum van inschrijving van de beschikking in de registers van de burgerlijke stand. De Inspecteur beroept zich op deze termijn en stelt dat [Belanghebbende] na 12 jaar geen alimentatiebetalingen aan zijn ex-echtgenote verschuldigd was, en er derhalve geen recht bestaat op aftrek van de door [Belanghebbende] aangegeven bedragen van alimentatie als persoonlijke last.
4.8
Het Gerecht overweegt als volgt. Artikel 157, lid 4 Boek 1 BW is in werking getreden op 15 januari 2001. In artikel 25, eerste zin van de Landsverordening overgangsrecht nieuw Burgerlijk Wetboek is bepaald dat artikel 157, vierde tot en met het zesde lid, van Boek 1 slechts van toepassing zijn op de uitkeringen tot levensonderhoud ter zake van de ontbinding door echtscheiding van huwelijken die na het in werking treden van die leden zijn voltrokken. Nu het huwelijk en de echtscheiding vóór de inwerkingtreding van artikel 157, lid 4 Boek 1 BW hebben plaatsgevonden, is dit lid in onderhavig geval niet van toepassing. De verplichting tot het betalen van de alimentatie eindigde derhalve voor [Belanghebbende] niet na 12 jaar.
4.9
Op grond van het hiervoor overwogene komt het Gerecht tot de conclusie [Belanghebbende] de door hem betaalde alimentatie verschuldigd was. Niet gesteld of gebleken is dat de door het Gerecht, in haar vonnis van 6 juli 2000, vastgestelde afspraken zijn gewijzigd. Nu de door [Belanghebbende] betaalde alimentatie ter voorziening in het levensonderhoud van de ex-echtgenote verschuldigd was, zijn deze voor [Belanghebbende] op grond van artikel 16, lid 1 in samenhang met artikel 7, lid 1 van de LIB als persoonlijke last aftrekbaar. Het beroep dient derhalve gegrond te worden verklaard.
4.1
Het door de Inspecteur gedane beroep op artikel 157, lid 3 Boek 1 BW slaagt niet. Deze bepaling ziet namelijk op situaties waarin de rechter een termijn heeft toegekend aan de alimentatie-uitkering. Daarvan is in onderhavig geval geen sprake.
4.11
Op basis van het hiervoor overwogene heeft de Inspecteur voor de onderhavige jaren ten onrechte een bedrag aan alimentatie van NAf 15.355 (2012) en NAf 12.053 (2013) niet in aftrek toegelaten. Het Gerecht zal het belastbaar inkomen voor het jaar 2012 vaststellen op NAf 138.458 (NAf 153.813 -/- NAf 15.355) en voor het jaar 2013 op NAf 43.355 (NAf 55.408 -/- NAf 12.053).

5.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

5.1
Het Gerecht vindt aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten die belanghebbenden redelijkerwijs hebben moeten maken.
5.2
Ingevolge artikel 15, lid 1 van de Landsverordening op het beroep in belastingzaken (LBB) worden de kosten vergoed die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
5.3
In artikel 15, lid 2, LBB is bepaald dat de regels over de (hoogte van de) proceskostenvergoeding bij of krachtens landsbesluit worden vastgesteld. Dat is nog niet gebeurd. Het Gerecht zal daarom aansluiten bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, PB 2001, no. 127 (vgl. GHvJ 21 juni 2017, ECLI:NL:OGHACMB:2017:54).
5.4
In artikel 1 van dit Besluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen, waaronder de kosten van door een derde verleende beroepsmatige bijstand. Deze kosten kunnen worden berekend op NAf 1.400 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt NAf 700, wegingsfactor 1).
5.5
Verder dient de Inspecteur op grond van artikel 18, lid 5 LBB het betaalde griffierecht van NAf 50 aan belanghebbenden te vergoeden.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- vermindert de aanslag inkomstenbelasting 2012 tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van NAf 138.458;
- vermindert de aanslag inkomstenbelasting 2013 tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van NAf 43.355;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbenden ten bedrage van NAf 1.400; en
- draagt de Inspecteur op het door belanghebbenden betaalde griffierecht van NAf 50 te vergoeden.
Deze uitspraak is gegeven door mr. drs. M.M. de Werd, rechter, en uitgesproken op 26 april 2023, in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.C.M.J. Bucx.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Emancipatie Boulevard Dominico “Don” Martina 18
Willemstad
Curaçao
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffie@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
- natuurlijke personen: NAf 200
- personenvennootschappen en rechtspersonen: NAf 500