ECLI:NL:OGEAC:2022:68

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
4 april 2022
Publicatiedatum
14 april 2022
Zaaknummer
CUR202101775
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending zorgplicht kredietverstrekker en causaal verband met schade

In deze zaak, die werd behandeld door het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, stond de schending van de zorgplicht door de kredietverstrekker Korpodeko centraal. De eiseres, Korpodeko, had een kredietovereenkomst gesloten met de gedaagde, die niet aan haar betalingsverplichtingen voldeed. Korpodeko vorderde betaling van een openstaand bedrag, terwijl de gedaagde in reconventie een schadevergoeding eiste wegens onrechtmatig handelen van Korpodeko. De gedaagde stelde dat Korpodeko haar onvoldoende had geïnformeerd over de risico's van de kredietovereenkomst en dat zij door de hoge maandlasten in financiële problemen was gekomen. Het gerecht oordeelde dat Korpodeko in strijd had gehandeld met haar zorgplicht, omdat zij niet had onderzocht of de gedaagde de financiële lasten kon dragen. Hierdoor was Korpodeko onrechtmatig jegens de gedaagde gehandeld. De vordering van Korpodeko werd afgewezen, en de gedaagde's vordering in reconventie werd ook afgewezen wegens gebrek aan bewijs voor het causaal verband tussen het handelen van Korpodeko en de gestelde schade. Het gerecht verwees Korpodeko in de proceskosten, die op nihil werden vastgesteld.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Zaaknummer: CUR202101775
Vonnis d.d. 4 april 2022
inzake
de Stichting
KORPORASHON PA DESAROYO DI KORSOU (KORPODEKO),
gevestigd in Curaçao,
eiseres in conventie,
gedaagde in reconventie,
hierna: Korpodeko,
gemachtigden: mrs. J.C. Meulen en H.M.M. Alejandra,
tegen
[GEDAAGDE IN CONVENTIE],
wonende in Curaçao,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
hierna: [gedaagde in conventie],
procederend in persoon.

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
  • het inleidend verzoekschrift met producties, op 29 juni 2021 ter griffie ingediend;
  • de conclusie van antwoord met producties, op 22 november 2021 ter griffie ingediend;
  • de mondelinge behandeling gehouden op 21 februari 2022. Namens Korpodeko was daarbij aanwezig mevrouw [naam 1], manager credit and control van Korpodeko, bijgestaan door mr. N.A. Evertsz als waarnemer voor de gemachtigden van Korpodeko. Tevens waren aanwezig mevrouw [gedaagde in conventie] en haar zoon, [naam 2]. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling hebben partijen hun wederzijdse standpunten (nader) uiteengezet.
1.2.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

In conventie en reconventie
2.1.
Korpodeko heeft in het verleden op basis van twee afzonderlijke kredietovereenkomsten, twee tweedehandse bussen van het merk Mitsubishi aan [gedaagde in conventie] voorgefinancierd.
2.2.
Laatstelijk, bij kredietovereenkomst van 31 december 2014, getekend op
5 januari 2015 (hierna: de overeenkomst), heeft Korpodeko wederom (voor de derde keer) aan [gedaagde in conventie] een krediet verstrekt van NAf 78.450,00 in hoofdsom ter voorfinanciering van een nieuwe bus van het merk Toyota. Daarbij werd tevens een oude openstaande schuld van [gedaagde in conventie] ter zake van een eerdere bus geconsolideerd. Overeengekomen werd een rente van 8% per jaar, een looptijd van 60 maanden en een maandelijkse aflossing van NAf 1.630,00. De bank heeft de bus in fiduciair eigendom verkregen.
2.3. [
Gedaagde in conventie] is haar betalingsverplichtingen jegens Korpodeko voortvloeiende uit de onder r.o. 2.2. bedoelde overeenkomst niet correct nagekomen.
2.4.
Na diverse aanmaningen van Korpodeko zijn partijen diverse betalingsregelingen aangegaan. Ook deze regelingen is [gedaagde in conventie] niet correct nagekomen.
2.5.
De bus is in januari 2021 door Korpodeko verkocht voor een bedrag van
NAf 23.771,00. Dit bedrag is van de schuld van [gedaagde in conventie] aan Korpodeko afgeboekt.

3.Het geschil

In conventie
3.1.
Korpodeko vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
veroordeling van [gedaagde in conventie] tot betaling van NAf 16.511,20, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 juni 2021 tot aan de dag van algehele voldoening, alsmede vermeerderd met 20% over de openstaande schuld ter zake van buitengerechtelijke incassokosten;
veroordeling van [gedaagde in conventie] in de kosten van de procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente over de incassokosten en de proceskosten indien deze niet binnen twee weken na betekening van het vonnis zijn voldaan.
3.2.
Korpodeko legt – kort samengevat – aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde in conventie] tekort is geschoten in de nakoming van de tussen partijen gesloten kredietovereenkomst.
3.3. [Gedaagde in conventie] heeft gemotiveerd verweer gevoerd en heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van Korpodeko in haar vordering dan wel afwijzing van de vordering met veroordeling van Korpodeko in de kosten van deze procedure.
In reconventie
3.4. [
Gedaagde in conventie] vordert een bedrag van NAf 54.000,00 ter zake van immateriële schadevergoeding.
3.5. [
Gedaagde in conventie] legt aan haar vordering ten grondslag dat Korpodeko onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld en aansprakelijk is voor de (onherstelbare) geleden fysieke en geestelijke schade die zij als gevolg van dat handelen heeft geleden.
3.6.
Korpodeko heeft de stellingen van [gedaagde in conventie] weersproken en heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vordering van [gedaagde in conventie].
3.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

In conventie
4.1.
Nu [gedaagde in conventie] niet betwist dat zij van Korpodeko een krediet heeft ontvangen voor een bedrag als vermeld in de overeenkomst, te weten NAf 78.450,00, staat in beginsel vast dat [gedaagde in conventie] gehouden is tot terugbetaling van het door haar van Korpodeko geleende geld.
4.2.
Als meest verstrekkende, en bevrijdende, verweer heeft [gedaagde in conventie], zo begrijpt het gerecht de stellingen van [gedaagde in conventie], aangevoerd dat Korpodeko in strijd heeft gehandeld met de op haar als bancaire instelling rustende zorgplicht. [Gedaagde in conventie] heeft daarvoor het volgende gesteld. Volgens [gedaagde in conventie] was de met Korpodeko overeengekomen maandelijkse aflossingsverplichting, gelet op haar financiële draagkracht, te hoog. Volgens [gedaagde in conventie] heeft zij dit herhaaldelijk bij Korpodeko aangekaart en hen benaderd om samen tot een lager maandbedrag te kunnen komen. Pas op 7 juni 2019 heeft Korpodeko ingestemd met het verlagen van de maandelijkse aflossing. De schuld was toen al behoorlijk opgelopen. Voorts heeft [gedaagde in conventie] tijdens de van overheidswege opgelegde lockdown in verband met de COVID-19 pandemie een beroep gedaan op de aflossingsvrije periode die door Korpodeko aan haar klanten werd aangeboden. Korpodeko heeft haar verzoek niet gehonoreerd. Volgens [gedaagde in conventie] heeft de lockdown zeer nadelige financiële gevolgen voor haar gehad. Het busverkeer lag zo goed als stil, zodat zij geheel verstoken was van een inkomen. Zij is hierna ernstig ziek geworden, waardoor zij ook toen niet in staat was om haar werkzaamheden voort te zetten. Dit had tot gevolg dat het voor haar onmogelijk was geworden om de oplopende schuld aan Korpodeko af te lossen.
4.3.
Korpodeko heeft de stellingen van [gedaagde in conventie] betwist en in dat kader het volgende aangevoerd. Korpodeko meent aan [gedaagde in conventie] te hebben geadviseerd om in plaats van een nieuwe bus weer een tweedehandse bus te nemen, omdat dit haar goedkoper zou uitkomen. Zij hoefde in dat geval namelijk minder te lenen voor de aankoop van een bus. Volgens Korpodeko heeft [gedaagde in conventie] er op gestaan dat zij een nieuwe bus van een beter (en duurder) merk wilde hebben. Korpodeko stelt zich aldus op het standpunt dat zij [gedaagde in conventie] voldoende heeft ingelicht over de gevolgen van het voorfinancieren van een nieuwe bus, waardoor zij in voldoende mate aan haar zorgplicht als kredietverstrekker heeft voldaan.
4.4.
Het gerecht overweegt als volgt. Als uitgangspunt heeft te gelden de tussen partijen gesloten kredietovereenkomst. Dit betekent in beginsel dat [gedaagde in conventie] haar uit de overeenkomst voortvloeiende verplichtingen dient na te komen.
4.5.
Uit jurisprudentie van de Hoge Raad ten aanzien van de zorgplicht van kredietinstellingen volgt het volgende. Volgens de Hoge Raad [1] brengt de maatschappelijke functie van banken een (bijzondere) zorgplicht met zich waarvan de omvang afhankelijk is van de omstandigheden van het geval. Op banken rust tegenover consumenten een zorgplicht die strekt tot bescherming tegen onverantwoorde financiële risico’s. Deze zorgplicht vloeit voort uit de maatschappelijke positie van deze dienstverleners in samenhang met hun professionele deskundigheid. Zij strekt ertoe consumenten te beschermen tegen het gevaar van eigen lichtvaardigheid en gebrek aan inzicht. De inhoud en reikwijdte van deze zorgplicht hangt af van de omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de betrokken rechtsverhouding, het bijzondere risico van het desbetreffende product of de dienst, de eventuele deskundigheid en relevante ervaring van de particuliere cliënte, en diens inkomens- en vermogenspositie. Dit maakt dat de kredietgever bij het aangaan van de kredietovereenkomst voldoende informatie moet inwinnen over de (financiële) situatie van de consument. Op basis van de ingewonnen informatie zal moeten worden beoordeeld of het verantwoord is het krediet te verstrekken. Daarnaast moet de kredietgever voldoende informatie verstrekken, zodat de consument in staat is te beoordelen wat het krediet inhoudt en wat de bijbehorende risico’s zijn. Deze bijzondere zorgplicht rust niet alleen op banken, maar ook op andere professionele kredietverstrekkers zoals Korpodeko.
4.6.
Een kredietgever heeft derhalve een zelfstandige verplichting om, voordat zij tot verstrekking van een geldlening overgaat, te onderzoeken of een consument de financiële lasten verbonden aan de geldlening kan dragen, zodat overkreditering kan worden voorkomen. Hiertoe zal de kredietgever een inkomens- en vermogenstoets dienen uit te voeren, zodat bepaald kan worden of de beoogde te verstrekken geldlening betaalbaar is. Het onderzoek dat de kredietgever moet verrichten naar de inkomens- en vermogenspositie van de consument is geen zelfstandige verplichting, maar een middel om eventuele overkreditering te kunnen vaststellen. [2] Deze zorgplicht dient in beginsel te worden onderscheiden van de zorgplicht om te waarschuwen voor de risico’s verbonden aan het bestedingsdoel.
4.7.
In het licht van hetgeen hiervoor is overwogen dient te worden beoordeeld of Korpodeko aan haar bijzondere zorgplicht als kredietverstrekker heeft voldaan.
Hierbij is van belang om op te merken dat de bijzondere zorgplicht die op Korpodeko rust zwaarder dient te wegen dan de wensen van [gedaagde in conventie] als consument. Dit betekent dat op Korpodeko de verplichting rust om [gedaagde in conventie] te beschermen tegen onverantwoorde financiële risico’s die zij zelf onvoldoende overziet of kan overzien.
4.8.
Ter zitting is gebleken dat [gedaagde in conventie] al vóór het aangaan van de overeenkomst een schuld had bij Korpodeko die zij niet correct nakwam. De maandelijkse aflossingsverplichting op die schuld was lager dan die van de lening in kwestie. Korpodeko was dus op de hoogte van de financiële situatie van [gedaagde in conventie] en dat zij haar maandelijkse verplichtingen niet volledig kon nakomen. Gesteld noch gebleken is dat Korpodeko vóór het aangaan van de nieuwe overeenkomst opnieuw een inkomens- en/of vermogenstoets heeft uitgevoerd om te kunnen bepalen of de beoogde te verstrekken geldlening voor [gedaagde in conventie] wel betaalbaar was. De zorgplicht van Korpodeko om te waken tegen overkreditering brengt met zich mee dat Korpodeko [gedaagde in conventie] over de resultaten van een dergelijk onderzoek diende te informeren op een zodanige wijze dat [gedaagde in conventie] kon beoordelen of zij de verplichtingen uit de overeenkomst zou kunnen (blijven) dragen, terwijl Korpodeko indien uit onderzoek bleek dat [gedaagde in conventie] de beoogde verplichtingen niet kon dragen, gehouden was verstrekking van het krediet te weigeren. Dat Korpodeko [gedaagde in conventie] hiervoor op zijn minst heeft gewaarschuwd is door Korpodeko niet aangevoerd en evenmin gebleken. Het alleen adviseren van [gedaagde in conventie] dat een tweedehandse bus haar voordeliger zou uitkomen dient, gelet op de hiervoor uiteengezette feiten en omstandigheden, onvoldoende te worden geacht. Dat door Korpodeko andere maatregelen zijn getroffen ter bescherming van [gedaagde in conventie] is door Korpodeko evenmin aangevoerd. Daar komt bij dat [gedaagde in conventie] geen (juridische) bijstand had en volledig aangewezen was op het advies van Korpodeko aan haar. Ook toen het kort na het aangaan van de kredietovereenkomst mis ging met de betalingsverplichting van [gedaagde in conventie], heeft Korpodeko niet direct ingegrepen. Het heeft toen nog vijf jaar geduurd voordat Korpodeko de maandlast enigszins heeft verlaagd.
4.9.
Gelet op al het voorgaande, is het gerecht van oordeel dat Korpodeko in strijd heeft gehandeld met de op haar rustende bijzondere zorgplicht bij het aangaan van de kredietovereenkomst met [gedaagde in conventie] en daarom onrechtmatig heeft gehandeld jegens [gedaagde in conventie]. Uit het door Korpodeko overgelegde overzicht van de schuld volgt dat door Korpodeko een totaal bedrag van NAf 90.268,41 aan [gedaagde in conventie] is uitbetaald. Door [gedaagde in conventie] is een totaalbedrag van NAf 100.146,41 aan Korpodeko terugbetaald. Het gerecht is, gelet daarop, van oordeel dat de materiële schade geleden door [gedaagde in conventie] als gevolg van het door Korpodeko onrechtmatige handelen, in ieder geval het bedrag gelijk aan de thans nog openstaande vordering bedraagt. De vorderingen van Korpodeko komen reeds daarom niet voor toewijzing in aanmerking.
4.10.
Korpodeko wordt als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij verwezen in de proceskosten. Die zullen aan de zijde van [gedaagde in conventie] tot op heden worden begroot op nihil.
In reconventie
4.11. [
Gedaagde in conventie] heeft in reconventie betaling van een bedrag van
NAf 54.000,00 van Korpodeko gevorderd ter zake van immateriële schadevergoeding. [gedaagde in conventie] stelt, zo begrijpt het gerecht, dat Korpodeko onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door haar structureel verder in de schulden te hebben gebracht. Zij moest als gevolg van die schulden dag en nacht werken om aan haar betalingsverplichtingen jegens Korpodeko te kunnen voldoen. Volgens [gedaagde in conventie] heeft dit ertoe geleid dat zij onherstelbare fysieke en geestelijke schade heeft opgelopen.
4.12.
Korpodeko heeft het door [gedaagde in conventie] gestelde onrechtmatige handelen betwist. Korpodeko stelt zich op het standpunt dat [gedaagde in conventie], ondanks het advies van Korpodeko, er zelf voor heeft gekozen om een nieuwe c.q. duurdere bus te kopen. Voorts stelt Korpodeko dat zij verschillende malen hebben getracht om met [gedaagde in conventie] een betalingsregeling te treffen ter aflossing van de schuld, aan welke afspraken [gedaagde in conventie] zich niet heeft gehouden. Mocht het gerecht van oordeel zijn dat er wel sprake is geweest van onrechtmatig handelen van Korpodeko, dan stelt Korpodeko zich op het standpunt dat er geen causaal verband bestaat tussen het vermeende handelen van Korpodeko en de door [gedaagde in conventie] gestelde geleden schade, nog daargelaten dat [gedaagde in conventie] het bedrag van NAf 54.000,00 aan immateriële schadevergoeding geheel niet heeft onderbouwd.
4.13.
Zoals in conventie reeds geoordeeld, is voldoende vast komen te staan dat Korpodeko door het schenden van haar bijzondere zorgplicht, onrechtmatig heeft gehandeld jegens [gedaagde in conventie]. Korpodeko is daarom, in beginsel, schadeplichtig jegens [gedaagde in conventie]. De door [gedaagde in conventie] gevorderde schade komt echter niet voor toewijzing in aanmerking. Daarvoor is het volgende redengevend. [gedaagde in conventie] heeft ter zake van het causaal verband tussen het handelen van Korpodeko en de door [gedaagde in conventie] gestelde schade onvoldoende gesteld. [gedaagde in conventie] heeft gesteld dat zij een tumor heeft gekregen in haar kaak doordat zij onvoldoende financiële middelen had om voor regelmatige tandheelkundige zorg te betalen. Dit doordat zij al haar inkomen aan Korpodeko moest betalen ter aflossing van de schuld aan haar. Deze, door Korpodeko betwiste, stelling is door [gedaagde in conventie] niet nader onderbouwd met (medische) stukken. Dat de ziekte van [gedaagde in conventie] in direct verband staat tot het handelen van Korpodeko is door [gedaagde in conventie] onvoldoende gesteld en daarom niet vast komen te staan. De vordering van [gedaagde in conventie] dient reeds daarom te worden afgewezen.
4.14.
Van proceskosten in verband met de eis in reconventie is niet gebleken. De proceskosten zullen daarom worden vastgesteld op nihil.

5.De beslissing

Het gerecht:
in conventie
5.1.
wijst de vordering van Korpodeko af;
5.2.
veroordeelt Korpodeko in de proceskosten, gevallen aan de zijde van [gedaagde in conventie] en tot op heden begroot op nihil;
in reconventie
5.3.
wijst de vordering van [gedaagde in conventie] af;
5.4.
stelt de proceskosten vast op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.A.M. Lasten, rechter, en op 4 april 2022 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.
cmn

Voetnoten

1.HR 9 januari 1998, ECLI:NL:HR: 1998:ZC2536, NJ 1999, 285.
2.HR 16 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1107, r.o. 4.4.2.