ECLI:NL:OGEAC:2022:293

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
19 oktober 2022
Publicatiedatum
31 oktober 2022
Zaaknummer
CUR202202250
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. drs. S. Lanshage
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen exportvergunning voor dolfijnen en ontvankelijkheid van het beroep

In deze zaak heeft de stichting ANIMAL RIGHTS beroep ingesteld tegen de exportvergunning die door de Sector Landbouw, Milieu en Natuur van het Ministerie van Gezondheid, Milieu en Natuur is verleend voor de uitvoer van vijf dolfijnen naar Saudi Arabië. De stichting, die zich inzet voor het welzijn van dieren, stelde dat de export niet in het belang van de dolfijnen was en dat de vergunning niet rechtsgeldig was verleend. De zaak kwam voor het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, waar de zitting op 7 september 2022 plaatsvond. Eiseres voerde aan dat zij niet eerder beroep kon instellen omdat zij pas kort voor de indiening van het beroep op de hoogte was geraakt van de vergunning. Het Gerecht oordeelde echter dat de termijn voor het indienen van het beroep was overschreden en dat eiseres niet had aangetoond dat deze overschrijding verschoonbaar was. Daarnaast oordeelde het Gerecht dat eiseres geen procesbelang had bij de procedure, omdat de dolfijnen eigendom waren van een importeur in Saudi Arabië en de vernietiging van de vergunning niet automatisch zou leiden tot een terugkeer van de dolfijnen naar Curaçao. Het Gerecht verklaarde het beroep van eiseres niet-ontvankelijk, zowel vanwege de termijnoverschrijding als het ontbreken van procesbelang. De uitspraak werd gedaan op 19 oktober 2022.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Uitspraak

in het geding tussen:

de stichting ANIMAL RIGHTS,

gevestigd te Nederland,
eiseres,
gemachtigde: mr. H.W. Braam, advocaat,
en
de Sector Landbouw, Milieu en Natuur van het Ministerie van Gezondheid, Milieu en Natuur,
verweerder,
gemachtigde: mr. P. Blom, advocaat,
met als derde-belanghebbende:

de besloten vennootschap TURSIOPS INVESTMENTS B.V.,

gevestigd te Curaçao,
gemachtigde: mrs. M.F. Murray en K.A. Doekhie, advocaten.

Procesverloop

Bij beschikking van 25 januari heeft verweerder aan derde-belanghebbende een vergunning verleend voor de uitvoer van vijf dolfijnen (de exportvergunning).
Tegen de exportvergunning heeft eiseres op 6 juni 2022 beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Derde-belanghebbende heeft een schriftelijke reactie ingediend.
Partijen hebben voor de zitting producties ingediend.
De openbare behandeling van het beroep heeft ter zitting van het Gerecht op 7 september 2022 plaatsgevonden. Eiseres is vertegenwoordigd door [A.K.] ([K.]) en haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, die is vergezeld door [F.D.] ([D.]), werkzaam bij verweerder. Derde-belanghebbende heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigden.

Overwegingen

Waar gaat de zaak over?
1.1
Eiseres is een stichting die – kort samengevat – opkomt voor het welzijn, de rechten en belangen van dieren wereldwijd. Zij is in Nederland gevestigd, maar kan conform haar statuten wereldwijd opereren. Eiseres heeft begin 2022 geruchten vernomen over de export van vijf op Curaçao bij de Sea Aquarium verblijvende dolfijnen naar Saudi Arabië. Naar aanleiding daarvan heeft eiseres een civiele procedure aangespannen tegen derde-belanghebbende om de export van de vijf dolfijnen tegen te houden, althans uit te stellen. Dit omdat het verblijf van de vijf dolfijnen in Saudi Arabië volgens eiseres niet in het belang van deze dieren is.
1.2
Bij vonnis van 3 juni 2022 heeft de civiele rechter Sea Aquarium – kort samengevat – verboden om de vijf dolfijnen te exporteren zolang en voor zover voor die export geen geldige en toereikende vergunning is afgegeven op straffe van een dwangsom van NAf 200.000,- per dolfijn die in strijd met dit verbod wordt geëxporteerd. De exportvergunning is in de civiele procedure niet in het geding gebracht.
1.3
Op 6 juni 2022 heeft eiseres beroep ingesteld bij de bestuursrechter tegen de exportvergunning.
1.4
Tussen 5 en 7 juni 2022 zijn de vijf dolfijnen naar Saudi Arabië geëxporteerd. Een van de vijf dolfijnen is eind augustus 2022 overleden.
De exportvergunning
2. Met het verlenen van de exportvergunning heeft verweerder het verzoek van derde-belanghebbende van 20 november 2021 om een certificaat op grond van de Overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde in het wild levende dier- en plantensoorten (hierna: het CITES-Verdrag) ingewilligd. Aan de exportvergunning voor de export van de vijf dolfijnen heeft verweerder ten grondslag gelegd dat aan de vereisten van artikel IV van het CITES-verdrag is voldaan. Verweerder heeft aan de exportvergunning de voorwaarde verbonden dat de werkwijze met betrekking tot het transport zoals weergegeven in bijlage 1 bij de exportvergunning strikt in acht wordt genomen. In die bijlage wordt volgens verweerder gedetailleerd weergegeven hoe het transport plaats zal vinden van Sea Aquarium naar het vliegveld van Curaçao (Hato), van Hato naar het vliegveld in Jeddah en vervolgens naar het Fakieh Aquarium. Volgens verweerder blijkt uit de aanvraag en de e-mailcorrespondentie van 20 januari 2021 dat de verwerving en het transport van de dolfijnen zorgvuldig is voorbereid. Volgens verweerder beschikt het dolfijnenteam in Saudi Arabië over een indrukwekkend curriculum vitae en goede faciliteiten ter plekke en zal Sea Aquarium nazorg verstrekken.
Ontvankelijkheid
3. Voordat het Gerecht over kan gaan tot beoordeling van beroepsgronden tegen de exportvergunning, dient hij (ambtshalve) de ontvankelijkheid van het beroep te beoordelen. Over de ontvankelijkheid van het beroep oordeelt het Gerecht als volgt.
4. Het beroep tegen de exportvergunning is niet-ontvankelijk. Het Gerecht is op grond van de volgende redenen tot dit oordeel gekomen.
Belanghebbende
4.1.
Op grond van artikel 7, eerste lid, eerste volzin, van de Lar kunnen natuurlijke personen of rechtspersonen, die door een beschikking rechtstreeks in hun belang zijn getroffen, daartegen beroep instellen bij het Gerecht. Ten aanzien van rechtspersonen worden mede als hun belangen beschouwd de belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden behartigen.
4.2.
In tegenstelling tot wat verweerder en derde-belanghebbende stellen, is eiseres naar het oordeel van het Gerecht wel belanghebbende bij de exportvergunning.
4.2.1.
Uit de statuten van eiseres blijkt namelijk dat zij weliswaar in Nederland gevestigd is, maar dat zij zich inzet voor het welzijn van dieren wereldwijd. Met het oog op deze doelstelling verricht eiseres indien nodig over de hele wereld (feitelijke) werkzaamheden. Ter zitting heeft eiseres toegelicht dat zij in ieder geval feitelijke werkzaamheden verricht in Nederland, België en Hongarije omdat er in die landen daartoe concrete aanleiding was. Het enkele feit dat eiseres tot voor kort haar werkzaamheden niet ook in Curaçao heeft verricht, is onvoldoende voor het oordeel dat eiseres niet als belanghebbende kan worden aangemerkt. Het vereiste van het verrichten van feitelijke werkzaamheden dient naar het oordeel van het Gerecht vooral om – kort samengevat – te voorkomen dat onder de kring van belanghebbenden ook rechtspersonen vallen die slechts “op papier” zijn opgericht en verder geen werkzaamheden verrichten om hun doelstelling te behalen. Vaststaat dat eiseres niet onder die laatste groep valt.
4.2.2
Het Gerecht zal het beroep dus niet niet-ontvankelijk verklaren, omdat eiseres geen belanghebbende in de zin van artikel 7, eerste lid, van de Lar is.
Termijnoverschrijding
4.3.
Op grond van artikel 16, eerste lid, van de Lar bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken. Deze termijn vangt aan op de dag na die waarop de beschikking is gegeven. Op grond van het vierde lid blijft, wanneer het beroepschrift na afloop van de daarvoor gestelde termijn is ingediend, niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege, indien de indiener aantoont dat de termijnoverschrijding het gevolg is van niet aan hem toe te rekenen bijzondere omstandigheden en dat hij het beroep heeft ingesteld zo spoedig als dit redelijkerwijs verlangd kan worden.
4.4.
De exportvergunning is op 25 januari 2022 gegeven. Op grond van artikel 16, eerste lid, van de Lar is de termijn om hiertegen in beroep te gaan op 8 maart 2022 verlopen. Eiseres heeft het beroep op 6 juni 2022, dus na afloop van de beroepstermijn ingediend.
4.5.
Het Gerecht zal nu beoordelen of in het geval van eiseres niet-ontvankelijkverklaring op grond van artikel 16, vierde lid, van de Lar achterwege moet blijven.
4.6.
Volgens eiseres moet niet-ontvankelijkverklaring achterwege blijven. Eiseres stelt daartoe dat zij in april 2022 slechts geruchten had gehoord over een mogelijk door verweerder verleende exportvergunning, terwijl zij die vergunning niet had en ook niet wist aan wie de vergunning zou zijn verleend. Pas in het weekend voor 6 juni 2022 heeft eiseres van iemand die werkzaam is bij Sea Aquarium gehoord dat er voorbereidingen zijn getroffen voor de export van de vijf dolfijnen. Eiseres kon dus niet eerder dan 6 juni 2022 beroep instellen tegen de exportvergunning.
4.7.
Naar het oordeel van het Gerecht heeft eiseres het beroep niet ingesteld zo spoedig als dit redelijkerwijs verlangd kan worden. Daartoe overweegt het Gerecht als volgt.
4.7.1.
Eiseres heeft onvoldoende redenen gegeven waarom zij het beroep niet eerder in april 2022 heeft kunnen indienen. Toen had eiseres al informatie dat er mogelijk een vergunning zou zijn verleend. De in deze procedure enkel gestelde informatie die zij in het weekend voor 6 juni 2022 zou hebben gekregen, is niet van dusdanig gewicht dat dat een verschil oplevert met de informatiepositie waarin eiseres in april 2022 verkeerde. Gelet op de informatie die eiseres in april 2022 over mogelijke exportvergunning had, had het op haar weg gelegen op dat moment in actie te komen.
4.7.2.
Dat eiseres niet beschikte over de exportvergunning maakt het voorgaande niet anders. Op grond van artikel 15, vijfde lid aanhef en onderdeel b, van de Lar houdt het beroepschrift in een duidelijke omschrijving van de beschikking waartegen het beroep gericht is. Op grond van deze bepaling hoeft de indiener van een beroep - in tegenstelling tot wat eiseres meent - de beschikking waartegen hij op wil komen niet in zijn bezit te hebben. Hij hoeft ook niet te weten aan wie de beschikking is verleend.
Procesbelang
4.8.
Naast de niet verschoonbare termijnoverschrijding is er nog een reden die tot de niet-ontvankelijkverklaring van het beroep van eiseres leidt. Eiseres heeft namelijk ook geen procesbelang bij deze beroepsprocedure.
4.9.
Voor een ontvankelijk beroep is (ook) vereist dat de indiener van het beroep daarbij procesbelang heeft. Volgens vaste rechtspraak is sprake van procesbelang, indien het resultaat dat de indiener van het beroep nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor hem feitelijke betekenis kan hebben.
4.10.
Eiseres stelt procesbelang bij deze beroepsprocedure te hebben, omdat de vernietiging van de exportvergunning ertoe zou leiden dat derde-belanghebbende in strijd met het bij vonnis van 3 juni 2022 opgelegde verbod heeft gehandeld en dus dwangsommen zal verbeuren.
Ter zitting heeft [K.] namens eiseres echter toegelicht dat voor eiseres het welzijn van de dolfijnen voorop staat. Vernietiging van de exportvergunning zal de deur openen voor overleg over waar de overgebleven dolfijnen terecht kunnen, aangezien hun export onrechtmatig was. Eiseres wil dan samen met derde-belanghebbende en de huidige eigenaar van deze dolfijnen naar een oplossing zoeken zodat de dolfijnen terug in zee kunnen worden gebracht, althans naar een plaats worden gebracht waar hun welzijn geen gevaar loopt.
4.11.
Deze toelichting leidt niet tot de conclusie dat eiseres procesbelang heeft bij deze beroepsprocedure. Daartoe overweegt het Gerecht als volgt.
4.11.1.
Het Gerecht stelt voorop dat, zoals ook ter zitting is gebleken, de dolfijnen eigendom zijn van de importeur die in Saudi Arabië is gevestigd. Vernietiging van de exportvergunning zou er dus niet zondermeer toe leiden dat de dolfijnen terug naar Curaçao worden gehaald of dat zij zullen worden getransporteerd naar een andere plek. Eiseres heeft verder onvoldoende aannemelijk gemaakt dat voor het voeren van enig overleg met de huidige eigenaar van de dolfijnen over hun welzijn de vernietiging van de exportvergunning vereist is.
4.11.2.
Evenmin kan een vernietiging van de exportvergunning leiden tot het verbeuren van dwangsommen door eiseres. Een vernietiging in deze procedure betekent immers nog niet dat daarmee vast komt te staan dat de exportvergunning ten tijde van de export onrechtmatig was.
Inhoudelijke bespreking van de exportvergunning
5. Gezien hetgeen ter zitting is besproken, de aandacht in de media voor de export van de dolfijnen en dat het welzijn van de dolfijnen na de export uit Curaçao kritisch gevolgd wordt, ziet het Gerecht aanleiding om hierna – geheel ten overvloede – de gronden van eiseres tegen de exportvergunning te bespreken.
5.1.
De relevante bepalingen van het CITES-Verdrag en de Verordening (EG) nr. 338/97 van 9 december 1996 inzake de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten door controle op het desbetreffende handelsverkeer (hierna: de Europese CITES-basisverordening) zijn opgenomen in de bij deze uitspraak opgenomen Bijlage.
5.2.
Eiseres voert ten eerste aan dat de exportvergunning niet verleend kon worden, omdat de wetenschappelijke autoriteit van de Staat van uitvoer als bedoeld in artikel IV, tweede lid, van het CITES-verdrag geen positief advies heeft gegeven. Indien deze autoriteit wel positief heeft geadviseerd, is eiseres van mening dat een dergelijk positief advies niet verstrekt had kunnen worden als er gedegen onderzoek zou zijn gedaan naar de leefomstandigheden die de dolfijnen in het aquarium in Saudi Arabië te wachten staan. Eiseres wijst op het inademen van woestijnzand door dolfijnen en de kleinere leefruimte.
5.2.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Het Gerecht stelt allereerst vast dat de wetenschappelijke autoriteit wel een positief advies heeft gegeven. Verder hoeft verweerder bij verlening van de exportvergunning gelet op de hiervoor genoemde bepaling de leefomstandigheden in het land van bestemming niet te beoordelen. Dat kan anders zijn als de uitvoer het voortbestaan van de betrokken soort schaadt. Dat is in dit geval gelet op het aantal dolfijnen dat geëxporteerd is ten opzichte van de totale populatie niet aan de orde. Ter zitting heeft [D.] dit ook bevestigd.
5.3.
Eiseres voert verder aan dat de dolfijnen in Saudi Arabië voor overwegend commerciële doeleinden zullen worden gebruikt en dat dit in strijd is met artikel 5.10 van de Europese CITES-basisverordening. Eiseres wijst op de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 11 februari 2022 (ECLI:NL:RBAMS:2022:492). Volgens eiseres geldt deze Europese CITES-basisverordening weliswaar alleen voor het Europees deel van het Koninkrijk en niet voor Curaçao, maar er is volgens haar geen reden om deze bepaling voor Curaçao niet te laten gelden. De lokale wet- en regelgeving van Curaçao voorziet immers niet in een bepaling die de beoogde bescherming voor dieren biedt en artikel 8, eerste lid, van de Europese CITES-basisverordening zou in die leemte voorzien.
5.3.1
Ook deze beroepsgrond slaagt niet. Het Gerecht begrijpt het betoog van eiseres aldus dat sprake is van strijd met artikel 8, eerste lid, van de Europese CITES-basisverordening. Het begrip “overwegende commerciële doeleinden” wordt nader uitgelegd in de zogenoemde resolutie 5.10. De Europese CITES-basisverordening is echter niet van toepassing is op Curaçao.
5.3.2.
Wetgevingsaangelegenheden zijn binnen het Koninkrijk der Nederlanden eigen aangelegenheden van de landen. Het is met het oog op de machtenscheiding en het rechtszekerheidsbeginsel niet aan de Lar-rechter om de exportvergunning in dit geval te toetsen aan een Europees of Unierechtelijke bepaling die niet op Curaçao geldt, alleen omdat die bepaling in een wettelijke leemte zou voorzien.
5.4.
Ook de beroepsgrond van eiseres dat er geen goede reden was voor de export van de dolfijnen, nu in tegenstelling tot de oorspronkelijk gedachte dat de dominante mannetjes uit de groep verwijderd moesten worden, ook een exportvergunning werd aangevraagd om drie vrouwtjes te exporteren, slaagt niet. Zoals blijkt uit artikel IV van het CITES-Verdrag is de reden waarvoor een exportvergunning wordt aangevraagd niet relevant voor de vraag of de exportvergunning kan worden verleend of niet.
5.5.
De overwegingen 5.1 tot en met 5.4 leiden tot de conclusie dat de inhoudelijke argumenten van eiseres tegen de exportvergunning niet slagen.
Conclusie
6. Het beroep van eiseres tegen de exportvergunning zal niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat eiseres het beroep onverschoonbaar te laat heeft ingediend en zij ook geen procesbelang bij deze procedure heeft.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het Gerecht
verklaarthet beroep
niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. drs. S. Lanshage, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 19 oktober 2022, in tegenwoordigheid van mr. S.N. Aswani, griffier.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen
zes wekenna kennisgeving van deze uitspraak. Zie hoofdstuk 5 van de Lar.

Bijlage

Artikel IV CITES-Verdrag

1. Alle handel in specimens van in Bijlage II opgenomen soorten moet in overeenstemming zijn met de bepalingen van dit artikel.
2. Voor de uitvoer van een in Bijlage II opgenomen soort is de voorafgaande verlening en overlegging van een uitvoervergunning vereist. Een uitvoervergunning kan slechts worden verleend indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:
a. a) een wetenschappelijke autoriteit van de Staat van uitvoer heeft verklaard dat deze uitvoer het voortbestaan van de betrokken soort niet schaadt;
b) ten genoegen van een administratieve instantie van de Staat van uitvoer is aangetoond dat de verkrijging van het specimen niet in strijd is geweest met de in die Staat van kracht zijnde wetten inzake het behoud van dier- en plantensoorten;
c) ten genoegen van een administratieve instantie van de Staat van uitvoer is aangetoond dat elk levend specimen op zodanige wijze wordt gereedgemaakt voor verzending en vervoerd dat risico's van verwondingen, schade aan de gezondheid of ruwe behandeling tot een minimum worden beperkt.
(…)

Artikel 8 Europese CITES-basisverordening

Bepalingen betreffende de controle op handelsactiviteiten
1. De aankoop, het te koop vragen, de verwerving voor commerciële doeleinden, het tentoonstellen voor commerciële doeleinden, het gebruik met winstoogmerk en het verkopen, het in bezit hebben met het oog op verkoop, het ten verkoop aanbieden of het vervoeren met het oog op verkoop van specimens van de in bijlage A genoemde soorten, is verboden.
(…)