ECLI:NL:RBAMS:2022:492

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 februari 2022
Publicatiedatum
9 februari 2022
Zaaknummer
AMS 21/5316
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergunningverlening voor uitvoer van dolfijnen en walrussen door het Dolfinarium naar China

Op 11 februari 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen Stichting Sea Shepherd Conservation Society en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, met als derde-partij Dolfinarium Harderwijk B.V. De zaak betreft de vergunningverlening door de minister aan het Dolfinarium voor de uitvoer van acht tuimelaars en twee walrussen naar een attractiepark in China. De rechtbank oordeelt dat de minister de vergunningen niet had mogen verlenen, omdat niet voldoende is aangetoond dat de Amerikaanse tuimelaar niet voor overwegend commerciële doeleinden zal worden gebruikt. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover het betreft het wederuitvoercertificaat voor de Amerikaanse tuimelaar en wijst de aanvraag van het Dolfinarium voor deze tuimelaar af. De rechtbank oordeelt dat de Stichting nog steeds belang heeft bij een inhoudelijke behandeling van haar beroepsgronden, ondanks het feit dat de vergunningen inmiddels zijn verlopen. De rechtbank concludeert dat de minister niet heeft voldaan aan haar bewijslast en dat de motivering van het bestreden besluit op dit punt onvoldoende is. De minister wordt veroordeeld in de proceskosten van de Stichting en moet het griffierecht vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/5316

uitspraak van de meervoudige kamer van 11 februari 2022 in de zaak tussen

Stichting Sea Sherperd Conservation Society, gevestigd in Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. M. van Duijn),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigde: mr. J.H. Verheul-Verkaik).
Als derde-partij heeft aan deze zaak deelgenomen:
Dolfinarium Harderwijk B.V.gevestigd in Harderwijk, vergunninghouder
(gemachtigde: mr. M. lutje Beerenbroek).
De rechtbank noemt partijen in deze uitspraak de Stichting, de minister en het Dolfinarium.

Procesverloop

Met de besluiten van 9 juli 2021 heeft de minister aan het Dolfinarium uitvoervergunningen en wederuitvoercertificaten (gezamenlijk: de vergunningen) verleend voor acht dolfijnen (tuimelaars) en twee walrussen.
In het besluit van 22 oktober 2021 (het bestreden besluit) heeft de minister, voor zover in deze zaak van belang [1] , het bezwaar van de Stichting ongegrond verklaard en de vergunningen in stand gelaten.
De Stichting heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Ook heeft de Stichting een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. De voorzieningenrechter heeft dit verzoek (AMS 21/3762) behandeld op de zitting van
2 november 2021 en bij uitspraak van 9 november 2021 het bestreden besluit en de vergunningen geschorst tot deze uitspraak.
De minister heeft vervolgens een verweerschrift ingediend en de Stichting heeft hier schriftelijk op gereageerd.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op de zitting van 6 januari 2022. De Stichting heeft zich laten bijstaan door haar gemachtigde en mr. D. Delibes. Namens de Stichting zijn ook [naam 1] , directeur van de Stichting in Nederland, en [naam 2] , lid van de raad van toezicht, verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde,
[naam 3] en ing. [naam 4] . Namens het Dolfinarium is [naam 5] , general manager, verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding

1. De minister heeft op 9 juli 2021 aan het Dolfinarium de vergunningen verleend om acht tuimelaars en twee walrussen uit Harderwijk naar Hainan R&F Ocean Paradise (Ocean Paradise) in China (weder) uit te voeren. Ocean Paradise is een groot attractiepark dat recent is gebouwd. [2] De geldigheidsduur van de vergunningen zijn op 9 januari 2022 verlopen.
2. De Stichting betoogt samengevat dat het bestreden besluit door de minister niet zorgvuldig is voorbereid en ook niet goed is gemotiveerd, terwijl de minister niet verplicht is om de uitvoer van deze dieren naar China toe te laten. Het belang van het dierenwelzijn heeft de minister ten onrechte niet meegewogen bij de uitoefening van haar bevoegdheid. De Stichting voert verder aan dat de omstandigheden voor de tuimelaars en walrussen in Ocean Paradise slecht zullen zijn waardoor er grote zorgen zijn over het welzijn van deze dieren. De minister had hier dan ook beter onderzoek naar moeten doen. Daar komt nog bij dat de verkoop van tuimelaars aan een commercieel park verboden is, aldus de Stichting.
Procesbelang
3. De vergunningen zijn in deze zaak weliswaar verlopen, maar naar het oordeel van de rechtbank heeft de Stichting nog steeds belang bij een inhoudelijke behandeling van haar beroepsgronden. Het Dolfinarium - zo bevestigde zij ter zitting - heeft namelijk al nieuwe aanvragen ingediend om de dieren naar hetzelfde park in China (weder) uit te voeren. De beoordeling van de rechtmatigheid van de vergunningen in deze zaak, kan de minister dus betrekken bij de beoordeling van de nieuwe aanvragen.
Toetsingskader
4.1.
De rechtbank schetst in deze uitspraak eerst kort het toetsingskader en zal daarna de beroepsgronden van de Stichting inhoudelijk behandelen.
4.2.
De internationale regels van het CITES-verdrag [3] , de CITES-basisverordening [4] en de CITES-uitvoeringsverordening [5] gelden voor de in- en (weder)uitvoer van bepaalde dier- en plantensoorten en beogen bescherming van de in het wild levende soorten. China is ook partij bij het verdrag. De verordeningen gelden alleen voor EU-lidstaten, waaronder Nederland. In de bijlage bij deze uitspraak zijn de relevante delen van artikelen 5, 7 en 8 van de basisverordening opgenomen.
4.3. De tuimelaar (tursiops truncatus) staat onder de familienaam cetacea (walvisachtigen) spp. op Bijlage A bij de basisverordening en op Bijlage II bij de overeenkomst. De walrus (odobenus rosmarus) staat op Bijlage B bij de basisverordening en op Bijlage III bij het verdrag.
Vervoer
5.1.
De Stichting betoogt dat het overnemen van een standaardformulering [6] in de vergunningen niet voldoet aan de voorwaarde van artikel 5, tweede lid, aanhef en onder c onder i), van de basisverordening en in strijd is met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De minister heeft in het bestreden besluit ten onrechte niet onderzocht of aan deze voorwaarde over het vervoer van de dieren wordt voldaan, aldus de Stichting.
5.2.
In het door de Stichting aangehaalde artikelgedeelte staat dat de minister zekerheid moet verkrijgen dat bij het gereed maken voor vervoer en de verzending van de dieren de risico’s van verwonding, ziekte of ruwe behandeling tot een minimum beperkt zijn.
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat de minister zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat zij de bedoelde zekerheid heeft verkregen. Hiertoe acht de rechtbank in de eerste plaats van belang dat pas als de dieren daadwerkelijk voor vervoer gereed gemaakt worden en verzonden worden, de minister kan controleren of dit volgens de regels gaat. Deze werkwijze heeft de minister ter zitting verder toegelicht. Verder zijn de vergunningen ongeldig indien de dieren niet worden vervoerd volgens de CITES-richtsnoeren en de regels van de International Air Transport Association (IATA). Bovendien heeft de Stichting het bestaan van genoemde risico’s voor het dierenwelzijn bij het gereed maken voor vervoer en de verzending ook niet nader geconcretiseerd en bieden de gedingstukken daarvoor geen concrete aanknopingspunten.
Amerikaanse tuimelaar
6.1.
De Stichting betoogt dat het wederuitvoercertificaat voor de Amerikaanse tuimelaar in strijd met de voorwaarde van artikel 5, tweede lid, aanhef en sub c onder ii), eerste streepje, van de basisverordening is verleend. De minister heeft namelijk niet de zekerheid verkregen dat deze tuimelaar in Ocean Paradise niet voor overwegend commerciële doeleinden zal worden gebruikt. Het is evident dat Ocean Paradise een attractiepark is met een overwegend commercieel doel. De aanmelding voor een fokprogramma en een aantal woorden in een ‘Mission Statement’ maken dit niet anders, aldus de Stichting.
6.2.
Partijen zijn het erover eens dat deze voorwaarde - het dier zal niet voor overwegend commerciële doeleinden worden gebruikt - alleen geldt voor de Amerikaanse tuimelaar. Deze tuimelaar heeft oorsprongcode F [7] . De minister stelt zich op het standpunt dat voor dit dier aan de genoemde voorwaarde wordt voldaan. Hiertoe voert zij drie argumenten aan.
Samengevat luiden deze argumenten:
het gaat om een overdracht van de ene dierentuin naar de andere dierentuin en dierentuinen worden als zodanig aangemerkt als niet-commerciële partij;
Ocean Paradise heeft zich aangemeld bij het European Endangered Species Programme (EEP) – een Europees fokprogramma voor de tuimelaar – van de European Association of Zoos and Aquaria (EAZA); en
in de ‘Mission Statement’ van Ocean Paradise wordt ook gesproken over ‘education, research en conservation’.
6.3.
De rechtbank is van oordeel dat de minister zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat zij de zekerheid heeft verkregen dat de Amerikaanse tuimelaar niet voor overwegend commerciële doeleinden zal worden gebruikt. De minister heeft dan ook niet voldaan aan haar bewijslast. De drie redenen zijn onvoldoende voor een deugdelijke motivering en dit betekent dat de rechtbank het bestreden besluit op dit punt in strijd acht met artikel 3:46 van de Awb. De rechtbank motiveert haar oordeel als volgt.
6.4.
De zogenoemde resolutie 5.10 [8] legt het begrip ‘overwegende commerciële doeleinden’ nader uit, omdat een definitie in de basisverordening ontbreekt. Deze resolutie stelt onder meer voorop [9] dat dit begrip zo breed mogelijk geïnterpreteerd moet worden en dat elke transactie die niet helemaal niet-commercieel is, beschouwd moet worden als commercieel. In deze resolutie leest de rechtbank niet - anders dan de minister ter zitting stelde - dat een dierentuin altijd een niet-commerciële partij is. Dit blijkt ook niet uit de overwegingen in de uitspraak over orka Morgan [10] . Bovendien gaat die zaak, anders dan deze zaak, over een dier dat naar een EU-lidstaat werd overgebracht. Of Ocean Paradise wel of niet aan de definitie van een dierentuin voldoet, acht de rechtbank in dit kader niet relevant, omdat de Europeesrechtelijke Dierentuinrichtlijn niet van toepassing is op Ocean Paradise. Daar komt nog bij dat zelfs als aan deze definitie wordt voldaan, commercieel gebruik naar het oordeel van de rechtbank niet is uitgesloten.
6.5.
De omstandigheid dat zowel het Dolfinarium als Ocean Paradise in beginsel op winst gerichte bedrijven zijn, sterkt de rechtbank in haar overtuiging. In dit kader is van belang dat het Dolfinarium wel gesteld heeft dat Ocean Paradise alleen een kostendekkende vergoeding betaalt voor de Amerikaanse tuimelaar, maar desgevraagd geen inzicht heeft willen geven in de hoogte van die vergoeding.
6.6.
Daarnaast leidt de aanmelding bij het genoemde fokprogramma er geenszins toe dat de tuimelaar niet voor een overwegend commercieel doel zou kunnen worden gebruikt. Voor deze conclusie acht de rechtbank relevant dat de Stichting onbetwist heeft gesteld dat de tuimelaar geen in het wild bedreigde diersoort is. Zo’n fokprogramma is daarom niet gericht op instandhouding van de soort in het wild of een ander niet-commercieel doel.
6.7.
Dat in de ‘Mission Statement’ de woorden educatie, onderzoek en conservatie te lezen zijn, overtuigt de rechtbank ten slotte evenmin. Gezien de foto’s, maar ook het filmpje over Ocean Paradise, acht de rechtbank het niet aannemelijk dat dit park geen overwegend commercieel karakter heeft. De rechtbank heeft verder geen concrete gegevens op grond waarvan zij zou kunnen vaststellen dat Ocean Paradise - zoals de minister betoogt - bestaat uit een commercieel gedeelte, bestaande uit hotels, achtbanen en shows en een niet-commercieel deel met dieren zoals de tuimelaars. Zo’n verdeling van een park in een commercieel en niet-commercieel deel, wat hier ook van zij, komt de rechtbank bovendien gekunsteld over en past naar het oordeel van de rechtbank niet bij de bedoeling van artikel 5, tweede lid, aanhef en sub c onder ii), eerste streepje, van de basisverordening.
Wetenschappelijk advies
7.1.
De Stichting betoogt verder dat het bestreden besluit niet voldoet aan de eis van artikel 5, tweede lid, aanhef en onder d, van de basisverordening, omdat de minister niet inhoudelijk heeft onderbouwd dat zij via overleg met de bevoegde wetenschappelijke autoriteit (WA) de zekerheid heeft verkregen dat er geen andere argumenten in verband met de instandhouding van de soort tegen afgifte van de vergunningen pleiten.
7.2.
De minister heeft zich naar het oordeel van de rechtbank - met het in het verweerschrift geciteerde advies van de WA - op het standpunt kunnen stellen dat zij de bedoelde zekerheid heeft verkregen. Voor de zogenoemde C en F [11] dieren acht de WA een gevaar voor de instandhouding van de soort geen passend argument. Dit betekent volgens de WA dat de uitvoer geen negatieve effecten heeft op de instandhouding van de in het wild levende dieren. Het zogenoemde W dier [12] is bij de invoer naar Nederland in 1996 al goedgekeurd, waarschijnlijk met een WA advies. Voor de Franse tuimelaar geldt ook dat in 2006 al een positief WA advies is gegeven. Deze dieren zijn dus al een keer eerder geïmporteerd. Dat de dieren van het Dolfinarium naar Ocean Paradise worden verplaatst, is een omstandigheid die volgens de WA geen aanleiding geeft voor een andere afweging over de effecten op de in het wild levende populaties. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich op dit advies, en ook de eerdere adviezen in 1996 en 2006, mocht baseren voor haar beoordeling of aan deze voorwaarde van de basisverordening is voldaan.
Verbod
8.1.
De Stichting betoogt vervolgens dat het bestreden besluit voorzover dit ziet op de tuimelaars in strijd is met het verbod van artikel 8, eerste lid, van de basisverordening. Het verbod in dit artikel is volgens haar namelijk van toepassing op alle handelsactiviteiten met bijlage A soorten. Tekstueel maakt dit artikel namelijk geen onderscheid tussen handelsactiviteiten binnen, naar en vanuit de EU (de Gemeenschap). De definitie van handel in artikel 2, aanhef en onder u) van de basisverordening omvat ook (weder)uitvoer vanuit de Gemeenschap en is ruim geformuleerd. Volgens de Stichting gaat het in deze zaak zowel om verkopen van dieren als om verwerving voor commerciële doeleinden. Beide soorten handelsactiviteiten zijn in dit artikel verboden.
8.2.
De rechtbank stelt vast dat de bewoordingen van het eerste lid van artikel 8 geen duidelijkheid geven of het verbod op de handel van de in bijlage A genoemde soorten ook geldt voor (weder)uitvoer naar een land buiten de Gemeenschap, een niet-lidstaat als China. Ook andere taalversies van de basisverordening, zoals het Engels of het Frans, geven de rechtbank geen verder houvast. De rechtbank dient bij de uitleg van het Unierecht echter niet alleen rekening te houden met de formulering, maar ook met de context en de doelstelling van de regeling. Gelet op deze context - de systematiek en opbouw van dit artikel ten opzichte van andere artikelen en leden van deze verordening - legt de rechtbank artikel 8, eerste lid, van de basisverordening zo uit dat op grond van dit artikellid alleen handel met bijlage A soorten binnen de Gemeenschap verboden is. Deze uitleg licht de rechtbank als volgt toe.
8.3.
Allereerst verwijst de rechtbank naar de aanhef van het derde lid van artikel 8 van de basisverordening. Dit artikellid regelt namelijk een ontheffingsmogelijkheid van het verbod in het eerste lid in de gevallen genoemd onder a) tot en met h). Deze ontheffing kan worden verleend door afgifte van een certificaat door een administratieve instantie van een lidstaat, waarin het dier zich bevindt. Als het verbod zo ruim uitgelegd zou moeten worden dat het zich uitstrekt tot handel buiten de Gemeenschap, zou er helemaal geen invoer vanuit een niet-lidstaat mogelijk zijn, omdat daar dan nooit een ontheffing voor verleend kan worden. Naar het oordeel van de rechtbank past dit niet binnen het stelsel van de basisverordening. De uitleg van de Stichting zou leiden tot een innerlijke tegenstrijdigheid met de mogelijkheden van artikel 4 (binnenbrengen in de Gemeenschap) en artikel 5 (uitvoer of wederuitvoer uit de Gemeenschap).
8.4.
De rechtbank verwijst daarnaast naar de Reference Guide van de Europese Commissie [13] (Guide). De Guide is een hulpmiddel voor de implementatie van de EU-regels. De rechtbank acht van belang dat artikel 8 alleen genoemd is in hoofdstuk 4 (‘What rules govern internal EU trade?’ [14] ) van deze Guide en niet in hoofdstuk 3 (‘What are the rules governing trade into and from the EU for species covered by the Regulations?’ [15] ).
In paragraaf 4.1. van hoofdstuk 4 (‘General principles’) stelt de Commissie bijvoorbeeld voorop dat, gezien de ‘EU single market’, er geen controles aan de grens zijn en ook ‘wildlife goods’ vrij verhandeld mogen worden binnen de Gemeenschap. Alleen voor wilde soorten van bijlage A is het niet toegestaan om deze voor commerciële doelen te gebruiken en ‘their movement inside the EU is also regulated’. In de voetnoot bij deze zinsnede is het eerste lid van artikel 8 vermeld.
8.5.
De uitleg van de Commissie in de Guide past naar het oordeel van de rechtbank ten slotte bij de doelstelling van de basisverordening, te weten de bescherming van de in het wild levende dier- en plantensoorten door controle op de internationale handel. De rechtbank verwijst in dit kader ook naar de preambule, zie bijvoorbeeld overwegingen 8) en 10) [16] . In artikelen 4 en 5 van de basisverordening worden voor dit doel beperkingen opgelegd voor het binnenbrengen van dieren in de Gemeenschap en de uitvoer uit de Gemeenschap en in artikelen 8 en 9 gaat het om beperkingen binnen de Gemeenschap. Dit onderscheid, mede gelet op de steun daarvoor in de Guide, acht de rechtbank het meest voor de hand liggen.
Belangenafweging
9.1.
Verder betoogt de Stichting dat de minister zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat haar besluitvorming op grond van artikel 5, tweede en derde lid, van de basisverordening een gebonden bevoegdheid is. Mede uit de formulering van dit artikel en de overwegingen in de preambule, blijkt dat de minister de keuze heeft om haar bevoegdheid te gebruiken en dat er dus een belangenafweging plaats moet vinden, waarbij het dierenwelzijn als belang moet worden betrokken, aldus de Stichting.
9.2.
Zoals de minister in haar verweerschrift en ter zitting erkende, bevat artikel 5 geen verplichting voor de minister om de vergunningen te verlenen, maar een bevoegdheid. De standpunten van partijen lopen echter uiteen over de vraag hoeveel ruimte de minister heeft bij de uitoefening van deze bevoegdheid.
9.3.
De rechtbank is van oordeel dat de bevoegdheid van de minister is ingekaderd met de limitatief opgesomde voorwaarden in het tweede en derde lid van artikel 5 van de basisverordening. In de uitleg van de voorwaarden van dit artikel is er weliswaar een zekere ruimte voor de minister, maar de minister is wel gebonden aan deze voorwaarden. Voor zover de Stichting de ruimte ziet in de woorden “geen andere argumenten” van artikel 5, tweede lid, aanhef en onder d, moeten deze argumenten wel verband houden met de in dit artikeldeel genoemde instandhouding van de soort en gaat het dus niet om dierenwelzijn als zodanig. Voor haar oordeel acht de rechtbank ook van belang dat het dierenwelzijn in het land van bestemming niet als afzonderlijke voorwaarde is opgenomen in artikel 5. Dit is bijvoorbeeld anders in artikel 4, tweede lid, aanhef en onder b [17] . Daarnaast is in een nationale regel - artikel 4.11 van het Besluit houders van dieren - bepaald dat de vergunninghouder er zich bij overdracht van dieren van verzekerd dat de ontvangende partij de dieren houdt, huisvest en verzorgt op een wijze die overeenkomt met de voorschriften van paragraaf 1 (het houden van dieren in dierentuinen). De Stichting heeft een handhavingsverzoek ingediend op grond van dit artikel, maar die procedure valt buiten de omvang van deze zaak. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de minister in deze zaak niet het dierenwelzijn in Ocean Paradise als afzonderlijke voorwaarde kan hanteren bij de beoordeling van de vergunningaanvragen.
9.4.
Voor het betoog dat het bestreden besluit in strijd is met het evenredigheidsbeginsel, zoals dat neergelegd is in artikel 3:4, tweede lid, van de Awb, heeft de Stichting geen concrete aanknopingspunten naar voren gebracht, zodat dit betoog niet slaagt.
Motivering
10.1.
Tot slot heeft de Stichting aangevoerd dat een deugdelijke motivering van het bestreden besluit ontbreekt. Het gebruik maken van standaard formulieren betekent namelijk niet dat de minister haar besluitvorming niet meer hoeft te motiveren op grond van artikel 3:46 van de Awb, aldus de Stichting. Ook ontbreken er volgens de Stichting nog documenten, die ter onderbouwing dienen van de herkomst en of het dier een eerdere keer volgens de regels is binnengebracht.
10.2.
De rechtbank stelt vast dat de Stichting inmiddels de beschikking heeft over de door haar genoemde documenten. Ter zitting heeft de minister nog de documenten van de Amerikaanse tuimelaar [18] overgelegd. De rechtbank volgt het betoog van de Stichting daarom niet.
10.3.
Behoudens het deel van het bestreden besluit dat ziet op de vergunning voor de Amerikaanse tuimelaar acht de rechtbank het bestreden besluit voldoende deugdelijk gemotiveerd. De rechtbank verwijst naar bovenstaande overwegingen onder 5 en onder 7 tot en met 9. In het bestreden besluit is de minister ingegaan op de bezwaren van de Stichting en heeft zij gemotiveerd waarom zij deze ongegrond heeft verklaard. Het gegeven dat de minister voor vergunningverlening gebruik heeft gemaakt van (standaard) formulieren, waaronder het model van bijlage I bij de uitvoeringverordening, maakt op zich genomen niet dat het bestreden besluit niet deugdelijk gemotiveerd is. Niet valt in te zien waarom de minister op basis van gegevens opgenomen in (standaard) formulieren niet kan voldoen aan haar verplichting om na te gaan of aan de materiële vereisten voor afgifte van de gevraagde vergunningen is voldaan.
Conclusies
11.1.
Gelet op overwegingen 6.3. tot en met 6.7., verklaart de rechtbank het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit voor zover het betreft het wederuitvoercertificaat voor de Amerikaanse tuimelaar. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat zij dit certificaat herroept, de aanvraag van het Dolfinarium voor de Amerikaanse tuimelaar afwijst en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het bestreden besluit.
11.2.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat de minister aan de Stichting het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
11.3.
De rechtbank veroordeelt de minister in de proceskosten van de Stichting. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.059 [19] .

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij het wederuitvoercertificaat voor de Amerikaanse tuimelaar is gehandhaafd;
  • herroept het primaire besluit voor zover daarbij een wederuitvoercertificaat is verleend voor de Amerikaanse tuimelaar, wijst de aanvraag voor de Amerikaanse tuimelaar alsnog af en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit;
  • draagt de minister op het betaalde griffierecht van € 360,00 aan de Stichting te vergoeden;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van de Stichting tot een bedrag van
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Sullivan, voorzitter, en mr. C.A.E. Wijnker en
mr. C.F. de Lemos Benvindo, leden,in aanwezigheid van mr. C. Pasteuning, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 februari 2022.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling).
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de Afdeling worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Bijlage

VERORDENING (EG) Nr. 338/97 VAN DE RAADvan 9 december 1996inzake de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten door controle op het desbetreffende handelsverkeer

1) Overwegende dat door Verordening (EEG) nr. 3626/82 (4) de Overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde in het wild levende dieren plantensoorten sedert 1 januari 1984 in de Gemeenschap ten uitvoer is gelegd; dat die overeenkomst ten doel heeft de bedreigde dier- en plantensoorten te beschermen door middel van de
controle op de internationale handel in specimens van deze soorten;
[…]
8) Overwegende dat er ten behoeve van een doeltreffende bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten aanvullende beperkingen kunnen worden opgelegd voor het binnenbrengen van specimens in de Gemeenschap en de uitvoer uit de Gemeenschap; dat deze beperkingen voor levende specimens op communautair niveau kunnen worden aangevuld met beperkingen voor het houden en het vervoer binnen de Gemeenschap;
[…]
10) Overwegende dat het ten behoeve van een volledigere bescherming van de onder deze verordening vallende soorten noodzakelijk is bepalingen vast te stellen voor de controle in de Gemeenschap op de handel en het vervoer van de soorten, alsmede op de manier waarop deze worden ondergebracht; dat voor de certificaten die uit hoofde van deze verordening worden afgeleverd en die bijdragen tot de controle op deze activiteiten, gemeenschappelijk regels moeten worden vastgesteld inzake afgifte, geldigheid en gebruik;
[…]
Artikel 5
Uitvoer of wederuitvoer uit de Gemeenschap1. Specimens van de in bijlage A van deze verordening genoemde soorten mogen slechts uit de Gemeenschap uitgevoerd of wederuitgevoerd worden indien de nodige controles zijn verricht en vooraf bij het douanekantoor waar de uitvoerformaliteiten vervuld worden, een uitvoervergunning of wederuitvoercertificaat is voorgelegd, dat is afgegeven door een administratieve instantie van de Lid-Staat waar de specimens zich bevinden.
2. Voor de in bijlage A genoemde specimens mag enkel een uitvoervergunning worden afgegeven indien is voldaan aan de volgende voorwaarden:
[…]
c) de administratieve instantie heeft de zekerheid verkregen dat:
i. i) levende specimens op een zodanige wijze voor vervoer gereed gemaakt en verzonden zullen worden dat de risico's van verwonding, ziekte of ruwe behandeling tot een minimum beperkt zijn, en
ii) — de specimens van soorten die niet in bijlage I bij de Overeenkomst zijn vermeld, niet voor overwegend commerciële doeleinden zullen worden gebruikt, of
[…]
en
d) de administratieve instantie van de Lid-Staat heeft via overleg met de bevoegde wetenschappelijke autoriteit de zekerheid verkregen dat er geen andere argumenten in verband met de instandhouding van de soort pleiten tegen afgifte van de uitvoervergunning.
3. Een wederuitvoercertificaat mag enkel worden afgegeven indien is voldaan aan de in lid 2, onder c) en d), genoemde voorwaarden en de aanvrager aan de hand van documenten bewijst dat de specimens:
a. a) overeenkomstig de bepalingen van deze verordening in de Gemeenschap werden binnengebracht, of
[…]
4. Specimens van de in de bijlagen B en C genoemde soorten mogen slechts uit de Gemeenschap uitgevoerd of wederuitgevoerd worden indien de nodige controles zijn verricht en vooraf bij het douanekantoor waar de uitvoerformaliteiten vervuld worden, een uitvoervergunning of wederuitvoercertificaat is voorgelegd die/dat werd afgegeven door een
administratieve instantie van de Lid-Staat waar de specimens zich
bevinden.
Een uitvoervergunning mag enkel worden afgegeven indien aan de in lid 2, onder a), b), c), i), en d), genoemde voorwaarden is voldaan.
Een wederuitvoercertificaat mag enkel worden afgegeven indien is voldaan aan de in lid 2, onder c), i) en d), en in lid 3, onder a), b), c), en d), genoemde voorwaarden.
[…]

Artikel 7Afwijkingen1. In gevangenschap geboren en gefokte of kunstmatig gekweekte specimens

a ) Met uitzondering van de toepassing van artikel 8 zijn op specimens van de in bijlage A genoemde soorten die in gevangenschap zijn geboren en gefokt of kunstmatig zijn gekweekt, de bepalingen van toepassing die gelden voor specimens van in bijlage B genoemde soorten.
[…]
Artikel 8
Bepalingen betreffende de controle op handelsactiviteiten
1. De aankoop, het te koop vragen, de verwerving voor commerciële doeleinden, het tentoonstellen voor commerciële doeleinden, het gebruik met winstoogmerk en het
verkopen, het in bezit hebben met het oog op verkoop, het ten verkoop aanbieden of het vervoeren met het oog op verkoop van specimens van de in bijlage A genoemde soorten, is verboden.
2. De Lid-Staten kunnen het in bezit hebben van specimens, met name van tot de in bijlage A genoemde soorten behorende levende dieren, verbieden.
3. In overeenstemming met de voorschriften van andere Gemeenschapswetgeving betreffende de instandhouding van wilde fauna en flora kan per geval ontheffing
van de in lid 1 genoemde verbodsbepalingen worden verleend door afgifte van een daartoe strekkend certificaat door een administratieve instantie van de Lid-Staat waarin de specimens zich bevinden, indien de specimens:
[…] of
d ) in gevangenschap geboren en gefokte specimens zijn van een diersoort of kunstmatig gekweekte specimens van een plantensoort of een deel van zo'n dier of zo'n plant zijn of daaruit zijn verkregen; of
[…]
g) bestemd zijn voor onderzoek of onderwijs dat de bescherming of instandhouding van de soort op het oog heeft; of
[…]

Artikel 9Vervoer van levende specimens

1. Voor elk vervoer binnen de Gemeenschap van een levend specimen van een soort opgenomen in bijlage A van de plaats die vermeld wordt op de invoervergunning
of op een certificaat dat in overeenstemming met deze verordening is afgegeven, is de voorafgaande toestemming vereist van een administratieve instantie van de Lid-Staat waarin het specimen zich bevindt. In de overige gevallen van vervoer moet de persoon die verantwoordelijk is voor het vervoer in voorkomend geval het bewijs van de wettelijke oorsprong van het specimen kunnen leveren .
[…]

Voetnoten

1.Het beroep van de Stichting richt zich niet tegen het bestreden besluit voor zover haar bezwaren
2.Het park is – ten tijde van deze uitspraak – nog niet volledig in gebruik. Vanwege de maatregelen tegen het Coronavirus konden ook geen zeezoogdieren voor de afloopdatum (9 januari 2022) worden geïmporteerd in China.
3.Convention on International Trade in Endangered Species of wild fauna and flora uit 1973 (de Nederlandse tekst is raadpleegbaar op
4.Verordening (EG) nr. 338/97.
5.Verordening (EG) Nr. 865/2006.
6.Zie de kleine letters onder 23. op de vergunningenformulieren. Verwijzing naar CITES-richtsnoeren en regels van de Internationale Vereniging voor het Luchtverkeer (IATA).
7.Een dier met deze oorsprong is in gevangenschap gefokt en geboren, maar voldoet niet aan de criteria van hoofdstuk XII van de Uitvoeringsverordening. Van dieren met deze oorsprongcode zijn de ouderdieren (of één van beide) uit het wild afkomstig of valt niet met zekerheid te stellen dat (beide) ouderdieren in een gecontroleerd milieu zijn geboren.
8.Conf. 5.10 (Rev. CoP15), Definition of ‘primarily commercial purposes’, te raadplegen op de website van CITES, zie
9.Zie de alinea achter c) onder “General principles”.
10.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1423.
11.De code C staat voor ‘Captive’ (in gevangenschap geboren en gefokt). Voor de Nederlandse en Franse tuimelaars geldt code C. De code F geldt voor de Amerikaanse tuimelaar, zie voetnoot 8, en één walrus.
12.De code W staat voor ‘Wild’ (aan de natuur onttrokken) en geldt voor één walrus.
13.De versie van december 2020 is te raadplegen op de website van Europese Commissie, zie
14.Zie pagina 88 en verder.
15.Zie pagina 18 en verder.
16.Zie bijlage voor deze overwegingen.
17.Artikel 4 gaat over binnenbrengen in de Gemeenschap. Dit artikellid luidt: “De invoervergunning mag enkel worden afgegeven met inachtneming van de in lid 6 opgelegde beperkingen en wanneer: de aanvrager aan de hand van documenten staaft dat levende specimens op de plaats van bestemming zullen worden ondergebracht in ruimten die beschikken over adequate voorzieningen om de specimens in stand te houden en goed te verzorgen.”
18.CITES documenten (ingevuld, gestempeld en ondertekend) uit 1997, waaruit blijkt dat het dier van Sea World (in de VS van Amerika) door het Dolfinarium is geïmporteerd. Naar deze documenten wordt verwezen in het wederuitvoercertificaat voor de Amerikaanse tuimelaar.
19.Samengesteld uit: 1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, met een waarde per punt van € 541,00, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,00.