ECLI:NL:OGEAC:2022:273

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
30 september 2022
Publicatiedatum
3 oktober 2022
Zaaknummer
CUR202203472
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige vreemdelingenbewaring en schadevergoeding in kort geding

In deze zaak heeft de eiseres, een Venezolaanse vrouw zonder geldige verblijfstitel in Curaçao, een kort geding aangespannen tegen het Land Curaçao. De eiseres was in vreemdelingenbewaring gesteld en verbleef op de vrouwenafdeling van de SDKK, waar zij vanaf 9 september 2022 in isolement werd geplaatst. De eiseres vorderde de opheffing van haar vreemdelingenbewaring en een schadevergoeding voor de immateriële schade die zij zou hebben geleden door de onrechtmatige opsluiting. Tijdens de mondelinge behandeling op 20 september 2022 trok de eiseres haar vordering tegen de Procureur-Generaal in, die aanvankelijk ook als gedaagde was opgeroepen.

De rechter oordeelde dat de inbewaringstelling van de eiseres op 21 september 2022 was opgeheven, waardoor de vordering tot opheffing van de inbewaringstelling geen belang meer had. De eiseres bleef echter aanspraak maken op schadevergoeding. De rechter stelde vast dat de omstandigheden waaronder de vreemdelingenbewaring was uitgevoerd, onrechtmatig waren, met name de isolatie van de eiseres zonder menselijk contact. De rechter oordeelde dat de eiseres recht had op een schadevergoeding voor de immateriële schade die zij had geleden door deze onrechtmatige daad.

De rechter kende de eiseres een voorschot van NAf 300,00 toe als schadevergoeding voor de periode van isolement. Daarnaast werd het Land veroordeeld in de proceskosten van de eiseres, die op NAf 1.896,46 werden begroot. De rechter verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wees het meer of anders gevorderde af. Dit vonnis is op 30 september 2022 in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Zaaknummer: CUR202203472
Vonnis in kort geding d.d. 30 september 2022
inzake
[EISERES],
verblijvende in Curaçao,
eiseres,
gemachtigde: mr. A.S.M. Blonk,
tegen
de openbare rechtspersoon
HET LAND CURAÇAO,
zetelend in Curaçao,
gedaagde,
gemachtigden: mrs. M.F. Bonapart en P.Ch.M. Tweeboom.
Partijen worden hierna [eiseres] en het Land genoemd.

1.Verloop van de procedure

1.1. [
Eiseres] heeft op 9 september 2022 een verzoekschrift met producties ingediend. Het Land heeft op voorhand producties ingediend. Op 20 september 2022 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. [Eiseres] is verschenen, bijgestaan door mr. Blonk voornoemd en mr. J.A.M. Laclé-Jansen. Het Land was daarbij vertegenwoordigd, bijgestaan door zijn gemachtigden. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling hebben de gemachtigden van partijen de standpunten (nader) uiteengezet, mr. Blonk mede aan de hand van de door haar overgelegde pleitaantekeningen.
1.2.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiseres] haar vordering tegen de Procureur-Generaal van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (hierna: de Procureur-Generaal), die aanvankelijk tevens als gedaagde in dit kort geding was opgeroepen, ingetrokken.
1.3.
Vonnis is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1. [
Eiseres] heeft de Venezolaanse nationaliteit en verblijft, in afwachting van haar verzoek op grond van artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), zonder een geldige verblijfstitel in Curaçao.
2.2.
Bij beschikking van laatstelijk 7 september 2022 is [eiseres] in vreemdelingenbewaring gesteld.
2.3. [
Eiseres] verbleef op de vrouwenafdeling (afdeling Kayena) van de SDKK. Zij is vanaf 9 september 2022 in isolement geplaatst.

3.Het geschil

3.1. [
Eiseres] heeft bij verzoekschrift gevorderd dat het gerecht bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis het Land veroordeelt tot opheffing van haar vreemdelingenbewaring en tot het betaling van een (door het gerecht te bepalen) schadevergoeding aan [eiseres], met veroordeling van het Land in de (na)kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
Het Land voert gemotiveerd verweer.

4.De beoordeling

4.1.
Het gerecht stelt vast dat het Land ter zitting, na een schorsing voor beraad, heeft bepaald dat de inbewaringstelling van [eiseres] op 21 september 2022 zal worden opgeheven. Uit na de zitting van partijen ontvangen bericht blijkt dat dit ook is gebeurd. Bij de vordering tot opheffing van de inbewaringstelling heeft [eiseres] dus geen belang meer. [eiseres] maakt thans nog aanspraak op een schadevergoeding.
4.2. [
Eiseres] stelt dat zij onrechtmatig in bewaring is gesteld, waardoor zij emotionele schade heeft geleden die het Land dient te vergoeden. [eiseres] is vanaf 9 september 2022 in isolement geplaatst. Zij zat opgesloten in haar cel zonder enig menselijk contact, recreatie of de mogelijkheid om buitenlucht te zien. [eiseres] begroot haar schade op NAf 150,00 per dag, gerekend vanaf 8 september 2022 tot en met de dag dat de inbewaringstelling is opgeheven, zijnde 21 september 2022.
4.3.
Het Land voert daartegen aan dat voor het toekennen van een geldsom in kort geding terughoudendheid op zijn plaats is. Daargelaten dat er niets mis was met de beslissing tot inbewaringstelling, heeft [eiseres] haar immateriële schadevergoeding niet onderbouwd.
4.4.
Het gerecht stelt voorop dat (de inhoud van) de inbewaringstellingsbeschikking van 7 september 2022 niet ter discussie staat. Het uitgangspunt bij de beoordeling van de schadevergoedingsvordering van [eiseres] is dan ook dat zij terecht in bewaring is gesteld. Het gerecht is echter van oordeel dat het regime en de omstandigheden waaronder de maatregel van vreemdelingenbewaring is uitgevoerd, niet passend was. Het Land heeft immers niet betwist dat [eiseres] vanaf 9 september 2022 in isolement is geplaatst en haar cel niet meer uit mocht, om te voorkomen dat er geen fysieke scheiding tussen haar en de strafrechtelijk gedetineerden zou bestaan. Op zichzelf is het juist dat, zoals al eerder door dit gerecht is geoordeeld, het Land vreemdelingen die in bewaring zijn gesteld hun bewaring niet mag laten ondergaan te midden van strafrechtelijk gedetineerden. Wat echter ook niet mag is de vreemdelingenbewaring in volstrekte gesloten isolatie te laten ondergaan. Ook dat is in strijd met het bepaalde in artikel 5, eerste lid, aanhef en onder f van het EVRM en derhalve ontoelaatbaar. Het Land heeft dan ook onrechtmatig jegens [eiseres] gehandeld.
4.5.
Het gerecht acht het aannemelijk dat [eiseres], rekening houdend met alle omstandigheden van het geval, daardoor immateriële schade heeft geleden. Zij heeft ingevolge artikel 6:106, eerste lid aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek recht op een naar billijkheid te begroten vergoeding voor het niet in vermogensschade bestaande nadeel dat door haar als gevolg van de onrechtmatige daad is geleden. Bij de begroting van de schade heeft het gerecht als richtlijn rekening gehouden met de schadevergoeding die in strafzaken bij onrechtmatige toepassing van dwangmiddelen wordt toegekend. Die vergoeding bedraagt NAf 100,00 per dag voor verblijf in een politiecel en NAf 75,00 per dag voor verblijf in een Huis van Bewaring. Nu (de inhoud van) de inbewaringstellingsbeschikking van 7 september 2022 niet ter discussie staat waardoor niet geconcludeerd kan worden dat [eiseres] ten onrechte in bewaring is gesteld, maar het gerecht het regime en de omstandigheden waaronder de maatregel ten aanzien van [eiseres] is uitgevoerd gelet op het voorgaande vanaf 9 september 2022 niet passend acht. Ligt het niet in de rede om genoemde vergoedingen zonder meer te volgen. Het gerecht zal [eiseres] bij wijze van voorschot op de naar billijkheid vast te stellen vergoeding op een bedrag van NAf 300,00 toewijzen, zijnde een voorschot van NAf 25,00 per dag dat [eiseres] in het kader van haar inbewaringstelling vanaf 9 tot en met 21 september 2022 in isolement is geplaatst. Voor toewijzing van deze vordering – als nevenvordering bij de aanvankelijk gevorderde invrijheidstelling – is ook in kort geding plaats.
4.6.
Het Land zal als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van [eiseres] begroot op:
explootkosten NAf 446,46
griffierecht NAf 450,00
salaris gemachtigde
NAf 1.000,00 +
totaal: NAf 1.896,46
4.7.
De door [eiseres] gevorderde nakosten en de wettelijke rente over de proceskosten worden toegewezen op de wijze als in de beslissing vermeld.
4.8.
De kosten van de oproeping van de aanvankelijk mede opgeroepen Procureur-Generaal moeten voor rekening van [eiseres] blijven. Afgezien van het feit dat [eiseres] haar vordering tegen de Procureur-Generaal ter zitting heeft ingetrokken, geldt dat – behoudens wellicht onder bijzonder omstandigheden – de Procureur-Generaal in civiele zaken geen procesbevoegdheid heeft. De bevoegdheid om als procespartij op te treden in een civiele procedure als dit kort geding, komt in beginsel alleen toe aan natuurlijke personen en rechtspersonen (vgl. het arrest van de Hoge Raad van 30 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2233). De Procureur-Generaal is geen rechtspersoon en een uitzondering op grond waarvan de Procureur-Generaal toch als partij in het geding kan worden betrokken doet zich niet voor. Ten aanzien van de Procureur-Generaal zou [eiseres] dan ook niet-ontvankelijk zijn verklaard.

5.De beslissing

Het gerecht:
rechtdoende in kort geding:
5.1.
verstaat dat niet meer op de vordering tot opheffing van de vreemdelingenbewaring behoeft te worden beslist,
5.2.
veroordeelt het Land tot betaling aan [eiseres] van NAf 300,00 als voorschot op schadevergoeding,
5.3.
veroordeelt het Land in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op NAf 1.896,46, te vermeerderen met NAf 250,00 aan nakosten zonder betekening, verhoogd met NAf 150,00 in geval van betekening, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de vijftiende dag na uitspraak van dit vonnis tot de dag van algehele voldoening,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.E. de Kort, rechter, bijgestaan door mr. H. Akbuz, griffier, en op 30 september 2022 in het openbaar uitgesproken.