Uitspraak
1.PROCESVERLOOP
2.FEITEN
3.GESCHIL
4.OVERWEGINGEN
Ontvankelijkheid bezwaren maanden januari, februari, maart en mei 2018
5.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT
6.DE BESLISSING
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 12 augustus 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende, wonende te Curaçao, en de Inspecteur der Belastingen. De zaak betreft de naheffingsaanslagen loonbelasting en premies AOV/AWW, AVBZ en BVZ die aan de belanghebbende zijn opgelegd over verschillende maanden in 2018. De belanghebbende betwistte de naheffingsaanslagen en de daarbij opgelegde verzuimboetes, stellende dat hij geen werknemers in dienst heeft en derhalve niet inhoudingsplichtig is voor de loonbelasting en premies. De Inspecteur stelde daarentegen dat de personen die werkzaamheden voor de belanghebbende hebben verricht, in dienstbetrekking stonden tot de belanghebbende, dan wel dat er sprake was van een fictieve dienstbetrekking.
Het Gerecht heeft vastgesteld dat de Inspecteur niet aan zijn bewijslast heeft voldaan om aan te tonen dat er sprake was van een dienstbetrekking. De Inspecteur had geen feiten en omstandigheden aangevoerd die de stelling van een fictieve dienstbetrekking konden onderbouwen. Het Gerecht heeft de uitspraken op bezwaar voor de maanden januari, februari, maart en mei 2018 vernietigd en de naheffingsaanslagen loonbelasting en premies over deze maanden vernietigd. De boetes voor de loonbelasting zijn gedeeltelijk gehandhaafd, terwijl de boetes voor de premies zijn vernietigd. Het Gerecht heeft de Inspecteur tevens veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende.