ECLI:NL:OGEAC:2022:259

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
12 augustus 2022
Publicatiedatum
14 september 2022
Zaaknummer
CUR202005089, CUR202005090 en CUR202005201 t/m CUR202005217
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslagen loonbelasting en premies AOV/AWW, AVBZ en BVZ

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 12 augustus 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende, wonende te Curaçao, en de Inspecteur der Belastingen. De zaak betreft de naheffingsaanslagen loonbelasting en premies AOV/AWW, AVBZ en BVZ die aan de belanghebbende zijn opgelegd over verschillende maanden in 2018. De belanghebbende betwistte de naheffingsaanslagen en de daarbij opgelegde verzuimboetes, stellende dat hij geen werknemers in dienst heeft en derhalve niet inhoudingsplichtig is voor de loonbelasting en premies. De Inspecteur stelde daarentegen dat de personen die werkzaamheden voor de belanghebbende hebben verricht, in dienstbetrekking stonden tot de belanghebbende, dan wel dat er sprake was van een fictieve dienstbetrekking.

Het Gerecht heeft vastgesteld dat de Inspecteur niet aan zijn bewijslast heeft voldaan om aan te tonen dat er sprake was van een dienstbetrekking. De Inspecteur had geen feiten en omstandigheden aangevoerd die de stelling van een fictieve dienstbetrekking konden onderbouwen. Het Gerecht heeft de uitspraken op bezwaar voor de maanden januari, februari, maart en mei 2018 vernietigd en de naheffingsaanslagen loonbelasting en premies over deze maanden vernietigd. De boetes voor de loonbelasting zijn gedeeltelijk gehandhaafd, terwijl de boetes voor de premies zijn vernietigd. Het Gerecht heeft de Inspecteur tevens veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende.

Uitspraak

Uitspraak van 12 augustus 2022
BBZ nrs. CUR202005089, CUR202005090 en CUR202005201 t/m CUR202005217
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
[Belanghebbende], wonende te Curaçao,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Curaçao,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende zijn op 3 juli 2018 naheffingsaanslagen loonbelasting, premies AOV/AWW, premie AVBZ en premie BVZ over de maand januari 2018 opgelegd naar verschuldigde bedragen van respectievelijk NAf 1.140 (LB), NAf 840 (AOV/AWW), NAf 120 (AVBZ) en NAf 720 (BVZ). Daarbij zijn verzuimboetes opgelegd wegens het niet tijdig doen van aangifte van elk NAf 100.
1.2
Aan belanghebbende zijn op 24 juli 2018 naheffingsaanslagen loonbelasting, premies AOV/AWW, premie AVBZ, premie BVZ en verzuimboetes over de maand februari 2018 opgelegd naar dezelfde bedragen als over de maand januari 2018.
1.3
Aan belanghebbende zijn op 23 augustus 2018 naheffingsaanslagen loonbelasting, premies AOV/AWW, premie AVBZ, premie BVZ en verzuimboetes over de maand maart 2018 opgelegd naar dezelfde bedragen als over de maand januari 2018.
1.4
Aan belanghebbende zijn op 19 september 2018 naheffingsaanslagen loonbelasting, premies AOV/AWW, premie BVZ en verzuimboetes over de maand mei 2018 opgelegd naar dezelfde bedragen als over de maand januari 2018.
1.5
Aan belanghebbende zijn op 19 november 2018 naheffingsaanslagen loonbelasting, premies AOV/AWW, premie AVBZ, premie BVZ en verzuimboetes over de maand juli 2018 opgelegd naar dezelfde bedragen als over de maand januari 2018.
1.6
Belanghebbende heeft op 15 augustus 2018 (januari, februari, maart, mei 2018) en 7 september 2019 (juli 2018) tegen de naheffingsaanslagen en boetes bezwaar gemaakt.
1.7
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 30 november 2020 de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard. [1]
1.8
Belanghebbende heeft op 30 december 2020 tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 50.
1.9
De Inspecteur heeft op 27 oktober 2021 verweerschriften en bijlagen ingediend.
1.1
Belanghebbende heeft het beroepschrift op 12 november 2021 nader gemotiveerd.
1.11
De zitting heeft plaatsgevonden op 27 januari 2022 te Willemstad. Namens belanghebbende is verschenen [A]. Namens de Inspecteur is verschenen [B]. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en ingebracht.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende is woonachtig te Curaçao en drijft een eenmanszaak onder de naam “[AIB]”.
2.2
Bij de stukken bevindt zich een door belanghebbende verstrekt overzicht van [AIB] waarop is vermeld wie voor het bedrijf in 2018 werkzaamheden hebben verricht, welke bedragen aan elk is betaald en op welke data de betalingen hebben plaatsgevonden. Uit het overzicht blijkt dat aan 12 personen/bedrijven bedragen zijn betaald. Het totale bedrag dat aan derden is betaald bedraagt NAf 33.398.
2.3
In de winst- en verliesrekening 2018 van [AIB] is aan “kosten uitbestede opdrachten” een totaal bedrag van NAf 33.398 vermeld met als toelichting: “Dit bedrag is betalingen aan de kleine onderaannemers”.
2.4
Aan belanghebbende zijn over onderhavige perioden aangiftebiljetten uitgereikt. Middels de aangiftebiljetten moet (maandelijks) aangifte gedaan worden van zowel de loonbelasting, als de premies AOV/AWW, premie AVBZ en premie BVZ.
2.5
Belanghebbende heeft de aangiftebiljetten voor de maanden januari, februari, maart en mei 2018 niet binnen de wettelijke termijn ingediend. De Inspecteur heeft op 3 juli 2018, 24 juli 2018, 23 augustus 2018 en 19 september 2018 ambtshalve naheffingsaanslagen opgelegd over de maanden januari, februari, maart en mei 2018. Daarbij zijn verzuimboetes opgelegd voor het niet tijdig indienen van de aangifte (zie r.o. 1.1 t/m 1.4).
2.6
Belanghebbende heeft op 15 augustus 2018 nihil aangiften voor de afdracht van loonbelasting, premies AOV/AWW, premie AVBZ en premie BVZ gedaan voor de maanden januari, februari, maart, mei en juli 2018. De aangiften voor de maanden januari, februari, maart en mei 2018 zijn door de Inspecteur aangemerkt als bezwaar tegen de opgelegde naheffingsaanslagen en boetes.
2.7
De Inspecteur heeft op 19 november 2018 naheffingsaanslagen opgelegd met verzuimboetes voor het niet tijdig indienen van de aangifte over de maand juli 2018.

3.GESCHIL

3.1
In geschil is of de bezwaren terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard en of de naheffingsaanslagen en de boetes terecht zijn opgelegd.
3.2
Belanghebbende stelt dat hij ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard in zijn bezwaren. Daarnaast stelt belanghebbende dat hij geen werknemers in dienst heeft en dat hij daarom ook niet inhoudingsplichtig is voor de loonbelasting en premies. Daarnaast stelt belanghebbende dat hij niet aangifteplichtig is, dat hij aldus niet te laat aangifte heeft gedaan en dat de boetes om die reden vernietigd dienen te worden.
3.3.1
De Inspecteur stelt dat belanghebbende voor een aantal maanden ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard in zijn bezwaren. Daarnaast is de Inspecteur van mening dat de personen die werkzaamheden voor belanghebbende hebben verricht in dienstbetrekking zijn bij belanghebbende dan wel sprake is van een fictieve dienstbetrekking. De Inspecteur stelt dat belanghebbende de verplichting had om de aangiften tijdig in te dienen en dat daarom de boetes terecht zijn opgelegd.
3.3.2
De Inspecteur is verder van mening dat de naheffingsaanslagen loonbelasting vernietigd dienen te worden omdat de lonen onder de loonbelastinggrens blijven. De Inspecteur concludeert voor het overige tot handhaving van de naheffingsaanslagen en de boetes.

4.OVERWEGINGEN

Ontvankelijkheid bezwaren maanden januari, februari, maart en mei 2018

4.1
Het Gerecht stelt vast dat de bezwaarschriften tijdig zijn ingediend en acht mitsdien de bezwaren ontvankelijk. Dit betekent dat belanghebbende, zoals ook de Inspecteur in zijn verweerschriften heeft gesteld, in de uitspraken op bezwaar voor de maanden januari, februari, maart en mei 2018 ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Deze uitspraken op bezwaar dienen dan ook vernietigd te worden.
Ontvankelijkheid bezwaren naheffingsaanslagen en boetes over de maand juli 2018
4.2
In artikel 17, lid 1, Algemene landsverordening Landsbelasting (hierna: ALL) is bepaald dat degene die bezwaar heeft tegen een hem opgelegde belastingaanslag, binnen twee maanden na de dagtekening van het aanslagbiljet een gemotiveerd bewaarschrift kan indienen bij de Inspecteur.
4.3
De aanslagbiljetten loonbelasting, premies AOV/AWW, premie AVBZ en premie BVZ juli 2018 zijn gedagtekend op 19 november 2018. Het bezwaarschrift is op 7 september 2019 ingediend. Dit bezwaarschrift is dus buiten de wettelijke termijn van twee maanden ingediend.
4.4
Een niet-ontvankelijkverklaring van een bezwaar op grond van termijnoverschrijding blijft echter achterwege, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het bezwaar in verzuim is geweest.
4.5
Belanghebbende heeft geen omstandigheden aangevoerd op grond waarvan de termijnoverschrijding verschoonbaar is te achten. De Inspecteur heeft de bezwaren tegen de naheffingsaanslagen en boetes loonbelasting, premies AOV/AWW, premie AVBZ en premie BVZ juli 2018 dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard. Aan een inhoudelijke behandeling van de naheffingsaanslagen en de boetes over de maand juli 2018 komt het Gerecht niet toe.
Naheffingsaanslagen loonbelasting
4.6
De Inspecteur is van mening dat de naheffingsaanslagen loonbelasting vernietigd dienen te worden. Het Gerecht zal dit standpunt van de Inspecteur volgen en de naheffingsaanslagen loonbelasting vernietigen.
Naheffingsaanslagen premies
4.7
Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat geen premies zijn verschuldigd. Hij stelt dat [AIB] geen werknemers in dienst heeft maar gebruik maakt van onderaannemers. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft belanghebbende ter zake van een viertal (vermeende) onderaannemers een uittreksel van de Kamer van Koophandel (hierna: KvK) overgelegd waaruit blijkt dat zij als bedrijf geregistreerd staan bij de KvK. Aan deze vier is door belanghebbende een bedrag betaald van ruim NAf 26.000. De Inspecteur heeft het standpunt ingenomen dat de derden die werkzaamheden voor belanghebbende verricht hebben, in dienstbetrekking staan tot belanghebbende.
4.8
Ingevolge artikel 3, lid 1 Landsverordening op de Loonbelasting 1976 (hierna: LLB) wordt als dienstbetrekking beschouwd elke arbeidsverhouding, waarbij een gezagsverhouding bestaat tussen degene die werk opdraagt en degene die het uitvoert.
4.9
Een redelijke bewijslastverdeling brengt mee dat de Inspecteur die het standpunt inneemt dat belanghebbende werknemers in dienst heeft, feiten en omstandigheden dient te stellen die dat standpunt kunnen dragen, en die feiten en omstandigheden bij gemotiveerde betwisting aannemelijk dient te maken. Zie in dit verband de parlementaire toelichting bij de invoering van de Landsverordening op de Loonbelasting 1976, waarin staat dat de bewijslast omtrent het bestaan van een gezagsverhouding rust op de Inspecteur der belastingen. [2]
4.1
De Inspecteur heeft ter onderbouwing van zijn standpunt dat er sprake is van een dienstbetrekking onderzoek gedaan in de systemen van de belastingdienst Curaçao naar de personen/bedrijven aan wie een bedrag betaald is. De Inspecteur heeft geconstateerd dat deze personen/bedrijven niet als zelfstandigen of als ondernemer voorkwamen in het belastingsysteem.
4.11
Met het enkele feit dat degene die voor belanghebbende werkzaamheden hebben verricht niet als zelfstandigen of onderaannemer in de systemen van de belastingdienst voorkomen, heeft de Inspecteur, tegenover de betwisting van belanghebbende, niet het vereiste bewijs geleverd. Uit die omstandigheid kan niet automatisch de conclusie getrokken worden dat zij een dienstverband bij belanghebbende hebben. De Inspecteur had nader onderzoek kunnen doen naar het ondernemerschap van de door belanghebbende als onderaannemers aangemerkte personen/bedrijven, maar dat heeft hij nagelaten. Hij heeft ook niet onderzocht of er arbeidsovereenkomsten dan wel andere overeenkomsten zijn gesloten met degenen die de werkzaamheden hebben verricht. Evenmin heeft hij gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt dat er een gezagsverhouding bestond.
4.12
De Inspecteur heeft verder, tegenover de betwisting van belanghebbende, geen feiten en omstandigheden gesteld en aannemelijk gemaakt waaruit blijkt dat er sprake is van een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 3, lid 1 LLB.
4.13
De Inspecteur heeft, voor het eerst ter zitting, nog gesteld dat sprake is van een fictieve dienstbetrekking zoals genoemd in artikel 3, lid 2 LLB, maar hij heeft geen feiten en omstandigheden aangevoerd ter ondersteuning van die stelling.
4.14
Het Gerecht concludeert dat de Inspecteur niet aan zijn bewijslast voor het aannemen van een (fictieve) dienstbetrekking heeft voldaan. Het gevolg hiervan is dat de naheffingsaanslagen loonbelasting, premies AOV/AWW, premie AVBZ en premie BVZ over de maanden januari, februari, maart en de naheffingsaanslagen loonbelasting, premies AOV/AWW en premie BVZ voor de maand mei 2018 vernietigd dienen te worden.
Boetes
4.15
Ingevolge artikel 6, lid 1 van de ALL kan de Inspecteur aan een ieder die naar zijn mening vermoedelijk belastingplichtig of inhoudingsplichtig is een aangiftebiljet uitreiken. Ingevolge artikel 6, lid 4 ALL is een ieder aan wie een aangiftebiljet is uitgereikt, gehouden aangifte te doen.
4.16
Indien de belastingplichtige of inhoudingsplichtige de aangifte niet binnen de wettelijk gestelde termijn heeft ingediend, vormt dit een verzuim ter zake waarvan de Inspecteur een administratieve boete kan opleggen van ten hoogste NAf 2.500 (artikel 18, lid 2 ALL).
4.17
Het Gerecht overweegt dat in het onderhavige geval de Inspecteur terecht een vermoeden kon hebben van belastingplicht of inhoudingsplicht. Belanghebbende heeft immers betalingen verricht aan personen die voor hem werkzaamheden hebben verricht. De aangiftebiljetten zijn dan ook niet ten onrechte aan belanghebbende uitgereikt. Nu belanghebbende gehouden was aangifte te doen, maar dit te laat heeft gedaan, heeft de Inspecteur terecht verzuimboetes voor het niet tijdig doen van aangifte opgelegd. De Inspecteur heeft de hoogte van de boetes (voor iedere aangifte NAf 100) gebaseerd op artikel 4.5 van de Ministeriele regeling formeel belastingrecht (hierna: de Regeling).
4.18
Ingevolge artikel 4.5, lid 1 van de Regeling legt de Inspecteur, indien de belastingplichtige of inhoudingsplichtige de aangifte voor een belasting, anders dan de winstbelasting, welke op aangifte moet worden gedaan of afgedragen niet of niet tijdig heeft gedaan, de volgende boetes op:
a. eerste verzuim geen boete;
b. tweede verzuim een boete van NAf 50;
c. derde of volgend verzuim een boete van NAf 100.
4.19
Bij het opleggen van de boete is de Inspecteur gebonden aan het in de Regeling opgenomen boetebeleid. In dit geval is artikel 4.5, lid 1 van de Regeling van toepassing. Bij het opleggen van de verzuimboetes is van belang of sprake is van een eerste, tweede dan wel derde of volgend verzuim. Bij de beoordeling of sprake is van een tweede of volgend verzuim dient gekeken te worden naar het aantal verzuimen dat gepleegd is in de negen tijdvakken vóór het onderhavige tijdvak (artikel 4.3, lid 2 van de Regeling). In dit geval gaat het om tijdvakken van een maand. Gesteld noch gebleken is dat in de negen maanden vóór januari 2018 een verzuim is gepleegd. Op grond van artikel 4.5, lid 1, letters a en b van de Regeling wordt dan voor het eerste verzuim geen verzuimboete opgelegd en voor het tweede verzuim een boete van NAf 50.
4.2
Indien over de diverse tijdvakken voor zowel de belastingen als de premies niet (tijdig) aangifte is gedaan, is sprake van evenzovele verzuimen. [3] In een geval als het onderhavige, waarin een belastingplichtige die gegevens voor meer dan één heffing moet verstrekken, dat dient te doen op één aangiftebiljet, zodat door het niet of te laat indienen van dat biljet meer dan één verzuim wordt gepleegd, brengt het evenredigheidsbeginsel mee dat de op elk van die verzuimen gestelde sancties niet cumulatief behoren te worden toegepast. [4] Dit brengt mee dat slechts een boete opgelegd kan worden ter hoogte van het bedrag dat hoort bij één overtreding.
4.21
Op grond van het hiervoor overwogene, kan per maand slechts één boete wegens het niet tijdig doen van aangifte worden opgelegd. Het Gerecht zal daarom slechts de boetes behorende bij de naheffingsaanslagen loonbelasting in stand laten, en de boetes die zijn opgelegd voor de premies vernietigen.
4.22
De boete voor de loonbelasting januari 2018 dient op grond van de Regeling vernietigd te worden en de boete voor de loonbelasting februari 2018 dient verminderd te worden naar NAf 50 (zie r.o. 4.19). De boetes voor de loonbelasting voor de maanden maart en mei 2018 zijn conform het beleid opgelegd en dienen gehandhaafd te worden. Het Gerecht acht de verminderde boete voor de maand februari 2018 en de opgelegde boetes voor de maanden maart en mei 2018 in het licht van het gepleegd verzuim, passend en geboden.

5.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

5.1
Het Gerecht vindt aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten die belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken.
5.2
Ingevolge artikel 15, lid 1 van de Landsverordening op het beroep in belastingzaken (LBB) worden de kosten vergoed die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
5.3
In artikel 15, lid 2, LBB is bepaald dat de regels over de (hoogte van de) proceskostenvergoeding bij of krachtens landsbesluit worden vastgesteld. Dat is nog niet gebeurd. Het Gerecht zal daarom aansluiten bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, PB 2001, no. 127 (vgl. GHvJ 21 juni 2017, ECLI:NL:OGHACMB:2017:54).
5.4
In artikel 1 van dit Besluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen, waaronder de kosten van door een derde verleende beroepsmatige bijstand. Deze kosten kunnen worden berekend op NAf 1.400 (1 punt voor de rechtskundige bijstand in de beroepsfase, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt NAf 700, wegingsfactor 1). Het Gerecht overweegt hierbij dat de juridisch adviseur één geschrift bij het Gerecht heeft ingediend zodat sprake is van één zaak in de zin van voormeld Besluit, ook al betreft het meerdere zaken. [5]
5.5
Verder dient de Inspecteur op grond van artikel 18, lid 5 LBB het betaalde griffierecht van NAf 50 aan belanghebbende te vergoeden.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart het beroep tegen de naheffingsaanslagen loonbelasting, premies AOV/AWW, premie AVBZ en premie BVZ en tegen de daarbij opgelegde boetes over de maand juli 2018 ongegrond;
- verklaart het beroep voor het overige gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar voor de maanden januari, februari, maart en mei 2018;
- vernietigt de naheffingsaanslagen loonbelasting, premies AOV/AWW, premie AVBZ en premie BVZ en de daarbij horende boetebeschikkingen over de maand januari 2018;
- vernietigt de naheffingsaanslagen loonbelasting, premies AOV/AWW, premie AVBZ en premie BVZ over de maand februari 2018;
- vermindert de boetebeschikking loonbelasting over de maand februari 2018 naar NAf 50;
- vernietigt de boetebeschikkingen premies AOV/AWW, premie AVBZ en premie BVZ over de maand februari 2018;
- vernietigt de naheffingsaanslagen loonbelasting, premies AOV/AWW, premie AVBZ en premie BVZ over de maand maart 2018;
- handhaaft de boetebeschikking van NAf 100 behorende bij de loonbelasting over de maand maart 2018;
- vernietigt de boetebeschikkingen premies AOV/AWW, premie AVBZ en premie BVZ over de maand maart 2018;
- vernietigt de naheffingsaanslagen loonbelasting, premies AOV/AWW en premie BVZ over de maand mei 2018;
- handhaaft de boetebeschikking van NAf 100 behorende bij de loonbelasting over de maand mei 2018;
- vernietigt de boetebeschikkingen premies AOV/AWW en premie BVZ over de maand mei 2018;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van NAf 1.400; en
- draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van NAf 50 te vergoeden.
Deze uitspraak is gegeven door mr. drs. M.M. de Werd, rechter, en uitgesproken op 12 augustus 2022, in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.C.M.J. Bucx.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Emancipatie Boulevard Dominico “Don” Martina 18
Willemstad
Curaçao
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffie@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
- natuurlijke personen: NAf 200
- personenvennootschappen en rechtspersonen: NAf 500

Voetnoten

1.De uitspraken op de bezwaren tegen de naheffingsaanslagen premies AOV/AWW januari 2018, premie BVZ maart 2018, loonbelasting juli 2018 en premie AVBZ juli 2018 zijn niet bijgevoegd. Het Gerecht gaat er van uit dat die uitspraken gelijkluidend zijn aan de overige uitspraken op bezwaar.
2.MvT Landsverordening van 31 december 1975 (P.B. 1975, no. 254), p. 5.
3.vgl. HR 13 augustus 2004, ECLI:NL:HR:2004:BI8185, BNB 2005/42.
4.vgl. HR 13 augustus 2004, ECLI:NL:HR:2004:BI8185, BNB 2005/42 r.o. 3.4 en Raad van Beroep voor Belastingzaken 18 januari 2006, ECLI:NL:ORBBNAA:2006:BQ9219.
5.vgl. HR 15 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT3953.