ECLI:NL:OGEAC:2022:220

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
22 juli 2022
Publicatiedatum
28 juli 2022
Zaaknummer
CUR202101116
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslag inkomstenbelasting en aftrek ter voorkoming van dubbele belasting

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 22 juli 2022 uitspraak gedaan in een belastingzaak waarbij belanghebbende, een ingezetene van Curaçao, in beroep ging tegen een aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2014. De aanslag was opgelegd op 21 april 2017, gebaseerd op een belastbaar inkomen van NAf 179.429, wat resulteerde in een te betalen bedrag van NAf 2.900. Belanghebbende maakte bezwaar tegen deze aanslag op 19 mei 2017, maar de Inspecteur handhaafde de aanslag bij uitspraak op bezwaar op 29 januari 2021. Belanghebbende heeft vervolgens op 16 april 2021 beroep ingesteld tegen deze uitspraak, waarbij hij een griffierecht van NAf 50 heeft betaald.

Tijdens de zitting op 24 maart 2022 heeft de Inspecteur pas vlak voor de zitting de stelling van belanghebbende ter discussie gesteld dat hij als bestuurder inkomsten heeft genoten van een in Nederland gevestigde vennootschap. Belanghebbende was niet in staat om tijdig bewijsstukken over te leggen, waardoor het Gerecht het verweer van de Inspecteur als tardief buiten beschouwing liet. Het Gerecht heeft vastgesteld dat belanghebbende als bestuurder van de vennootschap NAf 28.603 aan inkomsten heeft genoten, wat recht geeft op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting.

Het Gerecht oordeelde dat de aanslag inkomstenbelasting moest worden verminderd tot een bedrag van negatief NAf 5.858, wat betekent dat belanghebbende recht heeft op teruggave. Daarnaast werd de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ter hoogte van NAf 1.400 en moest het betaalde griffierecht van NAf 50 worden vergoed. De uitspraak is gedaan door mr. drs. M.M. de Werd en is openbaar gemaakt op 22 juli 2022.

Uitspraak

Uitspraak van 22 juli 2022
BBZ nr. CUR202101116
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
[Belanghebbende], wonende te Curaçao,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Curaçao,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende is op 21 april 2017 een aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2014 opgelegd naar een belastbaar inkomen van NAf 179.429, resulterend in een te betalen bedrag van NAf 2.900.
1.2
Belanghebbende heeft op 19 mei 2017 tegen de aanslag bezwaar gemaakt.
1.3
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 29 januari 2021 de aanslag gehandhaafd.
1.4
Belanghebbende heeft op 16 april 2021 beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 50.
1.5
De Inspecteur heeft op 23 maart 2022 per e-mail op het beroepschrift gereageerd.
1.6
De zitting heeft plaatsgevonden op 24 maart 2022 te Willemstad. Namens belanghebbende zijn verschenen [A] en [B], verbonden aan [Q]. Namens de Inspecteur is, met voorafgaand bericht, niemand verschenen.
1.7
Belanghebbende heeft op verzoek van het Gerecht op 18 juli 2022 de opgelegde aanslag overgelegd.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende is ingezetene van Curaçao.
2.2
Belanghebbende heeft op 13 september 2016 aangifte inkomstenbelasting voor het jaar 2014 gedaan naar een belastbaar inkomen van NAf 179.429. Hij heeft verzocht om aftrek ter voorkoming van dubbele belasting voor inkomsten tot een bedrag van NAf 28.603.

3.GESCHIL

3.1
In geschil is of de aanslag naar het juiste bedrag aan te betalen belasting is vastgesteld.
3.2
Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en stelt dat de Inspecteur ten onrechte geen rekening heeft gehouden met aftrek ter voorkoming van dubbele belasting.
3.3
Het belastbaar inkomen van NAf 179.429 is niet in geschil.

4.OVERWEGINGEN

Ontvankelijkheid beroep

4.1
In artikel 31, lid 1, Algemene landsverordening Landsbelastingen (hierna: ALL) is bepaald dat degene die bezwaar heeft tegen een door de Inspecteur gedane uitspraak, binnen twee maanden na de dagtekening van de uitspraak een beroepschrift kan indienen bij het Gerecht.
4.2
De onderhavige uitspraak op bezwaar is gedagtekend op 29 januari 2021. Het beroepschrift is op 16 april 2021 ingediend. Dit beroepschrift is dus buiten de wettelijke termijn van twee maanden ingediend.
4.3
De regel dat beroep moet worden ingediend binnen twee maanden na dagtekening van de uitspraak op bezwaar leidt uitzondering indien de uitspraak na de datum van dagtekening is bekendgemaakt. In dat geval vangt de termijn voor het instellen van beroep op de dag na bekendmaking. Bekendmaking van de uitspraak kan geschieden door terpostbezorging.
4.4
Belanghebbende heeft onweersproken gesteld dat de uitspraak op bezwaar pas na de datum van dagtekening ter post is bezorgd. Belanghebbende heeft als bewijs een kopie van de voorzijde van de enveloppe waarin de uitspraak op bezwaar volgens belanghebbende is verzonden, overgelegd. Op de enveloppe staat een poststempel met de datum 29 maart 2021.
4.5
Gelet op de poststempel moet aangenomen worden dat de uitspraak op of rond 29 maart 2021 ter post is bezorgd. Dit brengt mee dat de beroepstermijn is aangevangen op of rond 30 maart 2021. Het beroepschrift is ingediend op 16 april 2021, dat is binnen de termijn van twee maanden en dus tijdig.
Aanslag inkomstenbelasting
4.6
Belanghebbende heeft al in het bezwaarschrift van 19 mei 2017 gesteld dat hij als bestuurder inkomsten heeft genoten van een in Nederland gevestigde vennootschap. De Inspecteur heeft die stelling pas voor het eerst vlak voor de zitting ter discussie gesteld en om bewijsstukken gevraagd. Belanghebbende was niet in staat om tijdig, dat wil zeggen vóór of op de zitting, die bewijsstukken over te leggen. Nu het in een zeer laat stadium door de Inspecteur gevoerde verweer - dat belanghebbende geen bestuurder is van een in Nederland gevestigde vennootschap - een onderzoek van feitelijke aard vergt, zal het Gerecht dit verweer als tardief buiten beschouwing laten. Dat betekent dat in de onderhavige zaak als vaststaand moet worden aangenomen dat belanghebbende als bestuurder van een in Nederland gevestigde vennootschap NAf 28.603 aan inkomsten heeft genoten.
4.7
Op grond van artikel 1, lid 1 in verbinding met artikel 3 van de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 worden natuurlijke personen, die in Curaçao wonen, belast voor hun totale wereldinkomen. Het is daarbij niet van belang waar ter wereld dat inkomen is verkregen. Tot dit wereldinkomen behoort in het onderhavige geval het inkomen dat belanghebbende als bestuurder van een Nederlandse vennootschap heeft genoten.
4.8
Het inkomen als bestuurder is in het onderhavige geval ook in Nederland belast zodat een situatie ontstaat van dubbele belastingheffing. In het onderhavige jaar is de Belastingregeling voor het Koninkrijk (hierna: BRK) van toepassing. Daarin zijn regels voor de voorkoming van dubbele belasting opgenomen. Ingevolge artikel 15, lid 3 BRK mogen inkomsten genoten door een inwoner van een van de landen als bestuurder van een lichaam dat inwoner is van een van de andere landen, worden belast in dat andere land. Het inkomen genoten als bestuurder van een vennootschap wordt aldus belast in het land waarvan de vennootschap inwoner is. Dit betekent in het onderhavige geval dat het inkomen genoten als bestuurder van een Nederlandse vennootschap in Nederland belast is en dat Curaçao ter zake van dat bedrag (NAf 28.603) aftrek ter voorkoming van dubbele belasting moet verlenen.
4.9
Partijen zijn het erover eens dat, bij toekenning van de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting, de belasting na voorkoming NAf 43.901 bedraagt. Het Gerecht acht dat juist. Rekening houdend met het niet in geschil zijnde bedrag van NAf 49.759 aan ingehouden loonbelasting dient de aanslag inkomstenbelasting te worden vast gesteld op een bedrag van negatief NAf 5.858 (NAf 43.901 -/- NAf 49.759).

5.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

5.1
Het Gerecht vindt aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten die belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken.
Bezwaarfase
5.2
Ingevolge artikel 32a, lid 1 ALL worden, op verzoek van de belastingplichtige, de kosten die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, vergoed voor zover de aanslag door ernstige onzorgvuldigheid in strijd met het recht is opgelegd. Het verzoek moet worden gedaan voordat de Inspecteur op het bezwaar heeft beslist. De regels over de (hoogte van de) vergoeding zijn neergelegd in artikel 6.4 van de Ministeriële regeling formeel belastingrecht.
5.3
Belanghebbende heeft in zijn bezwaarschrift verzocht om een kostenvergoeding. Het Gerecht is van oordeel dat belanghebbende geen recht heeft op een kostenvergoeding voor de bezwaarfase. De Inspecteur heeft namelijk niet tegen beter weten in de onderhavige belastingaanslag opgelegd, zodat geen sprake is van een aan de Inspecteur te wijten ernstige onzorgvuldigheid.
Beroepsfase
5.4
Ingevolge artikel 15, lid 1 van de Landsverordening op het beroep in belastingzaken (LBB) worden de kosten vergoed die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
5.5
In artikel 15, lid 2, LBB is bepaald dat de regels over de (hoogte van de) proceskostenvergoeding bij of krachtens landsbesluit worden vastgesteld. Dat is nog niet gebeurd. Het Gerecht zal daarom aansluiten bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, PB 2001, no. 127 (vgl. GHvJ 21 juni 2017, ECLI:NL:OGHACMB:2017:54).
5.6
In artikel 1 van dit Besluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen, waaronder de kosten van door een derde verleende beroepsmatige bijstand. Deze kosten kunnen worden berekend op NAf 1.400 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt NAf 700, wegingsfactor 1).
5.7
Belanghebbende heeft verzocht om een integrale kostenvergoeding. Het Gerecht laat in het midden of daar recht op bestaat nu het gevraagde bedrag niet uitstijgt boven de forfaitaire kostenvergoeding.
5.8
Verder dient de Inspecteur op grond van artikel 18, lid 5 LBB het betaalde griffierecht van NAf 50 aan belanghebbende te vergoeden.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart het beroep gegrond;
- vermindert de aanslag inkomstenbelasting tot naar een bedrag van negatief NAf 5.858 (teruggave);
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van NAf 1.400; en
- draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van NAf 50 te vergoeden.
Deze uitspraak is gegeven door mr. drs. M.M. de Werd, rechter, en uitgesproken op 22 juli 2022, in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.C.M.J. Bucx.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Emancipatie Boulevard Dominico “Don” Martina 18
Willemstad
Curaçao
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffie@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
- natuurlijke personen: NAf 200
- personenvennootschappen en rechtspersonen: NAf 500