ECLI:NL:OGEAC:2022:183

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
14 juli 2022
Publicatiedatum
18 juli 2022
Zaaknummer
CUR202200013
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling van kinderalimentatie en partneralimentatie in echtscheidingsprocedure met betrekking tot de behoefte en draagkracht van partijen

In deze beschikking van 14 juli 2022 heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, waarbij de man als verzoeker en de vrouw als verweerster optrad. De zaak betreft de vaststelling van kinderalimentatie en partneralimentatie. De vrouw verzocht om een bijdrage van NAf 1.500 per maand voor de kosten van opvoeding en verzorging van hun minderjarige kind, terwijl de man een lagere bijdrage van NAf 850 voorstelde. Het gerecht heeft de behoefte van het kind vastgesteld op NAf 1.755 per maand, rekening houdend met het gezamenlijke gezinsinkomen en de hoge levensstandaard die partijen tijdens hun huwelijk genoten. De man werd verplicht om de door de vrouw verzochte bijdrage van NAf 1.500 per maand te betalen, met ingang van 1 augustus 2022.

Daarnaast verzocht de vrouw om een bijdrage van NAf 6.500 per maand voor haar levensonderhoud, wat de man betwistte. Het gerecht heeft de behoefte van de vrouw vastgesteld op NAf 1.453 per maand zolang zij in de echtelijke woning woont en de man de woonlasten betaalt, en op NAf 4.183 per maand zodra zij de woning verlaat. De man heeft voldoende draagkracht om in de behoefte van de vrouw te voorzien, en de alimentatieverplichtingen zijn vastgesteld met ingang van 1 augustus 2022. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Zaaknummer: CUR202200013
Beschikking van 14 juli 2022
in de zaak tussen:
[de man],
wonende in Curaçao,
verzoeker, hierna: de man,
gemachtigde: mr. A.S.M. Blonk,
tegen
[de vrouw],
wonende in Curaçao,
verweerster, hierna: de vrouw,
gemachtigde: mr. L.N. Asjes.

1.1. Het verdere procesverloop

Voor het eerdere procesverloop van de procedure wordt verwezen naar hetgeen daarover is overwogen in de tussenbeschikking van 13 mei 2022. Daarbij is een zorgregeling tussen de man en de minderjarige vastgesteld en is aangehouden de beslissing op het verzoek van de vrouw om kinder- en partneralimentatie. Verder is een door de man aan de vrouw te betalen voorlopige bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw en [minderjarige] bepaald.
Het vervolg:
- akte uitlating van 31 mei 2022 zijdens de man;
­ de antwoordakte van 28 juni 2022 zijdens de vrouw.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De verdere beoordeling

kinderalimentatie

2.1.
De vrouw heeft het gerecht verzocht om de door de man aan haar te betalen bijdrage in de kosten van opvoeding en verzorging van [minderjarige] vast te stellen op een bedrag van NAf 1.500 per maand. Volgens de vrouw bedragen de maandelijkse kosten ten behoeve van [minderjarige] totaal NAf 1.755. Het netto inkomen van de vrouw bedraagt gemiddeld NAf 2.720 per maand. Volgens de vrouw beschikte het gezin over een gezamenlijk inkomen van NAf 20.000 netto per maand en genoot het gezin een hoge levensstandaard.
2.2.
De man heeft aangevoerd dat hij bereid is om ter zake van de kosten van opvoeding en verzorging van [minderjarige] een bijdrage van NAf 850 per maand te betalen. De man heeft de hoogte van de opgevoerde behoefte van [minderjarige] betwist, doch die betwisting niet nader gemotiveerd. Uit de door de man overgelegde loonstroken volgt dat hij een netto maandinkomen geniet van NAf 12.754,90. Daarnaast ontvangt de man een uitkering ter zake van vakantiegeld en een dertiende maand.
2.3.
Artikel 1:404 lid 1 BW bepaalt dat ouders verplicht zijn om naar draagkracht te voorzien in de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kinderen. Uit het bepaalde in artikel 1:392 BW volgt dat ten aanzien van de minderjarige kinderen de behoeftigheid vaststaat.
behoefte [minderjarige]
2.4.
De vrouw heeft gesteld dat de behoefte van [minderjarige] een bedrag van NAf 1.755 per maand bedraagt. De man heeft de hoogte van de behoefte, ongemotiveerd, weersproken. Gelet op de hoogte van het gezinsinkomen ten tijde van het huwelijk van partijen, acht het gerecht de gestelde behoefte van de minderjarige voldoende aannemelijk. Immers indien de behoefte wordt vastgesteld conform het rekenmodel van het gerecht voor vaststelling van de forfaitaire behoefte, waarbij uitgegaan wordt van een behoefte (in de categorie ‘hoog gezamenlijk inkomen’) gelijk aan 18% van 50% van het gezamenlijke gezinsinkomen, bedraagt de hoogte van de behoefte hoger dan de door de vrouw opgevoerde werkelijke kosten. Het gerecht zal de behoefte reeds daarom vaststellen op de door de vrouw gestelde, en door de man onvoldoende gemotiveerd weersproken, lagere kosten van NAf 1.755 per maand.
draagkracht vrouw
2.5.
Het inkomen van de vrouw bedraagt onweersproken gemiddeld NAf 2.720 per maand. De vrouw heeft gesteld dat haar huidige maandelijkse onkosten totaal NAf 3.523 bedragen. Deze onkosten zijn door de man niet weersproken, zodat het gerecht uit zal gaan van de juistheid van die onkosten. Nu de maandelijkse onkosten het inkomen van de vrouw overstijgen, zal het gerecht uitgaan van de minimumdraagkracht van de vrouw van NAf 50 per maand.
draagkracht man
2.6.
De man heeft een netto inkomen uit arbeid van NAf 12.754,90 per maand. Daarnaast ontvangt de man een uitkering ter zake van vakantiegeld en dertiende maand, waarvan de vrouw heeft gesteld dat die uitkeringen elk een vol maandsalaris bedragen. Daarnaast zou de man verschillende vergoedingen ontvangen. Volgens de vrouw bedraagt het maandsalaris van de man dan ook gemiddeld NAf 16.500 netto per maand. Dit is door de man onvoldoende gemotiveerd weersproken. De vrouw heeft verder gesteld dat de man ook inkomen geniet uit verschillende bedrijven die de man exploiteert. Dit is echter door de man weersproken en onvoldoende vast komen te staan. Het gerecht zal bij de bepaling van de kinderalimentatie dan ook uitgaan van een gemiddeld maandsalaris van de man van NAf 16.500 netto per maand.
2.7.
De man heeft gesteld dat zijn maandelijkse onkosten totaal NAf 7.196,18 bedragen. De vrouw heeft de door de man gestelde kosten deels weersproken. Nu de door de man gestelde onkosten het gerecht niet onredelijk voorkomen, zal het gerecht uitgaan van de juistheid van deze kosten. Het gerecht zal de draagkrachtruimte van de man dan ook vaststellen op een bedrag van [16.500 – 7.196,18 =] NAf 9.303,82 netto per maand.
draagkrachtvergelijking
2.8.
Nu de draagkracht van de vrouw is bepaald op het minimum bedrag van NAf 50 per maand, ziet de draagkrachtvergelijking ten aanzien van de door de man te betalen bijdrage in de maandelijkse kosten van [minderjarige] er als volgt uit. Draagkracht van de man/gezamenlijke draagkracht x behoefte [minderjarige] [9.303,82/9.353,82 x 1.755] = NAf 1.745,62. Nu de man gedurende gemiddeld 1 dag per week (afhankelijk van zijn aanwezigheid op het eiland) de zorg over [minderjarige] draagt, zal het gerecht een zorgkorting toepassen van 13% van de behoefte van [minderjarige], hetgeen neerkomt op een bedrag van [13% van NAf 1.755 =] NAf 228,15 per maand. Dit betekent dat de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] zal worden vastgesteld op het door de vrouw verzochte bedrag van
NAf 1.500 per maand.
partneralimentatie
2.9.
De vrouw heeft het gerecht verzocht om de door de man aan haar te betalen bijdrage in haar levensonderhoud vast te stellen op een bedrag van NAf 6.500 per maand. De vrouw heeft in dit kader gesteld dat gelet op het hoge inkomen van de man, partijen steeds op een hoge standaard hebben geleefd. De man betaalde alle onkosten die gemoeid waren met het huishouden en betaalde aan de vrouw maandelijks een bedrag van NAf 1.500 welke zij, bovenop haar maandsalaris, vrij te besteden had, totaal een bedrag van NAf 4.226,33. De vrouw stelt dat haar maandelijkse onkosten als gevolg van de echtscheiding alleen maar hoger zijn, althans zullen worden, nu zij vervangende woonruimte zal moeten huren en de kosten van haar huishouden zelf zal moeten gaan betalen. Al het voorgaande rechtvaardigt een door de man te betalen bijdrage aan haar van NAf 6.500, nog steeds aldus de vrouw.
2.10.
De man heeft de stellingen van de vrouw weersproken. De man heeft in dit kader aangevoerd dat de hypothecaire lening die op de woning rust volledig door hem wordt voldaan, terwijl de vrouw de woning bewoont met het minderjarige kind van partijen. Daarnaast betaalt de man alle overige kosten die met de woning gemoeid zijn. De man is bereid de echtelijke woning aan de vrouw toe te delen en de hypothecaire lening volledig voor zijn rekening te nemen. Het is volgens de man niet mogelijk om daarnaast nog een bedrag van NAf 6.500 aan partneralimentatie te betalen. De vrouw heeft bovendien ook zelf verdiencapaciteit, waar volgens de man ook rekening mee moet worden gehouden. De man heeft aangevoerd geen draagkracht te hebben om de door de vrouw verzochte alimentatie te betalen.
2.11.
In de beschikking van 19 december 2003 heeft de Hoge Raad enkele uitgangspunten geformuleerd voor de bepaling van de behoefte aan partneralimentatie.

3.4 (…) De rechter moet immers bij het bepalen van de mede aan de welstand gerelateerde behoefte rekening houden met alle relevante omstandigheden. Dit betekent dat de rechter zowel in aanmerking zal moeten nemen wat de inkomsten tijdens de laatste jaren van het huwelijk zijn geweest als een globaal inzicht zal moeten hebben in het uitgavenpatroon in dezelfde periode om daaruit te kunnen afleiden in welke welstand partijen hebben geleefd. (…) De behoefte zal daarnaast zo veel mogelijk aan de hand van concrete gegevens betreffende de reële of de met een zekere mate van waarschijnlijkheid te verwachten kosten van levensonderhoud door de rechter worden bepaald. In hoeverre de vaste lasten en de overige, globaal te schatten, uitgaven of reserveringen voor te verwachten lasten van de onderhoudsgerechtigde redelijk zijn, zal mede beoordeeld moeten worden naar de mate van welstand zoals deze door de rechter op vorenbedoelde wijze is vastgesteld.(…)”. [1]
behoefte vrouw
2.12.
De vrouw heeft gesteld dat haar huidige maandelijkse kosten totaal NAf 3.523 bedragen. Haar toekomstige uitgaven, bestaande uit de kosten voor het huren van woonruimte, een inboedelverzekering en een autolening, heeft de vrouw op NAf 3.380 beraamd. Haar totale kosten zullen bij het verlaten van de echtelijke woning NAf 6.903 per maand bedragen. De vrouw heeft haar behoefte daarom op NAf 6.500 per maand gesteld. Het gerecht overweegt als volgt. De vrouw heeft thans een netto inkomen van gemiddeld NAf 2.720 per maand. De verdiencapaciteit van de vrouw wordt dan ook op voornoemd bedrag bepaald. De stelling van de vrouw dat zij mogelijk in de toekomst dit salaris niet meer zal genieten omdat zij een tijdelijk dienstverband heeft of omdat zij mogelijk naar Nederland zal verhuizen, doet aan de vaststelling van de verdiencapaciteit van de vrouw niet af. Immers is tussen partijen niet in geschil dat de vrouw gedurende het huwelijk steeds een baan heeft gehad en inkomen heeft verworven. Het gerecht zal bij de bepaling van de behoefte van de vrouw uitgaan van de werkelijke kosten van de vrouw en geen aansluiting zoeken bij de ‘hofnorm’ of ‘60%-norm’, nu tussen partijen niet in geschil is dat het inkomen van de vrouw niet werd aangewend voor het gezamenlijke huishouden en de kosten van het gezamenlijke huishouden volledig door de man werden bekostigd. Daarnaast is door partijen onvoldoende inzicht gegeven in de hoogte van de kosten van de gezamenlijke huishouding. Het gerecht zal, in lijn met de jurisprudentie van de Hoge Raad, zoveel als mogelijk maatwerk toepassen. De door de vrouw opgevoerde kosten, die door de man onvoldoende zijn weersproken, worden gelet op de welstand waarin partijen gedurende het huwelijk hebben geleefd, redelijk geacht. Dat de vrouw behoefte heeft aan een bijdrage in haar levensonderhoud is dan ook voldoende vast komen te staan. De behoefte van de vrouw zal, al het voorgaande in aanmerking nemende, als volgt worden bepaald. Zolang de vrouw in de echtelijke woning woont en de hypotheeklasten en overige kosten gemoeid met de woning (waaronder belastingen e.d.) door de man worden gedragen, bedraagt de behoefte van de vrouw [(6.903 – 2.500 - 230) 4.173 - 2.720 =] NAf 1.453 per maand. Bij het verlaten van de echtelijke woning door de vrouw wordt de behoefte van de vrouw vastgesteld op een bedrag van [6.903 – 2.720] NAf 4.183 per maand.
draagkracht man
2.13.
Het netto maandinkomen van de man heeft het gerecht reeds vastgesteld op een bedrag van NAf 16.500. De maandelijkse onkosten van de man zijn reeds vastgesteld op NAf 7.196,18. Daar dient bij op te worden geteld de maandelijkse kinderalimentatieverplichting van de man van NAf 1.500, zodat de maandelijkse kosten van de man totaal 8.696,18 bedragen. Dit betekent dat de man een draagkrachtruimte overhoudt van [16.500 – 8.696,18] NAf 7.803,82 per maand. Voornoemd bedrag heeft de man maandelijks vrij te besteden nadat door hem in al zijn eigen primaire onkosten is voorzien en aan zijn kinderalimentatieverplichting is voldaan. De conclusie luidt dat de draagkrachtruimte van de man toereikend is om in de behoefte van de vrouw te voorzien. De door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw zal daarom worden vastgesteld op NAf 1.453 zolang de vrouw in de echtelijke woning woont en de man de woonlasten van de echtelijke woning draagt en op NAf 4.183 per maand zodra de vrouw de echtelijke woning heeft verlaten.
Proceskosten
2.14.
Gelet op het familierechtelijke karakter van de zaak zullen de proceskosten worden gecompenseerd, aldus dat iedere partij de eigen kosten zal dragen.

3.De beslissing

Het gerecht:
3.1.
stelt vastde door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van het minderjarige kind van partijen op NAf 1.500 per maand en bepaalt dat de man dit bedrag met ingang van 1 augustus 2022 maandelijks, uiterlijk op elke eerste dag van de maand, aan de vrouw dient te betalen;
3.2.
stelt vastde door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw op NAf 1.453 per maand zolang de vrouw in de echtelijke woning woont en de woonlasten van die woning door de man worden betaald, en op NAf 4.183 per maand zodra de vrouw de echtelijke woning heeft verlaten, en bepaalt dat de man de bijdrage met ingang van 1 augustus 2022 maandelijks, uiterlijk op elke eerste dag van de maand, aan de vrouw dient te betalen;
3.3.
compenseertde proceskosten, aldus dat iedere partij de eigen kosten zal dragen;
3.4.
wijst afal het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. K.A.M Lasten, rechter, en op 14 juli 2022 uitgesproken in aanwezigheid van de griffier