ECLI:NL:OGEAC:2022:110

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
25 april 2022
Publicatiedatum
2 mei 2022
Zaaknummer
CUR202201022
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing executie en opheffing beslag in kort geding tussen Stichting Studiefinanciering Curaçao en Experientia Counseling, Consulting Training & Education N.V.

In deze zaak heeft de Stichting Studiefinanciering Curaçao (hierna SSC) een kort geding aangespannen tegen Experientia Counseling, Consulting Training & Education N.V. (hierna Experientia) met als doel de schorsing van de executie van een eerder vonnis en de opheffing van beslagleggingen die door Experientia zijn gelegd. SSC stelt dat zij reeds heeft voldaan aan de verplichtingen die voortvloeien uit het vonnis van 21 december 2021, waarin Experientia werd veroordeeld tot betaling van een bedrag van NAf 686.985,-. SSC betwist dat er nog een openstaande schuld is en stelt dat de vordering van Experientia onterecht is, omdat deze betrekking heeft op een periode waarin de overeenkomst al was beëindigd.

De mondelinge behandeling vond plaats op 11 april 2022, waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. SSC heeft aangevoerd dat de vordering van Experientia niet toewijsbaar is, omdat deze gebaseerd is op een juridische misslag. Experientia daarentegen stelt dat SSC niet in cassatie is gegaan tegen het eerdere vonnis, waardoor dit in kracht van gewijsde is gegaan en zij recht heeft op de gevorderde bedragen.

De rechter heeft geoordeeld dat de executie van het vonnis geschorst dient te worden, omdat Experientia misbruik maakt van haar bevoegdheid door de executie voort te zetten, terwijl SSC al aan haar verplichtingen heeft voldaan. De door Experientia gelegde beslagen zijn opgeheven en zij is veroordeeld tot terugbetaling van eventueel ontvangen gelden aan SSC. Tevens is Experientia in de proceskosten veroordeeld. Het vonnis is uitgesproken door mr. S.M. Christiaan op 25 april 2022.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Zaaknummer: CUR202201022
Vonnis in kort geding d.d. 25 april 2022
inzake
de stichting
STICHTING STUDIEFINANCIERING CURAÇAO,
gevestigd in Curaçao,
eiseres,
gemachtigde: mrs. M.F. Murray en K.A. Doekhi,
tegen
de naamloze vennootschap
EXPERIENTIA COUNSELING, CONSULTING TRAINING & EDUCATION N.V.,
gevestigd in Curaçao,
gedaagde,
gemachtigde: mr. R.A. Diaz.
Partijen worden hierna SSC en Experientia genoemd.

1.Verloop van de procedure

1.1.
SSC heeft op 8 maart 2022 een verzoekschrift met producties ingediend. Op 8 april 2022 heeft SSC een aanvullende productie ingediend. Experientia heeft op dezelfde datum op voorhand producties ingediend. Vervolgens heeft op 11 april 2022 de mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarvan de zittingsaantekeningen zich in het dossier bevinden. SSC verscheen bij haar directeur dhr. [naam 1], bijgestaan door mr. Doekhi voornoemd. Namens Experientia verscheen haar directeur mw. [naam 2], bijgestaan door mr. Diaz voornoemd. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling hebben partijen hun standpunten (nader) uiteengezet, mede aan de hand van de door hen overgelegde pleitaantekeningen.
1.2.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Op 30 maart 2020 heeft het gerecht een vonnis tussen partijen gewezen, waartegen SSC in hoger beroep is gegaan.
2.2.
Bij vonnis in hoger beroep van 21 december 2021 heeft het hof het volgende overwogen en beslist:
“(…)
3.23. (…)
SSC moet dan ook geacht worden de overeenkomst op 16 maart 2018 mondeling te hebben opgezegd. Nu geen van partijen een andere datum heeft genoemd waartegen de opzegging zou hebben plaatsgevonden, moet ervan worden uitgegaan, gezien de geldende opzegtermijn, dat SSC heeft opgezegd tegen 16 juni 2018.
(…)
3.25.
Na de opzegging van de overeenkomst waren partijen gehouden hun verbintenissen uit de overeenkomst tot de einddatum, 16 juni 2018, na te komen.
de vordering tot nakoming
3.26.
De vordering tot betaling van NAf 686.895,- vermeerderd met de vergoeding voor de studenten die een financieringsaanvraag hebben ingediend om in Curaçao te blijven studeren, ziet op het studiejaar 2017/2018 en onderbouwt Experientia met de stelling dat SSC gehouden is haar verplichtingen uit de overeenkomst na te komen en de overeengekomen vergoeding te voldoen. Dat bedrag komt haar volgens Experientia toe op grond van artikel 6 van de overeenkomst. Zij heeft haar vordering berekend op basis van de contractueel overeengekomen vergoeding en het aantal studenten, waarvan SSC voor het jaar 2018 financieringsaanvragen heeft ontvangen voor studie in Nederland en voor studie in de regio. (…)
(…)
3.28 (…)
Kennelijk heeft Experientia daarbij het oog op haar vordering in eerste aanleg van NAf 686.895,- te vermeerderen met een vergoeding voor studenten die een financieringsaanvraag hebben ingediend, plus wettelijke rente daarover voor het studiejaar 2017/2018. Deze vordering – die niet anders dan gebaseerd kan zijn op nakoming – is niet toewijsbaar. Dit deel van de vordering heeft volgens Experientia betrekking op een vergoeding op basis van financieringsaanvragen voor het studiejaar 2018/2019, maar dat zij ook daarvoor een vergoeding kan claimen is door SSC betwist en blijkt ook overigens nergens uit. Integendeel, artikel 6 van de overeenkomst bepaalt dat een vergoeding verschuldigd is op basis van de ingeschreven studenten. Bovendien eindigde de overeenkomst op 16 juni 2018, derhalve vóór het studiejaar 2018/2019. De factuur van 11 april 2018, vlak na de opzegging, gaat er ten onrechte vanuit dat partijen met elkaar verder gaan, ook in het studiejaar 2018/2019, en dat de overeenkomst dus niet is opgezegd. Dit betreft namelijk een aanbetaling van 50% op basis van een geschat aantal studenten in het studiejaar 2018/2019. Deze vordering is dus niet toewijsbaar, omdat de overeenkomst op 16 juni 2018 was geëindigd. Dat Experientia vrijwillig of op verzoek van de ouders in juli 2018 twee voorbereidingsprogramma’s heeft aangeboden is een omstandigheid die voor haar rekening en risico komt. Die kosten hoeft SSC niet te vergoeding; hiervoor ontbreekt een rechtsgrond.
(…)
3.31
Wat betreft de vordering tot betaling van genoemd bedrag van NAf 686.895,- oordeelt het Hof als volgt. De vordering is onmiskenbaar, zoals hiervoor reeds ook is overwogen, gebaseerd op nakoming van de verplichtingen uit de dienstverleningsovereenkomst. Deze vordering is toewijsbaar, nu sprake is van een rechtsgeldige overeenkomst tussen partijen (…) en de hoogte van de gevorderde vergoeding door SSC niet is betwist.
(…)
4. De beslissing
Het Hof:
Vernietigt het vonnis van het Gerecht van 30 maart 2020;
en opnieuw rechtdoende:
(…)
veroordeelt SSC tot betaling aan Experientia van een bedrag van NAf 686.985,-, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf het studiejaar 2017/2018;
(…)
verklaart dit vonnis voor wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
(…)”
2.3.
Bij herstelvonnis van 12 januari 2022 (hierna tezamen met voornoemd vonnis: het Vonnis) heeft het hof het vonnis van 21 december 2021 aldus verbeterd dat niet alleen de kostenveroordelingen, maar de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad zijn verklaard.
2.4.
Op 14 februari 2022 heeft Experientia uit kracht van het Vonnis executoriaal derdenbeslag ten laste van SSC gelegd onder RBC Royal Bank N.V. en Maduro & Curiel’s Bank N.V. De exploten van beslaglegging zijn op 15 februari 2022 aan SSC overbetekend.
2.5.
Partijen zijn tegen het Vonnis niet in cassatie gegaan.

3.Het geschil

3.1.
SSC vordert dat het gerecht bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, samengevat:
I. de executie van het Vonnis schorst,
II. alle door Experientia ten laste van SSC gelegde beslagen uit hoofde van het Vonnis opheft,
III. Experientia veroordeelt tot terugbetaling aan SSC van gelden die zij mogelijk reeds heeft ontvangen vanwege de door haar jegens SSC uit hoofde van het Vonnis getroffen executiemaatregelen,
IV. Experientia veroordeelt in de (na)kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
SSC legt aan haar vordering in de kern ten grondslag dat zij reeds heeft voldaan aan hetgeen waartoe zij bij het Vonnis is veroordeeld. Met betrekking tot het
studiejaar2017/2018 heeft SSC reeds een bedrag van NAf 869.329,86 aan Experientia betaald. Het hof is ervan uit gegaan dat SSC nog niets had betaald en daar is ook de beslissing op gebaseerd. Dat is onjuist en daarmee heeft het hof een kennelijke, in ieder geval achteraf kenbare, misslag begaan. Van belang is dat blijkens het Vonnis de vordering van Experientia uit hoofde van nakoming alleen betrekking kan hebben op het
studiejaar2017/2018. Voor
studiejaar2018/2019 heeft Experientia geen grondslag om betaling te vorderen van SSC, nu daarvoor geen contractuele basis (meer) was. Het bedrag van NAf 686.985,00 waarop Experientia aanspraak maakt is echter wel gebaseerd op een inschatting van het aantal te verwachten studiefinancieringsaanvragen voor het
studiejaar2018/2019 en niet op absolute aantallen en al helemaal niet op de door Experientia daadwerkelijk verleende diensten. De gelegde beslagen dienen dus te worden opgeheven en de executie dient te worden geschorst. Er is dus geen sprake van openstaande schuld. Experientia heeft geen in rechte te respecteren belang bij de voortzetting van de executie van het Vonnis. In het geval aan Experientia reeds is uitbetaald door derden vanwege het Vonnis, vordert SSC tevens terugbetaling van hetgeen Experientia heeft ontvangen.
3.3.
Experientia voert in het kader van haar verweer aan dat SSC niet in cassatie is gegaan tegen het Vonnis, waardoor het Vonnis in kracht van gewijsde is gegaan en dus gezag van gewijsde heeft. Door het Vonnis te executeren maakt Experientia geen misbruik van haar bevoegdheid nu de door SSC vóór het Vonnis gedane betalingen geen betrekking (kunnen) hebben op hetgeen waartoe zij bij het Vonnis is veroordeeld. De door SSC reeds gedane betalingen hebben namelijk betrekking op het
schooljaar2016/2017 (en dus
studiejaar2017/2018). De toegewezen vordering in het Vonnis heeft daarentegen betrekking op het
schooljaar2017/2018 en
studiejaar2018/2019. De praktijk is namelijk dat scholieren zich in januari van een lopend schooljaar op instructie van SSC bij Experientia melden om klaargestoomd te worden voor hun studie in het komende studiejaar. Het Vonnis ziet dus op de vordering van Experientia met betrekking tot scholieren van het
schooljaar2017/2018 die zich in januari van 2018 hebben gemeld bij Experientia om hun studie in het
studiejaar2018/2019 te kunnen beginnen. Die vordering is niet door SSC voldaan en bovendien heeft SSC in de gehele procedure die tot het Vonnis heeft geleid nimmer gesteld dat dit anders was. Experientia concludeert tot niet-ontvankelijk verklaring van SSC, althans afwijzing van haar vorderingen, met veroordeling van SSC in de proceskosten.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Aan de orde is de vraag of de executie van het Vonnis geschorst dient te worden, evenals of de door Experientia ten laste van SSC gelegde beslagen uit hoofde van het Vonnis opgeheven dienen te worden.
4.2.
Het gerecht stelt bij de beoordeling voorop dat partijen tegen het Vonnis niet in cassatie zijn gegaan, zodat het Vonnis in kracht van gewijsde is gegaan. Indien een vordering in kort geding tot schorsing van de tenuitvoerlegging betrekking heeft op een uitspraak waartegen geen rechtsmiddel (meer) openstaat, zoals hier aan de orde is, is de veroordeling waarvan de tenuitvoerlegging ter discussie staat definitief. In dat geval geldt het maatstaf zoals vermeld in het arrest van de Hoge Raad van 22 april 1983 (ECLI:NL:HR:1983:AG4575) onverkort en bestaat dus slechts grond voor schorsing ingeval van – kort gezegd – misbruik van bevoegdheid als bedoeld in artikel 3:13 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Dit is aan de orde wanneer de executant, mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die zullen worden geschaad, geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid om tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dit zal het geval kunnen zijn indien de te executeren uitspraak klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien tenuitvoerlegging op grond van na de uitspraak voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard. Van een klaarblijkelijke feitelijke of juridische misslag is pas sprake wanneer het gaat om een evidente fout (zie onder meer het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 7 juni 2016, ELI:NL:GHARL:2016:4470). Bij de beoordeling of sprake is van een evidente fout moet terughoudendheid worden betracht. Verder kunnen zich ook andere situaties voordoen waarin in verband met na de uitspraak voorgevallen of aan het licht gekomen feiten de executant in redelijkheid niet tot uitoefening van zijn executiebevoegdheid kan komen, waarmee sprake is van misbruik van bevoegdheid als bedoeld in artikel 3:13 BW (vgl. het arrest van de Hoge Raad van 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026).
4.3.
Uit het verhandelde ter zitting en de stellingen van partijen over en weer is ten aanzien van de standpunten van partijen het volgende gebleken. Beide partijen zijn het er over eens zijn dat SSC Experientia volledig heeft gecompenseerd voor de diensten die zij heeft verleend aan scholieren van het
schooljaar2016/2017 die zich in januari 2017 bij Experientia hebben aangemeld voor een training “Van scholier naar student” om klaargestoomd te worden voor het
studiejaar2017/2018. Voorts zijn partijen het erover eens dat de vordering uit hoofde waarvan Experientia beslag heeft gelegd en waarvan zij (uit hoofde van het Vonnis) betaling vordert, betrekking heeft op scholieren van het
schooljaar2017/2018 die zich in januari 2018 (zouden) hebben aangemeld voor een training voor het
studiejaar2018/2019. Tussen partijen staat vast dat die vordering niet door SSC aan Experientia is voldaan. Partijen verschillen van mening of SSC de betaling van die vordering aan Experientia verschuldigd is. Experientia baseert haar aanspraak op het Vonnis waarin SSC ter zake is veroordeeld tot betaling van een bedrag van NAf 686.985,00 aan Experientia. SSC stelt dat die veroordeling op een feitelijke c.q. juridische misslag berust nu uit de overwegingen van het Hof moet worden afgeleid dat er geen grondslag was voor nakoming van betaling van de vordering betreffende het
studiejaar2018/2019. De vraag die in onderhavig executiegeschil ter beantwoording voorligt betreft dan ook de vraag waar de veroordeling in het Vonnis van SSC tot betaling aan Experientia van een bedrag van NAf 686.985,00 op ziet.
4.4.
In het Vonnis heeft het hof overwogen dat de vordering van Experientia tot betaling van NAf 686.985,00 ziet op het
studiejaar2017/2018 en dat die vordering is berekend op basis van de contractueel overeengekomen vergoeding en het aantal studenten, waarvan SSC voor het
jaar 2018financieringsaanvragen heeft ontvangen (r.o. 3.26 van het Vonnis). Het gerecht constateert bij de formulering van de vordering door het hof reeds een kennelijke feitelijke misslag. Immers, de studiefinancieringsaanvragen van studenten voor het
jaar 2018hebben betrekking op het
studiejaar2018/2019 en niet op het
studiejaar2017/2018, terwijl – zo overweegt het hof - de vordering van Experientia wel ziet op het
studiejaar2017/2018.
4.5.
Naar het oordeel van het gerecht werkt deze misslag door in de overwegingen van het hof betreffende de (
niet-)toewijsbaarheid van de vordering tot nakoming door betaling van het bedrag van NAf 686.985,00. Het hof oordeelt namelijk dat enerzijds de vordering van Experientia tot betaling van NAf 686.895,00 uit hoofde van nakoming
niettoewijsbaar is omdat dit deel van de vordering betrekking heeft op een vergoeding op basis van financieringsaanvragen voor het
studiejaar2018/2019, waarvoor Experientia geen vergoeding kan claimen (r.o. 3.28) omdat de overeenkomst met SSC voor ingang van dat studiejaar (te weten op 16 juni 2018) is geëindigd. Aan dit oordeel van het hof ligt het uitgangspunt ten grondslag dat de vordering is berekend op basis van de contractueel overeengekomen vergoeding en het aantal studenten, waarvan SSC voor het
jaar 2018financieringsaanvragen heeft ontvangen. Op diezelfde grond oordeelt het Hof dat ook de factuur van 11 april 2018 niet toewijsbaar is. Dat oordeel is onbegrijpelijk nu deze factuur een aanbetaling van 50% betreft van het gevorderde bedrag (NAf 686.895,00). De afwijzing van deze factuur ligt dus reeds besloten in de afwijzing van de vordering tot betaling van NAf 686.895,00.
4.6.
In het licht van het voorgaande valt niet te begrijpen op grond waarvan het hof vervolgens in r.o. 3.31 van het Vonnis anderzijds tot het oordeel komt dat de vordering tot betaling van het bedrag van NAf 686.895,00
toewijsbaaris omdat deze vordering onmiskenbaar is gebaseerd op nakoming van de verplichtingen uit de dienstverleningsovereenkomst en de hoogte van de gevorderde vergoeding door SSC niet is betwist. Dit oordeel is onbegrijpelijk. Het hof wijst, zonder enige inhoudelijke motivering en in weerwil van de afwijzing van de vordering tot betaling van NAf 686.985,00 in r.o. 3.28 van het Vonnis, dezelfde vordering van Experientia tot betaling van NAf 686.985,00 in r.o. 3.31 van het Vonnis toe. Deze toewijzing van het hof is, in het licht van zijn eerdere uitgebreide motivering dat en waarom de vordering tot nakoming van NAf 686.985,00
niettoewijsbaar is, evident fout en niet te volgen. Daaraan kan niets anders ten grondslag liggen dan het hof tot toewijzing van de vordering komt ervan uitgaande dat de vordering van Experientia tot betaling van voornoemd bedrag ziet op het
studiejaar2017/2018, zoals zij heeft overwogen.
4.7.
Aldus volgt uit het Vonnis dat het hof de vordering tot nakoming afwijst voor zover het hof ervan uitgaat dat hij is berekend op basis van de aanvragen voor het
studiejaar2018/2019 en dezelfde vordering tot nakoming toewijst voor zover die ziet op het
studiejaar2017/2018. Dezelfde vordering kan niet zowel worden toegewezen als worden afgewezen. Met inachtneming van de maatstaf zoals opgenomen onder r.o. 4.2. berust het Vonnis klaarblijkelijk op een misslag als bedoeld in de hiervoor genoemde arresten van de Hoge Raad. Voor zover het hof in het dictum de vordering tot betaling van NAf 686.985,00 toewijst, kan dat blijkens de eigen overwegingen van het hof enkel betrekking hebben op door Experientia verleende diensten betreffende het studiejaar 2017/2018. Tussen partijen staat echter vast dat deze vordering reeds volledig door SSC is voldaan. Door het executeren van het Vonnis, omdat haar vordering in het dictum niettemin is toegewezen, maakt Experientia misbruik van haar bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van het Vonnis. Het gerecht zal daarom in dit uitzonderlijke geval de executie van het Vonnis schorsen. Dit leidt ertoe dat de door Experientia ten laste van SSC uit hoofde van het Vonnis gelegde executoriale derdenbeslagen onder RBC Royal Bank N.V. en Maduro & Curiel’s Bank N.V. zullen worden opgeheven. Gesteld noch gebleken is dat Experientia nog andere beslagen heeft gelegd, waardoor de vordering van SSC tot opheffing van alle door Experientia gelegde beslagen voor het overige zal worden afgewezen. Voor zover Experientia gelden van voornoemde banken heeft ontvangen wegens de door haar in dit verband getroffen executiemaatregelen, dient zij die aan SSC terug te betalen.
4.8.
Experientia zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van SSC tot op heden begroot op:
explootkosten NAf 274,17
griffierecht NAf 450,00
salaris gemachtigde
NAf 1.500,00 +
totaal: NAf 2.224,17
4.9.
De nakosten worden begroot en zijn toewijsbaar op de wijze als in de beslissing vermeld. De door SSC gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen als zijnde niet betwist.

5.De beslissing

Het gerecht:
rechtdoende in kort geding:
5.1.
schorst de executie van het Vonnis,
5.2.
heft op de door Experientia ten laste van SSC uit hoofde van het Vonnis gelegde executoriale derdenbeslagen onder RBC Royal Bank N.V. en Maduro & Curiel’s Bank N.V.,
5.3.
veroordeelt Experientia tot terugbetaling aan SSC van gelden die zij mogelijk reeds heeft ontvangen vanwege de door haar jegens SSC uit hoofde van het Vonnis getroffen executiemaatregelen,
5.4.
veroordeelt Experientia in de proceskosten, aan de zijde van SSC tot op heden begroot op NAf 2.224,17, te vermeerderen met NAf 250,00 aan nakosten zonder betekening, verhoogd met NAf 150,00 in geval van betekening, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de vijftiende dag na dit vonnis tot de dag van algehele voldoening,
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M. Christiaan, rechter, en op 25 april 2022 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.
concipiënt: mr. H. Akbuz