Uitspraak
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
1.Verloop van de procedure
2.De feiten
3.Het geschil
studiejaar2017/2018 heeft SSC reeds een bedrag van NAf 869.329,86 aan Experientia betaald. Het hof is ervan uit gegaan dat SSC nog niets had betaald en daar is ook de beslissing op gebaseerd. Dat is onjuist en daarmee heeft het hof een kennelijke, in ieder geval achteraf kenbare, misslag begaan. Van belang is dat blijkens het Vonnis de vordering van Experientia uit hoofde van nakoming alleen betrekking kan hebben op het
studiejaar2017/2018. Voor
studiejaar2018/2019 heeft Experientia geen grondslag om betaling te vorderen van SSC, nu daarvoor geen contractuele basis (meer) was. Het bedrag van NAf 686.985,00 waarop Experientia aanspraak maakt is echter wel gebaseerd op een inschatting van het aantal te verwachten studiefinancieringsaanvragen voor het
studiejaar2018/2019 en niet op absolute aantallen en al helemaal niet op de door Experientia daadwerkelijk verleende diensten. De gelegde beslagen dienen dus te worden opgeheven en de executie dient te worden geschorst. Er is dus geen sprake van openstaande schuld. Experientia heeft geen in rechte te respecteren belang bij de voortzetting van de executie van het Vonnis. In het geval aan Experientia reeds is uitbetaald door derden vanwege het Vonnis, vordert SSC tevens terugbetaling van hetgeen Experientia heeft ontvangen.
schooljaar2016/2017 (en dus
studiejaar2017/2018). De toegewezen vordering in het Vonnis heeft daarentegen betrekking op het
schooljaar2017/2018 en
studiejaar2018/2019. De praktijk is namelijk dat scholieren zich in januari van een lopend schooljaar op instructie van SSC bij Experientia melden om klaargestoomd te worden voor hun studie in het komende studiejaar. Het Vonnis ziet dus op de vordering van Experientia met betrekking tot scholieren van het
schooljaar2017/2018 die zich in januari van 2018 hebben gemeld bij Experientia om hun studie in het
studiejaar2018/2019 te kunnen beginnen. Die vordering is niet door SSC voldaan en bovendien heeft SSC in de gehele procedure die tot het Vonnis heeft geleid nimmer gesteld dat dit anders was. Experientia concludeert tot niet-ontvankelijk verklaring van SSC, althans afwijzing van haar vorderingen, met veroordeling van SSC in de proceskosten.
4.De beoordeling
schooljaar2016/2017 die zich in januari 2017 bij Experientia hebben aangemeld voor een training “Van scholier naar student” om klaargestoomd te worden voor het
studiejaar2017/2018. Voorts zijn partijen het erover eens dat de vordering uit hoofde waarvan Experientia beslag heeft gelegd en waarvan zij (uit hoofde van het Vonnis) betaling vordert, betrekking heeft op scholieren van het
schooljaar2017/2018 die zich in januari 2018 (zouden) hebben aangemeld voor een training voor het
studiejaar2018/2019. Tussen partijen staat vast dat die vordering niet door SSC aan Experientia is voldaan. Partijen verschillen van mening of SSC de betaling van die vordering aan Experientia verschuldigd is. Experientia baseert haar aanspraak op het Vonnis waarin SSC ter zake is veroordeeld tot betaling van een bedrag van NAf 686.985,00 aan Experientia. SSC stelt dat die veroordeling op een feitelijke c.q. juridische misslag berust nu uit de overwegingen van het Hof moet worden afgeleid dat er geen grondslag was voor nakoming van betaling van de vordering betreffende het
studiejaar2018/2019. De vraag die in onderhavig executiegeschil ter beantwoording voorligt betreft dan ook de vraag waar de veroordeling in het Vonnis van SSC tot betaling aan Experientia van een bedrag van NAf 686.985,00 op ziet.
studiejaar2017/2018 en dat die vordering is berekend op basis van de contractueel overeengekomen vergoeding en het aantal studenten, waarvan SSC voor het
jaar 2018financieringsaanvragen heeft ontvangen (r.o. 3.26 van het Vonnis). Het gerecht constateert bij de formulering van de vordering door het hof reeds een kennelijke feitelijke misslag. Immers, de studiefinancieringsaanvragen van studenten voor het
jaar 2018hebben betrekking op het
studiejaar2018/2019 en niet op het
studiejaar2017/2018, terwijl – zo overweegt het hof - de vordering van Experientia wel ziet op het
studiejaar2017/2018.
niet-)toewijsbaarheid van de vordering tot nakoming door betaling van het bedrag van NAf 686.985,00. Het hof oordeelt namelijk dat enerzijds de vordering van Experientia tot betaling van NAf 686.895,00 uit hoofde van nakoming
niettoewijsbaar is omdat dit deel van de vordering betrekking heeft op een vergoeding op basis van financieringsaanvragen voor het
studiejaar2018/2019, waarvoor Experientia geen vergoeding kan claimen (r.o. 3.28) omdat de overeenkomst met SSC voor ingang van dat studiejaar (te weten op 16 juni 2018) is geëindigd. Aan dit oordeel van het hof ligt het uitgangspunt ten grondslag dat de vordering is berekend op basis van de contractueel overeengekomen vergoeding en het aantal studenten, waarvan SSC voor het
jaar 2018financieringsaanvragen heeft ontvangen. Op diezelfde grond oordeelt het Hof dat ook de factuur van 11 april 2018 niet toewijsbaar is. Dat oordeel is onbegrijpelijk nu deze factuur een aanbetaling van 50% betreft van het gevorderde bedrag (NAf 686.895,00). De afwijzing van deze factuur ligt dus reeds besloten in de afwijzing van de vordering tot betaling van NAf 686.895,00.
toewijsbaaris omdat deze vordering onmiskenbaar is gebaseerd op nakoming van de verplichtingen uit de dienstverleningsovereenkomst en de hoogte van de gevorderde vergoeding door SSC niet is betwist. Dit oordeel is onbegrijpelijk. Het hof wijst, zonder enige inhoudelijke motivering en in weerwil van de afwijzing van de vordering tot betaling van NAf 686.985,00 in r.o. 3.28 van het Vonnis, dezelfde vordering van Experientia tot betaling van NAf 686.985,00 in r.o. 3.31 van het Vonnis toe. Deze toewijzing van het hof is, in het licht van zijn eerdere uitgebreide motivering dat en waarom de vordering tot nakoming van NAf 686.985,00
niettoewijsbaar is, evident fout en niet te volgen. Daaraan kan niets anders ten grondslag liggen dan het hof tot toewijzing van de vordering komt ervan uitgaande dat de vordering van Experientia tot betaling van voornoemd bedrag ziet op het
studiejaar2017/2018, zoals zij heeft overwogen.
studiejaar2018/2019 en dezelfde vordering tot nakoming toewijst voor zover die ziet op het
studiejaar2017/2018. Dezelfde vordering kan niet zowel worden toegewezen als worden afgewezen. Met inachtneming van de maatstaf zoals opgenomen onder r.o. 4.2. berust het Vonnis klaarblijkelijk op een misslag als bedoeld in de hiervoor genoemde arresten van de Hoge Raad. Voor zover het hof in het dictum de vordering tot betaling van NAf 686.985,00 toewijst, kan dat blijkens de eigen overwegingen van het hof enkel betrekking hebben op door Experientia verleende diensten betreffende het studiejaar 2017/2018. Tussen partijen staat echter vast dat deze vordering reeds volledig door SSC is voldaan. Door het executeren van het Vonnis, omdat haar vordering in het dictum niettemin is toegewezen, maakt Experientia misbruik van haar bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van het Vonnis. Het gerecht zal daarom in dit uitzonderlijke geval de executie van het Vonnis schorsen. Dit leidt ertoe dat de door Experientia ten laste van SSC uit hoofde van het Vonnis gelegde executoriale derdenbeslagen onder RBC Royal Bank N.V. en Maduro & Curiel’s Bank N.V. zullen worden opgeheven. Gesteld noch gebleken is dat Experientia nog andere beslagen heeft gelegd, waardoor de vordering van SSC tot opheffing van alle door Experientia gelegde beslagen voor het overige zal worden afgewezen. Voor zover Experientia gelden van voornoemde banken heeft ontvangen wegens de door haar in dit verband getroffen executiemaatregelen, dient zij die aan SSC terug te betalen.
NAf 1.500,00 +