ECLI:NL:OGEAC:2021:95

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
10 mei 2021
Publicatiedatum
17 mei 2021
Zaaknummer
CUR201904776
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Pseudo-erkenning van een Koeweits vonnis in een exequaturprocedure

In deze zaak, die voor het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao is behandeld, betreft het een geschil tussen de vennootschappen NATIONAL LEASING AND FINANCING CO. (NLF) en BAB AL-MUSTAQBAL REAL ESTATE CO. (BAB) over de erkenning en tenuitvoerlegging van een Koeweits vonnis. NLF heeft een verzoek ingediend om BAB te veroordelen tot betaling van een bedrag dat door een Koeweits rechter is vastgesteld. Dit vonnis, dat in eerste instantie door de Koeweits rechter is uitgesproken, is in hoger beroep bevestigd, maar BAB heeft zich verzet tegen de erkenning van dit vonnis in Curaçao, met de stelling dat het vonnis niet uitvoerbaar is in Koeweit.

Het procesverloop begon met de indiening van een inleidend verzoekschrift op 30 december 2019, gevolgd door verschillende conclusies en producties van beide partijen. Vanwege de COVID-19-pandemie vond een gepland pleidooi op 23 maart 2021 geen doorgang, en partijen hebben hun pleitnota's per e-mail ingediend. De rechter heeft uiteindelijk op 10 mei 2021 vonnis gewezen.

De rechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat aan de voorwaarden voor erkenning van het buitenlandse vonnis is voldaan, zoals vastgelegd in artikel 431 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De rechter heeft geoordeeld dat de Koeweits uitspraak rechtskracht heeft en dat BAB gehouden is aan deze uitspraak. De vordering van NLF is toegewezen, en BAB is veroordeeld tot betaling van het verschuldigde bedrag, vermeerderd met rente en proceskosten. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat NLF het vonnis onmiddellijk kan laten uitvoeren, ongeacht een eventuele hoger beroep.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Zaaknummer: CUR201904776
Vonnis d.d. 10 mei 2021
inzake
de vennootschap opgericht naar het recht van Koeweit
NATIONAL LEASING AND FINANCING CO.,
gevestigd in Koeweit,
eiseres,
gemachtigden: mrs. M.W.J.H. Welten en mr. D. Douwes,
tegen
de vennootschap opgericht naar het recht van Koeweit
BAB AL-MUSTAQBAL REAL ESTATE CO.,
gevestigd in Koeweit,
gedaagde,
gemachtigde: mr. P.M. Noordhoek.
Partijen zullen hierna NLF en BAB worden genoemd.

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
  • het inleidend verzoekschrift met producties, op 30 december 2019 ter griffie ingediend;
  • de conclusie van antwoord met producties;
  • de conclusie van repliek met producties, tevens houdende akte aanvulling van eis;
  • de conclusie van dupliek met producties;
  • de akte uitlating producties;
  • de door NLF overgelegde aanvullende producties.
1.2.
Het door BAB aangevraagde pleidooi dat stond gepland op 23 maart 2021 heeft vanwege de situatie in verband met COVID-19 geen doorgang gevonden. In overleg met partijen hebben partijen die dag hun pleitnota’s per e-mail aan het Gerecht en aan elkaar toegestuurd, waarna partijen diezelfde dag per e-mail hun re- en dupliek aan het Gerecht en aan elkaar hebben toegezonden.
1.3.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Naar aanleiding van een tussen partijen gerezen geschil omtrent de verkoop van percelen grond waarin partijen beide een aandeel van 50% hadden, is BAB bij vonnis van 26 januari 2016 door de rechter in Koeweit veroordeeld tot betaling aan NFL van een bedrag van KWD 155.702.127 alsmede 300 KWD aan advocaatkosten.
2.2.
Bij uitspraak van 20 april 2016 is het vonnis in hoger beroep vernietigd en heeft de Koeweitse rechter bevestigd dat BAB het bedrag van KWD 155.702.127 aan NLF dient te betalen, vermeerderd met rente van 7% per jaar vanaf de datum van de uitspraak. In cassatie is dit deel van het vonnis bekrachtigd.

3.Het geschil

3.1.
Het onderhavige geding betreft een zogenaamde verkapte exequaturprocedure of pseudo-erkenning als bedoeld in artikel 431 lid 2 Rv. NLF verzoekt het Gerecht (na aanvulling van haar eis) om BAB opnieuw te veroordelen overeenkomstig de onherroepelijke uitspraak van de Koeweitse rechter, te vermeerderen met beslag- en proceskosten.
3.2.
NLF stelt dat de uitspraak van de Koeweitse rechter voor erkenning in aanmerking komt, nu aan alle daarvoor geldende voorwaarden is voldaan. Zo kwam de Koeweitse rechter rechtsmacht toe, is er een behoorlijke rechtspleging geweest en verzet de openbare orde hier te lande zich niet tegen erkenning, noch een eerder tussen partijen gegeven beslissing van de Curaçaose rechter of buitenlandse rechter betreffende ditzelfde geschil. Voorts stelt NLF dat de uitspraak van de Koeweitse rechter uitvoerbaar is in Koeweit.
3.3.
BAB verweert zich met de stelling dat de uitspraak in Koeweit niet uitvoerbaar is en dat NLF niet heeft voldaan aan de naar het recht van Koeweit geldende vereisten om de vonnissen aldaar ten uitvoer te leggen. Voorts voert BAB aan dat NLF misbruik van (proces)recht maakt en/of geen belang heeft bij onderhavige vordering, omdat – indien de vonnissen wel uitvoerbaar zouden zijn – BAB in Koeweit meer dan voldoende verhaal biedt voor de tenuitvoerlegging van de vonnissen aldaar. Ook stelt BAB dat NLF misbruik van bevoegdheid maakt. Ten slotte bestrijdt BAB dat aan alle bedoelde minimumvoorwaarden is voldaan.

4.De beoordeling

4.1.
Op grond van artikel 431 lid 2 Rv kan het geding dat ten overstaan van de buitenlandse rechter heeft plaatsgevonden en tot diens beslissing heeft geleid, opnieuw bij de Curaçaose rechter worden behandeld en afgedaan. In een dergelijk geval, zoals hier aan de orde, dient de Curaçaose rechter te beoordelen of en in hoeverre hij, gelet op de omstandigheden van het hem voorgelegde geval, aan een beslissing van de buitenlandse rechter gezag toekent (vgl. HR 14 november 1924, NJ 1925, p. 91; HR 26 januari 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC1978, NJ 1997/258).
4.2.
In een geding op de voet van artikel 431 lid 2 Rv geldt bij de beantwoording van de vraag of een buitenlandse beslissing voor erkenning vatbaar is, als uitgangspunt dat een buitenlandse beslissing in Curaçao in beginsel wordt erkend indien (i) de bevoegdheid van de rechter die de beslissing heeft gegeven, berust op een bevoegdheidsgrond die naar internationale maatstaven algemeen aanvaardbaar is, (ii) de buitenlandse beslissing is tot stand gekomen in een gerechtelijke procedure die voldoet aan de eisen van behoorlijke en met voldoende waarborgen omklede rechtspleging, (iii) de erkenning van de buitenlandse beslissing niet in strijd is met de Curaçaose openbare orde, en (iv) de buitenlandse beslissing niet onverenigbaar is met een tussen dezelfde partijen gegeven beslissing van de Curaçaose rechter, dan wel met een eerdere beslissing van een buitenlandse rechter die tussen dezelfde partijen is gegeven in een geschil dat hetzelfde onderwerp betreft en op dezelfde oorzaak berust, mits die eerdere beslissing voor erkenning in Curaçao vatbaar is (zie het Gazprombank-arrest; HR 26 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2838).
4.3.
Strekt de vordering op de voet van artikel 431 lid 2 Rv tot veroordeling tot hetgeen waartoe de wederpartij in de buitenlandse beslissing is veroordeeld, en is voldaan aan de vier hiervoor in 4.2 vermelde voorwaarden, dan dient de rechter de gebondenheid van partijen aan die beslissing tot uitgangspunt te nemen, en is de vordering in beginsel toewijsbaar.
4.4.
Toewijzing van een vordering op de voet van artikel 431 lid 2 Rv kan afstuiten op de grond dat de voor erkenning vatbare buitenlandse beslissing volgens het recht van het land van herkomst niet, nog niet dan wel niet meer uitvoerbaar is. In dit verband is van belang waarop de niet-uitvoerbaarheid van de buitenlandse beslissing berust.
4.5.
Tegen de stelling dat in dit geval is voldaan aan de hiervoor in rechtsoverweging 4.2 onder i tot en met iv vermelde voorwaarden heeft BAB geen, althans geen gemotiveerd verweer gevoerd. Het Gerecht stelt dan ook vast dat aan bedoelde criteria is voldaan, hetgeen meebrengt dat partijen aan de Koeweitse uitspraak gebonden zijn en de vordering van NLF in beginsel toewijsbaar is.
4.6.
BAB heeft echter aangevoerd dat de uitspraak niet uitvoerbaar is in Koeweit. In het rechtskundig advies van mr. Alawadi dat door NLF is overgelegd, is daaromtrent uiteengezet, samengevat, dat het vonnis in Koeweit ten uitvoer kan worden gelegd als de originele grosse (de ’executive writ’) bij het Department of Execution wordt ingeleverd. De omstandigheid dat de grosse zich op dit moment in Curaçao bevindt, betekent volgens dit advies niet dat de uitspraak niet uitvoerbaar is in Koeweit. In het licht van dit advies, heeft BAB geen feiten of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan aannemelijk is dat de (blijkens de stempel op het cassatie-vonnis voor tenuitvoerlegging vatbare) uitspraak van de Koeweitse rechter in Koeweit niet geëxecuteerd zou mogen worden of dat de grosse door het Department of Execution niet geaccepteerd zou worden. De enkele aanduiding ‘closed’ in het register van het de Department of Execution duidt er niet op dat executie verboden zou zijn. Dit te meer nu BAB niet weersproken heeft dat zij het bedrag tot betaling waarvan zij veroordeeld is niet heeft betaald en de door haar ingenomen stellingen en overgelegde stukken evenmin aanknopingspunten bieden voor het oordeel dat tenuitvoerlegging in Koeweit onrechtmatig zou zijn.
4.7.
Het verweer van BAB dat zij in Koeweit voldoende verhaal biedt en dat tenuitvoerlegging hier te lande om die reden misbruik van recht op zou leveren, kan niet aan toewijzing van het gevorderde in de weg staan. Dit reeds niet omdat NLF heeft bestreden dat BAB in Koeweit verhaal biedt en omdat vaststaat dat BAB niet vrijwillig tot betaling is te bewegen. Gelet hierop kan ook van misbruik van bevoegdheid geen sprake zijn. Dat het verzoekschrift in deze zaak openbaar aan BAB is betekend maakt dat niet anders, nu die wijze van betekening wettelijk is voorgeschreven.
4.8.
De conclusie is dat de vordering zal worden toegewezen.
4.9.
BAB zal als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld, inclusief de beslagkosten. Deze kosten worden aan de zijde van NLF tot op heden begroot op:
explootkosten NAf 456,46
griffierecht NAf 7.500,00
beslagkosten NAf 1.855,45
salaris gemachtigde
NAf 12.000,00 +
totaal: NAf 21.811,91.

5.De beslissing

Het Gerecht:
5.1.
veroordeelt BAB tot betaling aan NLF van een bedrag van KWD 155.702.127, althans het equivalent daarvan in Antilliaanse guldens, te vermeerderen met een rente van 7% per jaar vanaf 20 april 2016;
5.2.
veroordeelt BAB in de proceskosten, aan de zijde van NLF tot op heden begroot op NAf 21.811,91;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.E. de Kort, rechter, en op 10 mei 2021 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.
mb