In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 12 maart 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1961, die als kandidaat-minister was aangesteld. De verdachte werd beschuldigd van het niet correct invullen van de 'Verklaring kandidaat-minister' op 15 mei 2017, door het verzwijgen van nevenfuncties en vermogensbestanddelen, in strijd met de Landsverordening integriteit. Tijdens de openbare terechtzitting op 19 februari 2021 heeft de officier van justitie een taakstraf geëist, terwijl de verdediging pleitte voor niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie en vrijspraak. Het Gerecht heeft de geldigheid van de dagvaarding en de bevoegdheid van het Gerecht bevestigd, en de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie vastgesteld. De verdediging voerde aan dat de Landsverordening in strijd was met hogere regelgeving en dat er sprake was van schending van mensenrechten. Het Gerecht verwierp deze verweren en oordeelde dat de verdachte opzettelijk had gehandeld door relevante informatie niet te vermelden. De verdachte werd schuldig bevonden aan het primair ten laste gelegde feit, maar het Gerecht besloot geen straf of maatregel op te leggen, gezien de omstandigheden van de zaak en het feit dat de verdachte geen kwade bedoelingen had. De uitspraak benadrukt het belang van transparantie en integriteit voor kandidaat-ministers.