ECLI:NL:OGEAC:2021:27

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
1 maart 2021
Publicatiedatum
24 februari 2021
Zaaknummer
CUR201904403
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van de overheid bij verhuur van een woning door een stichting en de rol van medehuurder

In deze zaak vorderden [eisers], bestaande uit [eiser1] en zijn echtgenote [eiser2], schadevergoeding van (de regering van) het Land Curaçao en de stichting Fundashon Kas Popular (FKP) wegens onrechtmatige sloopwerkzaamheden en ontruiming van hun huurwoning. De eisers stelden dat zij sinds 1973 de woning huurden en dat FKP, als beheerder van de woning, onrechtmatig had gehandeld door de woning te ontruimen en verbouwingen ongedaan te maken. De eisers vorderden onder andere schadevergoeding voor de sloopwerkzaamheden, ontruiming, onverschuldigde huurbetalingen en immateriële schade. Het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao oordeelde dat de eisers recht hadden op kosteloos procederen en dat FKP aansprakelijk was voor de onrechtmatige ontruiming. De vorderingen van de eisers werden gedeeltelijk toegewezen, waarbij het Gerecht de schadevergoeding voor de ontruiming en de onrechtmatige sloopwerkzaamheden schatte. De vorderingen tegen het Land Curaçao werden afgewezen, omdat de eisers niet voldoende hadden aangetoond dat het Land aansprakelijk was voor de gestelde schade. Het Gerecht wees de vorderingen tot schadevergoeding toe, inclusief wettelijke rente en proceskosten, en verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Zaaknummer: CUR201904403
Vonnis van 1 maart 2021
inzake

1.[eiser1],

2. [eiser2],
beiden wonende in Curaçao,
eisers,
hierna gezamenlijk te noemen: [eisers], en afzonderlijk: [eiser1] en [eiser2],
gemachtigde: mr. M.A. Koendjbiharie,
tegen

1.(DE REGERING VAN) HET LAND CURAÇAO,

zetelend in Curaçao,
2. FUNDASHON KAS POPULAR,
gevestigd in Curaçao,
gedaagden,
hierna gezamenlijk te noemen: FKP c.s., en afzonderlijk: het Land en FKP,
gemachtigde: mr. H.W. Braam.

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
- het inleidend verzoekschrift met bijlagen (hierna: producties),
op 25 november 2019 ter griffie ingediend;
- de brief van 21 januari 2020 van [eisers] met producties;
  • de conclusie van antwoord;
  • de akte vermeerdering van eis met producties;
  • de conclusie van repliek;
  • de conclusie van dupliek.
1.2.
Vonnis is nader bepaald op heden.

2.De feiten

2.1. [
eiser1] huurt sinds 1973 een woning aan de [adres] (hierna: de woning). Als verhuurder trad destijds op het Hoofd van het Woningbedrijf als vertegenwoordiger van het eilandgebied Curaçao.
2.2.
Het Land is eigenaar van de woning. FKP behartigt op dit moment als beheerder van de woning de belangen van het Land en treedt op als verhuurder.
2.3. [
eiser2] is de echtgenote van [eiser1].
2.4. [
eisers] hebben gedurende de huurperiode verbouwingen verricht aan de woning en FKP meerdere keren verzocht de woning te mogen kopen.
2.5.
FPK hebben [eisers] op 19 augustus 2011 gesommeerd de woning binnen 48 uur te ontruimen, omdat zij de woning niet zouden bewonen en een achterstand zouden hebben in de betaling van de huur en de omzetbelasting.
2.6.
FPK is op 5 november 2012 gestart met sloopwerkzaamheden om de verbouwingen van [eisers] aan de woning ongedaan te maken.
2.7. [
eisers] zijn op 6 december 2012 een kort geding gestart tegen FKP, waarin zij vorderen dat FKP de sloopwerkzaamheden staakt, het huurcontract respecteert en de woning niet verhuurt aan een ander. Het Gerecht heeft op 21 december 2012 geoordeeld dat de sloopwerkzaamheden inmiddels zijn afgerond, zodat [eisers] geen belang meer hebben bij hun vordering tot staking daarvan. De overige vorderingen zijn toegewezen, omdat FKP de huurovereenkomst niet rechtsgeldig heeft beëindigd. Dit vonnis is op 18 maart 2014 bevestigd in hoger beroep, waarbij het Hof heeft overwogen dat in weerwil van het uitvoerbaar bij voorraad verklaarde vonnis van 5 november 2012 [eisers] tot 27 februari 2013 niet in de woning konden, doordat de sloten waren vervangen, en dat de in de woning aanwezige inboedel tegen hun wil is afgevoerd door FKP. Het Hof heeft hieruit afgeleid dat FKP op eigen titel is overgegaan tot een gedwongen ontruiming en dat dit in strijd is met de artikelen 555 en verder van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv).

3.Het geschil

3.1. [
eisers] vorderen – na vermeerdering van hun eis – dat het Gerecht bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
hun toestemming verleent om kosteloos te procederen;
FKP c.s. hoofdelijk veroordeelt tot betaling van NAf 107.318,48 vanwege de sloopwerkzaamheden aan de woning;
FKP c.s. hoofdelijk veroordeelt tot betaling van NAf 167.102,50 vanwege de ontruiming binnen en buiten de woning;
FKP c.s. hoofdelijk veroordeelt tot betaling van NAf 761,25 vanwege onverschuldigd betaalde huur en omzetbelasting;
FKP c.s. hoofdelijk veroordeelt tot betaling van NAf 247,50 vanwege deurwaarderskosten;
FKP c.s. hoofdelijk veroordeelt tot betaling van 15% aan buitengerechtelijke incassokosten;
FKP c.s. hoofdelijk veroordeelt tot betaling van wettelijke rente vanaf 16 maart 2015, althans vanaf 25 november 2019;
FKP c.s. veroordeelt in de kosten van deze procedure.
3.2. [
eisers] leggen aan deze vorderingen het volgende ten grondslag. FKP is onrechtmatig overgegaan tot sloop en ontruiming van de woning. Op grond van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) maken [eisers] aanspraak op vergoeding van de daardoor ontstane schade. Daarnaast vorderen zij terugbetaling van onverschuldigd betaalde huur en omzetbelasting.
3.3.
FKP c.s. hebben als verweer het volgende aangevoerd. De regering van Curaçao is geen rechtspersoon, zodat de vorderingen tegen haar moeten worden afgewezen. Het Land Curaçao heeft geen bemoeienis gehad met of zeggenschap over de ontruiming en herstelwerkzaamheden. Omdat [eiser2] haar hoofdverblijf niet in de woning heeft, kan zij niet worden aangemerkt als medehuurder, zodat zij geen belang heeft bij de vorderingen. De vorderingen tot schadevergoeding en terugbetaling zijn daarnaast verjaard. De hoogte van de schade van [eisers] of van hun investeringen in de woning is verder niet op geloofwaardige wijze onderbouwd. De woning is ook geen eigendom van [eisers], zodat zij geen schadevergoeding kunnen vorderen voor schade aan de woning. FKP heeft de woning niet beschadigd, maar hersteld in de oude staat. FKP c.s. betwisten dat de huur en omzetbelasting onverschuldigd zijn betaald.

4.De beoordeling

Verlof kosteloos procederen
4.1.
Het onvermogen van [eisers] om proceskosten te dragen is uit de overgelegde stukken genoegzaam gebleken. Aan hen zal dan ook toelating worden verleend om kosteloos te procederen.
(De regering van) het Land Curaçao
4.2. [
eisers] hebben bij conclusie van repliek meegedeeld, dat per vergissing de regering van Curaçao is gedagvaard en dat bedoeld is het Land Curaçao in rechte te betrekken. Zij verzoeken om correctie van deze vergissing.
4.3.
Het Gerecht staat dit verzoek om correctie toe. Het Land heeft na deze mededeling immers in de conclusie van dupliek samen met FKP gepersisteerd bij de conclusie van antwoord, die door de regering van Curaçao en FKP was genomen. Het is ook niet gesteld of gebleken dat het Land door deze correctie in enig belang wordt geschaad.
4.4.
De vorderingen tegen het Land zullen echter worden afgewezen, omdat [eisers] niet hebben toegelicht op grond waarvan het Land aansprakelijk is voor de gestelde schade en onverschuldigde betalingen. Een dergelijke toelichting had wel in de rede gelegen. FKP heeft immers de sloopwerkzaamheden uitgevoerd en deze betalingen ontvangen. Zij is bovendien ten opzichte van het Land een afzonderlijke rechtspersoon en treedt op als de verhuurder van de woning. Het enkele feit dat het Land formeel de eigenaar is van de woning, is ten slotte niet zonder meer voldoende om bovenbedoelde aansprakelijkheid te kunnen aannemen.
Belang [eiser2]
4.5.
FKP c.s. hebben aangevoerd dat [eiser2] geen belang heeft bij de vorderingen, omdat zij haar hoofdverblijf niet in de woning heeft en dus niet kan worden aangemerkt als medehuurder. Volgens FKP c.s. hebben [eisers] met twee hypotheken een huis laten bouwen op een ander perceel, waar zij hun hoofdverblijf hebben, en willen zij de woning laten bewonen door hun kind.
4.6.
Op grond van artikel 7:233, eerste lid, BW is de echtgenoot van een huurder van rechtswege medehuurder, zolang de woonruimte de echtgenoot tot hoofdverblijf strekt.
4.7.
Het Hof heeft in rechtsoverweging 2.8 van het vonnis van 18 maart 2014 overwogen, dat tijdens de comparitie ter plaatse niet is gebleken dat [eiser1] de woning niet bewoont of dat de woning zich in verwaarloosde toestand bevond. [eiser2] heeft tijdens deze zitting blijkens het proces-verbaal (productie 19) verklaard dat zij tijdens de verbouwing van de woning elders is gaan slapen, maar dat [eiser1] in de woning bleef wonen. Zij kwam wel regelmatig in de woning. [eiser2] heeft erkend dat zij een stuk grond met daarop een woning in erfpacht heeft en dat haar dochter daar woont. [eiser1] heeft tijdens deze zitting verklaard dat hij tijdens de verbouwing afwisselend in de woning, bij zijn vrouw en bij zijn broer sliep. In het licht van deze vaststellingen van het Hof en verklaringen van [eisers] hebben FKP c.s. onvoldoende gemotiveerd betwist dat [eiser2] haar hoofdverblijf had en heeft in de woning. Het enkele feit, dat zij tijdelijk elders heeft overnacht vanwege een verbouwing, betekent in ieder geval niet zonder meer dat daarmee haar hoofdverblijf wijzigt. Evenmin hebben FKP c.s. voldoende toegelicht en onderbouwd dat [eiser2] elders haar hoofdverblijf had en heeft. Het enkele feit, dat zij een bebouwd perceel in erfpacht heeft, is daartoe in ieder geval onvoldoende. Gelet hierop komt het Gerecht niet toe aan het bewijsaanbod dat FKP c.s. in dit verband hebben gedaan.
4.8.
Gelet op het bovenstaande zal [eiser2] kunnen worden aangemerkt als medehuurder en wordt zij daarmee verondersteld voldoende belang te hebben bij de vorderingen.
Verjaring
4.9.
FKP c.s. stellen dat [eisers] – blijkens de brief van 28 maart 2014 – vanaf die datum geacht moeten worden op de hoogte te zijn geweest van de schade en de onverschuldigde betalingen, en de daarvoor aansprakelijke partij, zodat vanaf die datum de verjaringstermijn van vijf jaar is gaan lopen. Bij dupliek gaan zij uit van een startdatum van de verjaringstermijn op 28 februari 2013, de dag nadat [eisers] de sleutels hebben teruggekregen. Aangezien deze verjaring niet tijdig is gestuit, zijn de vorderingen van [eisers] volgens FKP c.s. verjaard.
4.10.
Op grond van de artikelen 3:309 BW en 3:310, eerste lid, BW verjaart een rechtsvordering uit onverschuldigde betaling of tot schadevergoeding door verloop van vijf jaar, te rekenen vanaf de dag waarop de schuldeiser bekend is geworden met deze vordering respectievelijk de schade en met de aansprakelijke partij. Deze verjaring wordt op grond van artikel 3:317, eerste lid, BW gestuit door een schriftelijke aanmaning of door een schriftelijke mededeling waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt.
4.11.
FKP c.s. stellen dat de verjaring op zijn vroegst is gaan lopen op 28 februari 2013. [eisers] verwijzen ter onderbouwing van hun stelling, dat zij de verjaring tijdig hebben gestuit, onder andere naar de betekening door de deurwaarder aan FKP van hun brieven van 26 mei 2014 op 16 maart 2015 (productie 16). Het Gerecht stelt vast dat deze brieven, gelet op hun inhoud en de aanzegging die de deurwaarder daarbij blijkens zijn exploot heeft gedaan, kunnen worden aangemerkt als schriftelijke aanmaningen voor zowel de vordering tot terugbetaling van onverschuldigd betaalde huur en omzetbelasting als de vordering tot vergoeding van de schade aan de woning. Uit het schaderapport in de bijlage bij deze brieven volgt dat hiermee zowel de schade als gevolg van de sloopwerkzaamheden als de schade als gevolg van de ontruiming wordt bedoeld. Gelet hierop is de lopende verjaring in ieder geval op 16 maart 2015 gestuit en is de volgende dag op grond van artikel 3:319 BW een nieuwe verjaringstermijn van vijf jaar gaan lopen. Gelet op de datum van het verzoekschrift waarmee deze procedure is ingeleid, te weten 25 november 2019, zijn de vorderingen dus niet verjaard.
4.12.
Gelet op het bovenstaande wordt het beroep van FKP c.s. op verjaring verworpen.
Onrechtmatige sloopwerkzaamheden
4.13. [
eisers] stellen dat zij aanspraak kunnen maken op vergoeding van de schade die is veroorzaakt door de onrechtmatige sloopwerkzaamheden aan de woning. Bij deze werkzaamheden zijn de verbouwingen aan de woning, die [eisers] hebben verricht of laten verrichten, ongedaan gemaakt. [eisers] baseren het door hen in dit verband gevorderde bedrag van NAf 107.318,48 op een factuur van [rechtspersoon1]. Deze factuur heeft, zo begrijpt het Gerecht, betrekking op herstel van de gesloopte onderdelen van de woning.
4.14.
Het is het Gerecht niet duidelijk op grond waarvan [eisers] menen dat zij deze schade kunnen vorderen als huurder van de woning. Eén van de vereisten voor het recht op schadevergoeding uit onrechtmatige daad, waarop zij zich uitdrukkelijk beroepen, is immers dat de schuldeiser schade heeft geleden. [eisers] zijn echter niet de eigenaar, beheerder of verhuurder van de woning.
4.15.
In het huurcontract zijn partijen in dit verband het volgende overeengekomen. De huurder verklaart dat het gehuurde zich in alle opzichten in goede staat bevindt bij de aanvang van de huur. Zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de verhuurder mogen geen veranderingen aan het verhuurde, noch afscheidingen of opstallen op het erf of in de tuin worden aangebracht. Bij het eindigen van de overeenkomst is de huurder verplicht het gehuurde in dezelfde goede staat op te leveren, zoals hij het heeft aanvaard, en alle kosten voor het weer in goede staat brengen komen voor rekening van de huurder. Gelet hierop zijn partijen niet overeengekomen dat [eisers] als huurders bijvoorbeeld aanspraak kunnen maken op vergoeding voor verbouwingen.
4.16.
Voor zover [eisers] hebben bedoeld te stellen dat zij op grond van artikel 7:216, derde lid, BW zonder de onrechtmatige sloopwerkzaamheden vergoeding hadden kunnen vorderen voor geoorloofde veranderingen en toevoegingen die na het einde van de huurovereenkomst niet ongedaan worden gemaakt, geldt het volgende. Gesteld dat de door of namens [eisers] verrichte verbouwingen allemaal geoorloofd waren, hetgeen FKP c.s. overigens hebben betwist, dan geldt dat een dergelijke vordering alleen mogelijk is voor zover artikel 6:212 BW (ongerechtvaardigde verrijking) dat toestaat en dat daarvan alleen sprake zal kunnen zijn als bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven, zoals de omstandigheid dat de verhuurder daadwerkelijk profijt zal hebben van de veranderingen en toevoegingen. De huurder draagt de bewijslast van deze ongerechtvaardigde verrijking (vgl. ECLI:NL:OGHACMB:2020:137).
4.17. [
eisers] hebben onvoldoende toegelicht en onderbouwd dat FKP door hun verbouwingen aan de woning zou worden verrijkt. FKP is met het oog op de verhuur van de woning aan een ander immers overgegaan tot sloop van deze verbouwingen, zodat zij daar blijkbaar zelf geen meerwaarde aan toekende. De aard van de woning, een zogeheten volkswoning, sluit in beginsel ook uit dat deze verbouwingen hadden kunnen leiden tot een substantieel hogere huurprijs. Ten overvloede geldt nog dat deze verbouwingen in ieder geval deels al zijn verricht omstreeks 1987, zoals blijkt uit de kortgedingprocedure, zodat het er in beginsel voor moet worden gehouden dat dit veranderingen en toevoegingen betreffen die inmiddels als volledig afgeschreven kunnen worden beschouwd.
4.18. [
eisers] stellen in hun conclusie van repliek dat zij sinds 1976 aspirant-kopers zijn van de woning en dat zij, hoewel de woning nog niet officieel aan hen is verkocht, de woning nu al beschouwen als hun eigendom. De investeringen zouden zij hebben gedaan in afwachting van de koop van de woning. FKP c.s. voeren aan dat [eisers] in 2018 en 2019 in twee instanties procedures hebben gevoerd om het Land te dwingen de woning aan hen te verkopen, maar dat dit niet is gelukt. De gemachtigde van FKP heeft op de zitting van 21 augustus 2013 in dit verband verklaard, dat een verkoop van de woning aan [eisers] niet aan de orde is, omdat de wet en het overheidsbeleid, mede vanwege hun bezit in erfpacht van een perceel met onroerend goed elders, daaraan in de weg staat (productie 19). Uit de in deze procedure overgelegde correspondentie blijkt dat [eisers] meermaals hebben verzocht aan FKP c.s. om de woning aan hen te verkopen, maar niet dat er door FKP c.s. aan hen in dit verband toezeggingen zijn gedaan.
4.19. [
eisers] hebben dus verbouwingen verricht of laten verrichten, terwijl zij ervan op de hoogte waren dat de woning nog niet hun eigendom was. Zij hebben onvoldoende toegelicht en onderbouwd op grond waarvan zij redelijkerwijs mochten verwachten dat de woning aan hen zou worden verkocht. Het enkele feit, dat zij al geruime tijd aspirant-koper waren, is daartoe onvoldoende, omdat niet is gesteld of gebleken dat zij op enig moment voldeden aan de wettelijke en beleidsmatige eisen die in dit verband werden of worden gesteld. Deze verbouwingen worden dan ook in beginsel geacht te zijn verricht voor hun eigen rekening en risico. [eisers] hebben verder niet gesteld en evenmin is gebleken, dat partijen over de vergoeding voor deze verbouwingen, in geval de woning niet aan hen zou worden verkocht, iets zijn overeengekomen. [eisers] hebben ten slotte onvoldoende toegelicht en onderbouwd op grond waarvan zij desondanks redelijkerwijs mochten verwachten dat zij, als de woning niet aan hen zou worden verkocht, toch aanspraak zouden kunnen maken op enige vergoeding.
4.20.
Gelet op het bovenstaande zal de vordering tot schadevergoeding vanwege de sloopwerkzaamheden aan de woning worden afgewezen.
Onrechtmatige ontruiming
4.21. [
eisers] stellen dat zij aanspraak kunnen maken op vergoeding van de schade die is veroorzaakt door de onrechtmatige ontruiming binnen en buiten de woning. Zij vorderen een bedrag van NAf 167.102,50 voor de ontruimde boedel en verzoeken het Gerecht zelf een bedrag te bepalen voor antiek meubilair van de overleden oma van [eiser2]. FKP c.s. voeren aan dat de vordering tot schadevergoeding ongeloofwaardig is, omdat een onderbouwing ontbreekt en de bedragen telkens wijzigen. Zij voeren aan dat [eisers] de woning van compleet nieuw meubilair en computers willen voorzien, en dat FKP geen antiek meubilair in de woning heeft aangetroffen. FKP heeft slechts een hoop rommel opgeruimd dat jarenlang lag te verrotten, aldus FKP c.s.
4.22.
FKP c.s. hebben niet weersproken dat FKP de woning heeft ontruimd en de boedel vervolgens niet heeft doen toekomen aan [eisers] Zij hebben bovendien onvoldoende gemotiveerd weersproken dat FKP op eigen titel hiertoe is overgegaan en dat dit in strijd is met de artikelen 555 en verder Rv, zoals het Hof in zijn vonnis van 18 maart 2014 heeft overwogen. Gelet hierop is sprake van een onrechtmatige ontruiming. Wat er verder ook zij van de kwalificatie van de boedel van [eisers] door FKP c.s. als ‘een hoop rommel’, [eisers] hebben recht op vergoeding van de dagwaarde van deze boedel op het moment van ontruiming. Aangezien deze dagwaarde op basis van de overgelegde stukken niet nauwkeurig kan worden vastgesteld, zal het Gerecht deze waarde op grond van artikel 6:97 BW schatten.
4.23.
Blijkens de bijlage bij de brief van 26 mei 2014 (productie 16) vorderen [eisers] voor de ontruimde boedel op het erf een totaalbedrag van NAf 6.930. Aangezien niet is weersproken dat deze goederen zich op het erf bevonden, zal hiervan worden uitgegaan. In de bijlage bij de akte vermeerdering eis worden andere bedragen voor drie afzonderlijke posten gevorderd onder verwijzing naar offertes van [rechtspersoon2] (voor tuinmeubilair en tuinbar) en [rechtspersoon3] (gereedschap). Het totaalbedrag komt hiermee op NAf 8.876,51. Het Gerecht acht bij het schatten van de dagwaarde het volgende van belang. De overgelegde offertes hebben betrekking op de nieuwwaarde, terwijl slechts de dagwaarde voor vergoeding in aanmerking komt. Bovendien zal de dagwaarde, gelet op de aard van deze goederen, te weten gebruiksvoorwerpen die zich buiten de woning bevinden, snel verminderen. [eisers] hebben niet toegelicht of onderbouwd wat de aanschafwaarde was, wanneer deze goederen zijn aangeschaft en van welk merk ze waren. Gelet op het bovenstaande zal de dagwaarde voor het totaal van deze voorwerpen worden geschat op NAf 4.000.
4.24.
Blijkens de bijlage bij de brief van 26 mei 2014 (productie 16) vorderen [eisers] voor de ontruimde inboedel een totaalbedrag van NAf 47.184. Aangezien niet is weersproken dat deze goederen zich in de woning bevonden, zal hiervan worden uitgegaan. In de bijlage bij de akte vermeerdering eis worden andere bedragen voor meerdere afzonderlijke posten gevorderd onder verwijzing naar meerdere offertes. Met welk bedrag het totaalbedrag daardoor wijzigt, is niet eenvoudig vast te stellen, aangezien een deel van de schade lijkt te zijn inbegrepen in de factuur van [rechtspersoon1] voor herstelwerkzaamheden van NAf 107.318,48. Bovendien wordt een enkele post lager (zoals de douchedeur), terwijl andere posten zijn verwerkt in verzamelfacturen. Dezelfde overwegingen met betrekking tot de schatting van de dagwaarde van de boedel buiten de woning gelden voor de inboedel, met dien verstande dat deze gebruiksvoorwerpen zich in de woning bevinden. Bovendien is van sommige voorwerpen niet zonder meer aannemelijk dat zij nog enige waarde vertegenwoordigen, anders dan een persoonlijke waarde voor [eisers], zoals toiletartikelen, make-up, lijfsgoederen en ondergoed, administratie, trouwboek, foto’s en boodschappen. De dagwaarde voor het totaal van deze goederen zal gelet op het bovenstaande worden geschat op NAf 30.000.
4.25.
Bij bovenstaand bedrag van NAf 30.000 wordt eventueel antiek meubilair geacht te zijn inbegrepen. Voor zover dergelijk meubilair zich al bevond in de woning, hetgeen FKP c.s. uitdrukkelijk betwisten, hebben [eisers] onvoldoende toegelicht en onderbouwd dat dit meubilair een meer dan gemiddelde dagwaarde van meubilair vertegenwoordigde. Zij hebben bijvoorbeeld nagelaten foto’s of een gedetailleerde omschrijving van dit meubilair over te leggen, laat staan een taxatie daarvan. Gelet hierop ziet het Gerecht geen aanleiding of mogelijkheid een afzonderlijke dagwaarde te schatten van dit meubilair. Ten overvloede merkt het Gerecht op dat deze vordering niet in het petitum staat opgenomen.
4.26.
Blijkens de bijlage bij de brief van 26 mei 2014 (productie 16) vorderen [eisers] een bedrag van NAf 5.000 aan vergoeding van immateriële schade. FKP c.s. hebben niet weersproken dat [eisers] immateriële schade tot dit bedrag hebben geleden. Dit ligt ook in de rede, gelet op de wijze waarop de ontruiming heeft plaatsgevonden en vanwege het verlies van voorwerpen met een emotionele waarde, zoals voorwerpen van overleden familieleden en onvervangbare, persoonlijke goederen, zoals een trouwboek en foto’s. Gelet hierop zal dit bedrag worden toegewezen.
4.27.
Blijkens de bijlage bij de brief van 26 mei 2014 (productie 16) vorderen [eisers] een bedrag van NAf 23.000, omdat zij werkzaamheden niet konden uitvoeren, omdat de administratie is weggegooid. Blijkens de bijlage bij de akte vermeerdering eis bestaat dit bedrag uit een deel van NAf 4.299,97 voor de aanschaf van nieuwe computerapparatuur, onder verwijzing naar facturen voor dat bedrag van [rechtspersoon4], en voor het overige uit een ongespecificeerd bedrag vanwege het niet kunnen uitvoeren van werkzaamheden. De vergoeding voor de inboedel wordt geacht ook een vergoeding voor de in de woning aanwezige computerapparatuur in te houden, waarvan overigens bekend is dat de dagwaarde na gebruik in de regel zeer gering is. Bovendien geldt ook hiervoor dat [eisers] niet hebben toegelicht of onderbouwd wat de aanschafwaarde van deze apparatuur was, wanneer dit is aangeschaft en van welk merk het was. Een afzonderlijke vergoeding voor deze voorwerpen kan dan ook niet worden toegewezen. Voor wat betreft de niet uitgevoerde werkzaamheden hebben [eisers] hun vordering onvoldoende toegelicht en onderbouwd. Het is immers volstrekt onduidelijk op welke werkzaamheden dit betrekking heeft en op welke wijze en in welke mate het verlies van administratie toekomstige werkzaamheden redelijkerwijs heeft kunnen verhinderen. Ook dit deel van de vordering zal dan ook worden afgewezen.
4.28.
Blijkens de bijlage bij de brief van 26 mei 2014 (productie 16) vorderen [eisers] voor het niet kunnen bewonen van de woning van 5 november 2012 tot 27 februari 2013 een bedrag van NAf 3.500. Dit bedrag wordt blijkens de bijlage bij de akte vermeerdering eis verlaagd tot NAf 2.875 en heeft betrekking op de betaalde huur aan FKP van 5 november 2012 tot 15 maart 2013 en de huur betaald in privé over deze periode. Deze post is niet door FKP c.s. weersproken. Aangezien [eisers] in deze periode geen huurgenot hebben gehad, kan hun schade in beginsel worden gewaardeerd op de extra huur die zij in die periode hebben moeten betalen. Het Gerecht begrijpt dat zij NAf 500 per maand hebben betaald voor vervangende woonruimte. Het Hof heeft overwogen dat FKP [eisers] gedurende vier maanden ten onrechte toegang tot de woning heeft ontzegd door andere sloten te plaatsen. Gelet hierop kan deze vordering worden toegewezen tot NAf 2.000.
4.29. [
eisers] vorderen blijkens de bijlage bij de akte vermeerdering eis een bedrag van NAf 41.400 als vergoeding van huurkosten van 2 mei 2014 tot en met ‘heden’ (72 maanden) vanwege gebreken aan het dak van de woning. Aangezien zij onvoldoende hebben toegelicht en onderbouwd, dat deze gebreken in enig verband staan met de onrechtmatige ontruiming of een andere onrechtmatige daad van FKP, zal deze vordering worden afgewezen.
4.30. [
eisers] vorderen blijkens de bijlage bij de akte vermeerdering eis een bedrag van NAf 3.100 als vergoeding voor een fotograaf die de schade heeft vastgelegd. Op grond van artikel 6:96, tweede lid onder b, BW komen redelijke kosten ter vaststelling van schade voor vergoeding in aanmerking. Het gevorderde bedrag komt het Gerecht echter onredelijk hoog voor en is ook op geen enkele wijze onderbouwd. Op basis van informatie in openbare bronnen worden de redelijke kosten voor schadevaststelling door een fotoreportage geschat op NAf 500.
4.31. [
eisers] vorderen blijkens de bijlage bij de akte vermeerdering eis een bedrag van NAf 500 als vergoeding voor het opnieuw moeten aansluiten van water en elektriciteit, en het geen gebruik daarvan kunnen maken gedurende de periode van 5 november 2012 tot 15 maart 2013. Aangezien deze post en dit bedrag niet zijn weersproken en het Gerecht het gevorderde bedrag niet onredelijk voorkomt, zal dit bedrag worden toegewezen.
4.32.
Gelet op het bovenstaande zal aan [eisers] als schadevergoeding voor de onrechtmatige ontruiming in totaal een bedrag van NAf 42.000 (4.000 + 30.000 + 5.000 + 2.000 + 500 + 500) worden toegewezen.
Onverschuldigde betalingen
4.33. [
eisers] stellen dat zij onverschuldigd betalingen hebben verricht in verband met een huurachterstand en omzetbelasting. Zij stellen met een overzicht van automatische inhoudingen aan FKP te hebben aangetoond, dat zij geen huurachterstand hadden van NAf 506,25 en NAf 75, en onder protest te hebben betaald. Dit geldt ook voor hun betaling van omzetbelasting van NAf 180. [eisers] stellen niet onderhevig te zijn aan omzetbelasting, omdat sprake is van een volkswoning die eigendom is van het Land, en nooit een factuur te hebben ontvangen waarop de omzetbelasting staat vermeld, zoals wettelijk is vereist. Deze belasting kan volgens [eisers] niet met terugwerkende kracht in rekening worden gebracht, aangezien de verjaringstermijn was verstreken. FKP c.s. betwisten weliswaar dat sprake was van onverschuldigde betalingen, maar zij hebben dit op geen enkele wijze toegelicht of onderbouwd. Gelet hierop zal deze vordering als onvoldoende gemotiveerd weersproken worden toegewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.34. [
eisers] vorderen een bedrag van NAf 247,50 aan deurwaarderskosten voor de betekening van brieven en een schaderapport. Daarnaast vorderen zij 15% aan buitengerechtelijke incassokosten, aangezien tevergeefs veel pogingen zijn gedaan om de schade vergoed te krijgen. FKP c.s. voeren aan dat de deurwaarders-kosten niet verschuldigd zijn, omdat zij ten onrechte zijn aangemaand en dat de gevorderde incassokosten moeten worden afgewezen, omdat zij het lot van de hoofdvorderingen moeten delen en [eisers] niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij (extra) werkzaamheden hebben verricht ter verkrijging van hun vorderingen buiten rechte, anders dan ter voorbereiding van deze procedure. In dupliek hebben zij hier nog aan toegevoegd dat alleen advocaten op grond van het procesreglement aanspraak kunnen maken op incassokosten, als aangetoond wordt dat deze kosten zijn gemaakt.
4.35.
Op grond van deel G onder III van het Procesreglement 2018 worden buitengerechtelijke incassokosten toegewezen naar rato van 1,5 punt van het liquidatietarief voor bodemzaken in eerste aanleg, als voldoende is gesteld en gebleken dat deze kosten daadwerkelijk en in redelijkheid zijn gemaakt, tenzij in het verzoekschrift ten genoegen van de rechter wordt aangetoond waarom een zodanige begroting niet op haar plaats is.
4.36. [
eisers] hebben genoegzaam aangetoond dat zij daadwerkelijk en in redelijkheid buitengerechtelijke incassokosten hebben gemaakt, zoals kosten voor juridische bijstand (productie 9) en deurwaarderskosten (productie 16), maar niet op grond waarvan van bovenbedoelde begrotingswijze moet worden afgeweken. Gelet hierop zal een bedrag van NAf 1.875 (1,5 punt x tarief 1.250) worden toegewezen, waarbij het liquidatietarief is berekend over het toe te wijzen bedrag.
Wettelijke rente
4.37. [
eisers] vorderen vergoeding van wettelijke rente vanaf 16 maart 2015, de datum van betekening van het deurwaardersexploot, althans vanaf 25 november 2019, de datum van indiening van het verzoekschrift. FKP c.s. hebben deze vordering niet weersproken. Gelet hierop zal de wettelijke rente over de schadevergoeding en de terugbetaling van onverschuldigde betalingen worden toegewezen vanaf 16 maart 2015. De wettelijke rente over de incassokosten, die niet op 16 maart 2015 zijn gevorderd, zal worden toegewezen vanaf 25 november 2019.
Proceskosten
4.38.
FKP zal als de grotendeels in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten van [eisers] worden veroordeeld. Deze kosten worden tot op heden begroot op:
explootkosten NAf 243,50
griffierecht NAf 1.670,00
salaris gemachtigde
NAf 2.500,00 (2 punten x tarief 1.250) +
totaal: NAf 4.413,50.
4.39.
Hoewel het Land ten opzichte van [eisers] geldt als volledig in het gelijk gestelde partij zal geen proceskostenveroordeling aan het Land worden toegewezen, omdat niet is gesteld of gebleken dat het Land afzonderlijk van FKP enige proceskosten heeft gemaakt.

5.De beslissing

Het Gerecht:
5.1.
staat [eisers] toe kosteloos te procederen;
5.2.
veroordeelt FKP om aan [eisers] te betalen een bedrag van NAf 42.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 maart 2015 tot aan de dag van algehele voldoening;
5.3.
veroordeelt FKP om aan [eisers] te betalen een bedrag van NAf 761,25, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 maart 2015 tot aan de dag van algehele voldoening;
5.4.
veroordeelt FKP om aan [eisers] te betalen een bedrag van NAf 1.875,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 november 2019 tot aan de dag van algehele voldoening;
5.5.
veroordeelt FKP in de proceskosten van [eisers], tot op heden begroot op NAf 4.413,50;
5.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.R.J. van Wel, rechter, en op 1 maart 2021 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.