ECLI:NL:OGEAC:2021:26

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
10 februari 2021
Publicatiedatum
22 februari 2021
Zaaknummer
CUR202000962 t/m CUR202000967
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslagen winstbelasting en verzuimboetes met betrekking tot kwade trouw en bewijslast

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao uitspraak gedaan op het beroep van een belastingplichtige tegen naheffingsaanslagen winstbelasting en verzuimboetes. De naheffingsaanslagen zijn opgelegd op 20 maart 2019 voor de jaren 2009 tot en met 2016, maar zijn buiten de vijfjaarstermijn opgelegd. De Inspecteur heeft echter aangevoerd dat er sprake was van kwade trouw, waardoor de termijn verlengd kan worden tot tien jaar. Het Gerecht oordeelt dat de belastingplichtige tot 18 december 2017 bewust de kans heeft aanvaard dat er geen belasting geheven zou worden, wat de verlenging van de termijn rechtvaardigt. Hierdoor zijn de naheffingsaanslagen tijdig opgelegd.

Daarnaast heeft het Gerecht geoordeeld dat de Inspecteur geslaagd is in de bewijslast dat de belastingplichtige meer winst heeft genoten dan aangegeven. De vraag of een omkering van de bewijslast gerechtvaardigd is, behoeft geen behandeling, omdat de Inspecteur voldoende bewijs heeft geleverd. De verzuimboetes zijn opgelegd vanwege het niet tijdig betalen van de belasting, en het Gerecht oordeelt dat deze boetes passend zijn. Uiteindelijk verklaart het Gerecht het beroep inzake de naheffingsaanslag winstbelasting 2016 niet-ontvankelijk, maar het beroep tegen het niet tijdig beslissen op de bezwaren gegrond. De bezwaren tegen de naheffingsaanslagen en verzuimboetes worden ongegrond verklaard, en de Inspecteur wordt veroordeeld in de proceskosten van de belastingplichtige.

Uitspraak

Uitspraak van 10 februari 2021
BBZ nrs. CUR202000962 t/m CUR202000967
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
[Belanghebbende], gevestigd te Curaçao,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Curaçao,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende zijn op 20 maart 2019 naheffingsaanslagen winstbelasting over de jaren 2009 tot en met 2016 opgelegd ten bedrage van elk NAf 20.000. Daarbij is steeds een verzuimboete opgelegd van NAf 3.000 (15%) vanwege het niet tijdig betalen van de aangegeven winstbelasting.
1.2
Belanghebbende heeft op 23 maart 2019 tegen de naheffingsaanslagen en verzuimboetes bezwaar gemaakt.
1.3
Belanghebbende heeft op 2 april 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van uitspraken op bezwaar. Daarvoor is een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 150.
1.4
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag winstbelasting 2016 alsmede de daarmee samenhangende verzuimboete vernietigd.
1.5
De Inspecteur heeft op 21 januari 2021 een verweerschrift met bijlagen ingediend.
1.6
De zitting heeft plaatsgevonden op 22 januari 2021 te Willemstad. Namens belanghebbende is verschenen [A] van [Q] NV. Namens de Inspecteur zijn verschenen [B] en [C] Door de maatregelen vanwege het corona-virus heeft de rechter de zitting geleid via een videoverbinding.
1.7
De Inspecteur heeft met instemming van het Gerecht na afloop van de zitting de jaarcijfers van belanghebbende over de jaren 2006 en 2007 en de aangifte winstbelasting over het jaar 2008 van [Z] N.V. ingebracht.

2.OVERWEGINGEN

Beroep inzake naheffingsaanslag winstbelasting en verzuimboete 2016

2.1
De Inspecteur heeft hangende deze beroepsprocedure de naheffingsaanslag winstbelasting 2016 en de daarmee samenhangende verzuimboete vernietigd. Dit brengt mee dat het beroep inzake die naheffingsaanslag en verzuimboete niet meer tot een voor belanghebbende gunstiger resultaat kan leiden.
2.2
Daarmee komt het belang aan dat beroep te ontvallen. Nu belanghebbende geen belang meer heeft bij een uitspraak op het beroep inzake de naheffingsaanslag winstbelasting 2016 en de daarmee samenhangende verzuimboete, dient dit beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Beroep tegen niet-tijdig beslissen op bezwaar
2.3
De bezwaarschriften tegen de naheffingsaanslagen zijn op 23 maart 2019 ingediend.
2.4
Ingevolge artikel 30 lid 2 Algemene Landsverordening Landbelastingen (ALL) is een uitspraak op een bezwaarschrift niet tijdig gedaan, als de Inspecteur niet binnen negen maanden na ontvangst van het bezwaarschrift, in dit geval dus uiterlijk 23 december 2019, een uitspraak heeft gedaan.
2.5
Ingevolge artikel 31 lid 1 ALL kan binnen twaalf maanden, in dit geval dus uiterlijk op 23 december 2020, beroep worden ingesteld tegen het niet tijdig doen van een uitspraak op een bezwaarschrift.
2.6
Belanghebbende heeft op 2 april 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van uitspraken op bezwaar. Deze beroepen zijn mitsdien ontvankelijk.
2.7
De Inspecteur heeft nog immer geen beslissing op de bezwaren genomen. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen dient derhalve gegrond te worden verklaard. Het Gerecht ziet evenwel om proces-economische redenen ervan af om de Inspecteur op te dragen alsnog een beslissing te nemen op de bezwaren.
Naheffingstermijn
2.8
Ingevolge artikel 17 ALL vervalt de bevoegdheid tot het opleggen van een naheffingsaanslag – behoudens het geval van kwader trouw - door verloop van vijf jaar na het einde van het kalenderjaar waarin de belastingschuld is ontstaan.
2.9
In het onderhavige geval zijn de naheffingsaanslagen gedagtekend op 20 maart 2019. Dit brengt mee dat de naheffingsaanslagen voor de jaren 2009 tot en met 2013 niet binnen de vijfjaarstermijn zijn opgelegd.
2.1
Ingevolge artikel 17 lid 2 ALL kan de naheffingstermijn worden verlengd tot tien jaar indien sprake is van kwade trouw. De Inspecteur heeft in dat verband aangevoerd dat belanghebbende voor de jaren 2009 tot en met 2013 niet tijdig aangiften heeft ingediend, dat daarom taxatieve naheffingsaanslagen zijn opgelegd, dat belanghebbende nadien nihil-aangiften zonder jaarcijfers heeft ingediend, en dat belanghebbende vervolgens op 18 december 2017 opnieuw nihil-aangiften heeft ingediend maar ditmaal met jaarcijfers. De Inspecteur heeft op 20 maart 2019 onderhavige taxatieve naheffingsaanslagen opgelegd. In de jaarcijfers 2012 is ter toelichting opgenomen dat belanghebbende een vordering had op directeur en groot aandeelhouder (hierna: digra) [digra] ten bedrage van NAf 2.053.099, en dat na het overlijden van deze digra de vordering in 2009 voor een bedrag van NAf 2.079.906 als dividenduitkering aan de kinderen van de digra is geboekt.
2.11
Uit de jaarcijfers 2009 of anderszins blijkt echter op generlei wijze een dergelijke dividenduitkering, zodat de Inspecteur ter zake van de vordering van NAf 2.053.099 in de jaren 2008 tot en met 2015 rentebaten in aanmerking heeft genomen. Door de Inspecteur pas op 18 december 2017 informatie over de vordering te verstrekken, heeft belanghebbende tot dat moment bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat in verband met dat feit geen belasting zou worden geheven. Daarom is sprake van kwade trouw die een naheffingstermijn van tien jaar rechtvaardigt. Dit brengt mee dat de naheffingsaanslagen tijdig zijn opgelegd.
Correctie rentebate
2.12
De Inspecteur heeft in de regel de bewijslast voor de feiten die tot een verhoging van de verschuldigde belasting leiden. Voor het onderhavige geval betekent dit dat de Inspecteur, die meent dat meer winst is genoten, daarvan de bewijslast draagt. Hij dient dus feiten aannemelijk te maken die meebrengen dat belanghebbende in de jaren 2009 tot en met 2015 (fictieve) rentebaten heeft genoten. Naar het oordeel van het Gerecht is de Inspecteur daarin geslaagd.
2.13
In de toelichting op de jaarcijfers 2012 (zie 2.10) is opgemerkt dat belanghebbende een vordering had op haar digra van NAf 2.053.099. Anders dan belanghebbende betoogt, blijkt uit de jaarcijfers of anderszins niet dat deze vordering het vermogen van belanghebbende heeft verlaten in de vorm van een dividenduitkering. Dit brengt mee dat deze vordering in de onderhavige jaren tot het vermogen van belanghebbende is blijven behoren. Ter zake daarvan heeft belanghebbende geen rente in rekening gebracht. Aangezien transacties tussen gelieerde partijen ‘at arm’s length’ moeten geschieden, heeft de Inspecteur bij het vaststellen van de naheffingsaanslagen terecht een rentebate in aanmerking genomen met betrekking tot deze renteloze vordering. De hoogte van deze rentebate is door belanghebbende niet betwist, zodat de naheffingsaanslagen niet tot een te hoog bedrag zijn vastgesteld (zie bijlage 4 bij het verweerschrift).
2.14
Nu de Inspecteur aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast de winstcorrectie aannemelijk heeft gemaakt, behoeft de vraag of een omkering en verzwaring van de bewijslast gerechtvaardigd is, geen behandeling.
Verzuimboete
2.15
De verzuimboetes van NAf 3.000 zijn opgelegd vanwege het niet tijdig betalen van winstbelasting.
2.16
Op grond van artikel 19 ALL kan de Inspecteur ter zake van dit betaalverzuim een boete opleggen van ten hoogste NAf 10.000.
2.17
In de Ministeriële regeling formeel belastingrecht is onder meer het boetebeleid van de Inspecteur neergelegd. Op grond van artikel 4.3, lid 1 van deze Ministeriële regeling wordt bij het opleggen van een verzuimboete rekening gehouden met het aantal keren dat in de voorafgaande vier belastingjaren een verzuim is geconstateerd.
2.18
Ingevolge artikel 4.6, lid 2 van deze ministeriële regeling legt de Inspecteur bij een eerste verzuim een boete op van 5% van het bedrag van de naheffingsaanslag met een minimum van NAf 250 en een maximum van NAf 2.500, bij een tweede verzuim een boete op van 10% van het bedrag van de naheffingsaanslag met een minimum van NAf 500 en een maximum van NAf 5.000, en bij een derde of volgend verzuim een boete op van 15% van het bedrag van de naheffingsaanslag met een minimum van NAf 1.000 en een maximum van NAf 10.000.
2.19
Belanghebbende heeft niet betwist dat sprake is van een derde of volgend verzuim, zodat daarvan wordt uitgegaan. De opgelegde boetes van NAf 3.000 (15%) zijn in dat geval overeenkomstig het boetebeleid van de Inspecteur. Het Gerecht acht deze boetes passend en geboden.
2.2
Bij het opleggen van de verzuimboetes zijn de feiten vermeld die aanleiding hebben gegeven tot het opleggen van de boetes als ook de berekening van de hoogte van de boetes. De Inspecteur heeft daarmee aan de mededelingsplicht van artikel 6 lid 3 EVRM voldaan.
Slotsom
2.21
Gelet op het vorenstaande ziet het Gerecht aanleiding om te oordelen dat de naheffingsaanslagen en verzuimboetes moeten worden gehandhaafd. Doende wat de Inspecteur zou behoren te doen, zal het Gerecht de bezwaren tegen de naheffingsaanslagen en verzuimboetes daarom ongegrond verklaren.

3.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

3.1
Ingevolge artikel 15, lid 1 van de Landsverordening op het beroep in belastingzaken (LBB) worden de kosten vergoed die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
3.2
In artikel 15, lid 2, LBB is bepaald dat de regels over de (hoogte van de) proceskostenvergoeding bij of krachtens landsbesluit worden vastgesteld. Dat is nog niet gebeurd. Het Gerecht zal daarom aansluiten bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, PB 2001, no. 127 (vgl. GHvJ 21 juni 2017, nr. CUR2016H00008, ECLI:NL:OGHACMB:2017:54).
3.3
In artikel 1 van dit Besluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen, waaronder de kosten van door een derde verleende beroepsmatige bijstand. Deze kosten kunnen worden berekend op NAf 350 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt NAf 700, wegingsfactor 0,25 (beroep niet tijdig beslissen)).
3.4
Verder dient de Inspecteur op grond van artikel 18, lid 5 LBB het betaalde griffierecht van NAf 150 aan belanghebbende te vergoeden.

4.DE BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart het beroep inzake de naheffingsaanslag winstbelasting 2016 en de daarmee samenhangende verzuimboete niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen op de bezwaren tegen de naheffingsaanslagen winstbelasting 2009 tot en met 2015 en de daarmee samenhangende verzuimboetes gegrond;
- verklaart het bezwaar tegen de naheffingsaanslagen winstbelasting 2009 tot en met 2015 en de daarmee samenhangende verzuimboetes ongegrond;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van NAf 350; en
- draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van NAf 150 te vergoeden.
Deze uitspraak is gegeven door mr. dr. A.J.H. van Suilen, rechter, en uitgesproken op 10 februari 2021, in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.C.M.J. Bucx.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Emancipatie Boulevard Dominico “Don” Martina 18
Willemstad
Curaçao
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffieCUR@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
- natuurlijke personen: NAf 200
- personenvennootschappen en rechtspersonen: NAf 500