In deze zaak heeft belanghebbende, die in juni 2017 is begonnen met de bouw van een woning, aanspraak gemaakt op aftrek van hypotheekrente en premie levensverzekering in zijn aangifte inkomstenbelasting voor het jaar 2017. De Inspecteur der Belastingen heeft de aanslag inkomstenbelasting opgelegd op basis van een belastbaar inkomen van NAf 68.317, waarbij de door belanghebbende opgevoerde aftrekposten niet zijn geaccepteerd. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt en later beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar. Het Gerecht heeft in eerdere uitspraken het beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens het niet betalen van het griffierecht, maar na betaling van het griffierecht is het verzet gegrond verklaard en de zaak terugverwezen naar de beroepsfase.
Tijdens de zitting heeft belanghebbende verklaard dat hij nog niet in de woning woont, wat van invloed is op zijn recht op aftrek van hypotheekrente volgens artikel 16, lid 1, letter h van de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 (LIB). Het Gerecht heeft geoordeeld dat belanghebbende geen recht heeft op aftrek van hypotheekrente, omdat de woning niet als hoofdverblijf ter beschikking staat. Ook de premie levensverzekering is niet aftrekbaar, omdat deze niet is verbonden aan een eigen woning die als hoofdverblijf ter beschikking staat.
Daarnaast heeft belanghebbende geprobeerd lijfrentetermijnen en buitengewone lasten voor zijn zieke dochter in aftrek te brengen, maar het Gerecht heeft geoordeeld dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij aan zijn dochter lijfrentetermijnen heeft betaald of dat hij uitgaven voor haar levensonderhoud heeft gedaan. Het beroep tegen de uitspraak op bezwaar is ongegrond verklaard, en het Gerecht heeft de Inspecteur opgedragen het door belanghebbende betaalde griffierecht te vergoeden.