ECLI:NL:OGEAC:2021:185

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
15 september 2021
Publicatiedatum
27 oktober 2021
Zaaknummer
CUR202001407
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aftrek hypotheekrente en levensverzekering in belastingzaak belanghebbende

In deze zaak heeft belanghebbende, die in juni 2017 is begonnen met de bouw van een woning, aanspraak gemaakt op aftrek van hypotheekrente en premie levensverzekering in zijn aangifte inkomstenbelasting voor het jaar 2017. De Inspecteur der Belastingen heeft de aanslag inkomstenbelasting opgelegd op basis van een belastbaar inkomen van NAf 68.317, waarbij de door belanghebbende opgevoerde aftrekposten niet zijn geaccepteerd. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt en later beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar. Het Gerecht heeft in eerdere uitspraken het beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens het niet betalen van het griffierecht, maar na betaling van het griffierecht is het verzet gegrond verklaard en de zaak terugverwezen naar de beroepsfase.

Tijdens de zitting heeft belanghebbende verklaard dat hij nog niet in de woning woont, wat van invloed is op zijn recht op aftrek van hypotheekrente volgens artikel 16, lid 1, letter h van de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 (LIB). Het Gerecht heeft geoordeeld dat belanghebbende geen recht heeft op aftrek van hypotheekrente, omdat de woning niet als hoofdverblijf ter beschikking staat. Ook de premie levensverzekering is niet aftrekbaar, omdat deze niet is verbonden aan een eigen woning die als hoofdverblijf ter beschikking staat.

Daarnaast heeft belanghebbende geprobeerd lijfrentetermijnen en buitengewone lasten voor zijn zieke dochter in aftrek te brengen, maar het Gerecht heeft geoordeeld dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij aan zijn dochter lijfrentetermijnen heeft betaald of dat hij uitgaven voor haar levensonderhoud heeft gedaan. Het beroep tegen de uitspraak op bezwaar is ongegrond verklaard, en het Gerecht heeft de Inspecteur opgedragen het door belanghebbende betaalde griffierecht te vergoeden.

Uitspraak

Uitspraak van 15 september 2021
BBZ nr. CUR202001407
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
[Belanghebbende], wonende te Curaçao,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Curaçao,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende is op 23 november 2018 een aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2017 opgelegd naar een belastbaar inkomen van NAf 68.317, resulterend in een te ontvangen bedrag van NAf 2.167.
1.2
Belanghebbende heeft op 7 januari 2019 daartegen bezwaar gemaakt.
1.3
Belanghebbende heeft op 29 mei 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar.
1.4
Het Gerecht heeft bij uitspraak van 7 september 2020 het beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard wegens het niet betalen van het griffierecht.
1.5
Belanghebbende heeft op 8 september 2020 een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 50.
1.6
Belanghebbende heeft op 24 september 2020 verzet tegen de uitspraak van het Gerecht aangetekend.
1.7
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 11 december 2020 de aanslag inkomstenbelasting verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van NAf 65.552.
1.8
Het Gerecht heeft bij uitspraak van 11 juni 2021 het verzet gegrond verklaard en de zaak terugverwezen naar de beroepsfase.
1.9
De Inspecteur heeft op 17 augustus 2021 een verweerschrift ingediend.
1.1
Belanghebbende heeft op 25 augustus 2021 nadere stukken ingediend.
1.11
De zitting heeft plaatsgevonden op 26 augustus 2021 te Willemstad. Belanghebbende is verschenen. Namens de Inspecteur is verschenen [A].
1.12
De Inspecteur heeft na de zitting op verzoek van het Gerecht nadere stukken ingediend.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende is in juni 2017 te [X] begonnen met de bouw van een woning (hierna: de woning), waarin hij na voltooiing van de bouw zelf wilde gaan wonen. Voor de financiering van de bouw van de woning heeft belanghebbende een hypothecaire lening afgesloten, ter zake waarvan hij vanaf 2017 hypotheekrente heeft betaald.
2.2
Een half jaar na de start van de bouw zijn er problemen met de aannemer ontstaan. De bouw is toen gestopt waarna belanghebbende een rechtszaak tegen deze aannemer is begonnen. Deze rechtszaak heeft belanghebbende in januari 2020 gewonnen. Door diefstal van ramen en deuren verkeert de woning in het jaar 2021 in ruwe staat en is ze nog steeds niet bewoond.
2.3
Belanghebbende heeft één dochter met geboortedatum 3 augustus 2004. In het jaar 2017 was belanghebbendes dochter 13 jaar oud. De dochter van belanghebbende heeft een aangeboren aandoening.
2.4
Belanghebbende heeft in zijn aangifte inkomstenbelasting voor het jaar 2017 een belastbaar inkomen van NAf 52.644 aangegeven.
2.5
Belanghebbende heeft in zijn aangifte persoonlijke lasten in aftrek gebracht. Deze lasten bestaan onder meer uit betaalde hypotheekrente ter zake van de eigen woning van NAf 6.626, betaalde premies levensverzekering van NAf 1.601 en aan de dochter betaalde lijfrentetermijnen van NAf 4.947. De Inspecteur heeft deze aftrekposten bij het opleggen van de aanslag niet geaccepteerd.
2.6
Belanghebbende heeft in zijn aangifte een bedrag van NAf 7.171 aan buitengewone lasten (voor aftrek van het drempelbedrag) opgevoerd. Dit bedrag is verdeeld in NAf 4.671 ten behoeve van ziektekosten en NAf 2.500 ten behoeve van uitgaven die zien op het noodzakelijke levensonderhoud van zijn dochter. De Inspecteur heeft het bedrag van NAf 2.500 ten behoeve van het noodzakelijke levensonderhoud van belanghebbendes dochter bij het opleggen van de aanslag niet geaccepteerd.
2.7
De aanslag inkomstenbelasting is, rekening houdende met het voorgaande, opgelegd naar een belastbaar inkomen van NAf 68.317.
2.8
In de bezwaarfase is het belastbaar inkomen van belanghebbende vastgesteld op NAf 65.552. Een bedrag van NAf 2.765 (van de in totaal NAf 6.626) ter zake van de betaalde hypotheekrente is alsnog als kosten van een geldlening die niet betrekking heeft op de eigen woning in aftrek toegestaan. Daarmee bedraagt de totale aftrek van rente en kosten geldlening, niet betrekking hebbende op de eigen woning, NAf 5.000.

3.GESCHIL

3.1
In geschil is of de aanslag naar het juiste bedrag is vastgesteld.
3.2
Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en stelt dat hij recht heeft op aftrek van hypotheekrente, premie levensverzekering, lijfrentetermijnen en aftrek van buitengewone lasten ter zake van zijn zieke kind.
3.3
De Inspecteur beantwoordt deze vraag bevestigend en stelt dat belanghebbende geen recht heeft op aftrek van voormelde door belanghebbende opgevoerde aftrekposten. De Inspecteur concludeert tot handhaving van het belastbaar inkomen zoals vastgesteld tijdens de bezwaarfase en tot bevestiging van de uitspraak op bezwaar.

4.OVERWEGINGEN

Beroep niet tijdig beslissen

4.1
Belanghebbende heeft op 29 mei 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van uitspraak op het bezwaar tegen de aanslag inkomstenbelasting 2017. Hangende onderhavige beroepsprocedure heeft de Inspecteur op 11 december 2020 alsnog uitspraak gedaan op het bezwaar. Belanghebbende heeft derhalve geen belang meer bij dit beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar. Dit beroep is mitsdien niet-ontvankelijk.
4.2
Het door belanghebbende ingestelde beroep van 29 mei 2020 wordt ook geacht te zijn gericht tegen de (reële) uitspraak op bezwaar van 11 december 2020 (GEA Curaçao, 17 april 2018, ECLI:NL:OGEAC:2018:57). Ook deze uitspraak is dus onderwerp van onderhavige procedure.
Kosten eigen woning en levensverzekering
4.3
Belanghebbende heeft in zijn aangifte inkomstenbelasting een bedrag aan hypotheekrente van NAf 6.626 opgevoerd. Van dit bedrag is NAf 2.765 in de bezwaarfase in aftrek toegestaan als niet op de eigen woning betrekking hebbende persoonlijke last. Belanghebbende is van mening dat hij ook recht heeft op aftrek van het overige deel van NAf 3.861. Verder heeft belanghebbende een bedrag van NAf 1.601 als premie levensverzekering in aftrek gebracht. De Inspecteur heeft die aftrek niet geaccepteerd.
4.4
Ingevolge artikel 16, lid 1, letter h van de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 (hierna: LIB) zijn als persoonlijke lasten aftrekbaar de rente van schulden en kosten van geldlening aangegaan ter verkrijging, onderhoud of verbetering van de eigen woning die als hoofdverblijf ter beschikking staat, alsmede de premies voor een aan die geldlening verbonden met de looptijd dalende overlijdensrisicoverzekering. Enkel in gevallen waarin sprake is van een met de looptijd dalende overlijdensrisicoverzekering, is aftrek van de premie mogelijk (vgl. GEA Curaçao 9 februari 2021, ECLI:NL:OGEAC:2021:22).
4.5
Belanghebbende is in juni 2017 begonnen met het bouwen van de woning. Belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat hij nog niet in de woning woont. Ingevolge de in 4.4 vermelde wettelijke bepaling is hypotheekrente aftrekbaar in het geval de woning belanghebbende als hoofdverblijf ter beschikking staat. Dit is in de situatie van belanghebbende niet het geval. Belanghebbende heeft dan ook op grond van artikel 16, lid 1, letter h LIB geen recht op aftrek van hypotheekrente.
4.6
De Inspecteur heeft ter zitting verklaard dat de Inspectie een tegemoetkomend beleid hanteert met betrekking tot de kosten van de eigen woning. Dit beleid houdt in dat in artikel 16, lid 1, letter h LIB vermelde kosten in verband met de eigen woning die belopen zijn in de twee jaren voorafgaande aan de feitelijke bewoning, in beginsel als persoonlijke lasten in aftrek worden toegestaan. Belanghebbende heeft ook op grond van het beleid geen recht op aftrek van hypotheekrente. Hij bewoont immers het woonhuis nog steeds niet. Belanghebbendes persoonlijke omstandigheden, zoals vermeld in 2.1 en 2.2, maken dit oordeel niet anders.
4.7
De betaalde premie levensverzekering is slechts aftrekbaar als de levensverzekering verbonden is aan een eigen woning die belanghebbende als hoofdverblijf ter beschikking staat. Nu daarvan in belanghebbendes geval geen sprake is, is het bedrag van NAf 1.601 ter zake van de overlijdensrisicoverzekering niet aftrekbaar.
4.8
Ten overvloede merkt het Gerecht met betrekking tot de levensverzekering op dat belanghebbende ter zitting heeft verklaard dat geen sprake is van een met de looptijd dalende levensverzekering.
Lijfrentetermijnen
4.9
Belanghebbende stelt dat hij tot een bedrag van NAf 4.947 aan lijfrente-uitkeringen heeft betaald aan zijn dochter. Ingevolge artikel 16, lid 1, letter a, sub 1 en 2 LIB zijn lijfrenten en periodieke uitkeringen aan bloed- en aanverwanten in de rechte lijn of in de tweede graad van de zijlijn slechts aftrekbaar als zij de tegenwaarde van een prestatie vormen. Naar het oordeel van het Gerecht heeft belanghebbende, op wie de bewijslast rust, tegenover de betwisting van de Inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat hij lijfrentetermijnen aan zijn dochter heeft betaald, laat staan lijfrentetermijnen die de tegenwaarde vormen van een prestatie. De enkele, niet bewezen, stelling dat hij regelmatig geld stuurt aan zijn in Nederland wonende dochter, is daarvoor onvoldoende.
Buitengewone lasten
4.1
Op grond van artikel 16A, lid 1, letter d, LIB behoren tot de buitengewone lasten de op de belastingplichtige drukkende uitgaven tot voorziening in het noodzakelijke levensonderhoud van kinderen tot 27 jaar die ten gevolge van ziekte of gebreken buiten staat zijn om de helft te verdienen van hetgeen lichamelijk of geestelijk gezonde kinderen, voor zover die kinderen niet bij machte zijn zelf inkomsten ter voorziening in hun levensonderhoud te verwerven.
4.11
Ingevolge artikel 16A, lid 4 LIB worden, de in het eerste lid onderdeel a, c en d bedoelde uitgaven in aanmerking genomen voor zover zij gezamenlijk meer bedragen dan 5 procent van het inkomen, doch ten minste
f.1.500. Voor belanghebbende geldt dat de drempel 5 procent van NAf 78.100, derhalve NAf 3.905 bedraagt.
4.12
Belanghebbende heeft in zijn aangifte een bedrag van NAf 7.171 aan buitengewone lasten (vóór aftrek van de drempel) opgevoerd. Enkel het bedrag van NAf 2.500 dat ziet op uitgaven voor levensonderhoud voor belanghebbendes ziek kind is in geschil.
4.13
Op belanghebbende, die aanspraak maakt op een aftrekpost, rust de bewijslast. Belanghebbende heeft bij zijn aangifte bankafschriften overgelegd waaruit blijkt dat hij maandelijks bedragen overmaakt ten behoeve van zijn dochter. Deze overschrijvingen hebben als omschrijving ‘alimentatie’. De stukken die belanghebbende heeft bijgevoegd zien op het jaar 2018. In de beroepsfase heeft belanghebbende, na verzoek van het Gerecht, geen nadere stukken overgelegd. Belanghebbende heeft derhalve niet aannemelijk gemaakt dat hij in het jaar 2017 uitgaven voor noodzakelijk levensonderhoud van zijn dochter heeft gedaan. Belanghebbende is niet geslaagd in zijn bewijslast en heeft derhalve geen recht op aftrek van een bedrag van NAf 2.500 ter zake van buitengewone lasten van zijn zieke dochter.

5.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

5.1
Het Gerecht ziet geen aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten.
5.2
In artikel 18, lid 5 van de LBB is bepaald dat, indien het Gerecht het beroep geheel of gedeeltelijk gegrond verklaart, de uitspraak tevens inhoudt dat de Inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoedt. In dit geval is het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard doch, alleen maar omdat alsnog uitspraak op bezwaar is gedaan. Een redelijke wetstoepassing brengt met zich mee dat ook in het onderhavige geval een vergoeding van griffierecht door de Inspecteur plaats dient te vinden.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart het beroep niet tijdig beslissen op bezwaar niet-ontvankelijk; en
-verklaart het beroep tegen de uitspraak op bezwaar ongegrond;
- draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van NAf 50 te vergoeden.
Deze uitspraak is gegeven door mr. drs. M.M. de Werd, rechter, en uitgesproken op 15 september 2021, in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.C.M.J. Bucx.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Emancipatie Boulevard Dominico “Don” Martina 18
Willemstad
Curaçao
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffieCUR@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
- natuurlijke personen: NAf 200
- personenvennootschappen en rechtspersonen: NAf 500