ECLI:NL:OGEAC:2021:172

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
28 september 2021
Publicatiedatum
5 oktober 2021
Zaaknummer
CUR202100902
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding tussen partijen met minderjarige kinderen en toepassing van artikel 1:150 BW

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 28 september 2021 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, die op 7 augustus 2010 te Curaçao zijn gehuwd. De vrouw heeft verzocht om echtscheiding, terwijl de man zich daartegen verzet en heeft aangevoerd dat de echtscheiding niet kan worden uitgesproken vanwege de minderjarige kinderen. Het Gerecht heeft vastgesteld dat het huwelijk tussen partijen duurzaam is ontwricht en dat de vrouw niet wenst te verzoenen met de man. De man heeft psychologische hulp gezocht om het huwelijk te redden, maar het Gerecht oordeelt dat de belangen van de vrouw om haar leven voort te zetten zwaarder wegen dan de belangen van de man bij het behoud van het huwelijk. Het Gerecht laat artikel 1:150 lid 2 BW buiten toepassing, omdat niet is gebleken dat de belangen van de minderjarige kinderen door de echtscheiding meer geschaad zullen worden dan door een scheiding van tafel en bed. De echtscheiding wordt uitgesproken, en het Gerecht beveelt de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap. Daarnaast is er een vervolgdatum vastgesteld voor de behandeling van kinderalimentatie en partneralimentatie.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Afdeling civiel
Zaaknummer: CUR202100902
Beschikking van 28 september 2021
Inzake:
[de vrouw],
wonende te Curaçao,
hierna te noemen: de vrouw,
gemachtigde: mr. R.E.M. Martis,
tegen
[de man],
wonende te Curacao,
hierna te noemen: de man,
procederend in persoon.

1.1. Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
- het inleidend verzoekschrift met producties, op 23 maart 2021 ter griffie ingediend;
- de mondelinge behandeling op 31 augustus 2021, alwaar de vrouw in persoon is verschenen bijgestaan door haar gemachtigde voornoemd en de man in persoon is verschenen;
- het door de man ter gelegenheid van die mondelinge behandeling ingediende verweer.
1.2.
De uitspraak is bepaald op heden

2.2. De feiten

2.1.
Partijen zijn op 7 augustus 2010 te Curaçao binnen algehele gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. Uit het huwelijk van partijen zijn drie thans nog minderjarige kinderen geboren, genaamd:
- [kind 1]geboren op [geboortedatum] in Curaçao;
-
[kind 2], geboren op [geboortedatum] in Curaçao;
-
[kind 3], geboren op [geboortedatum] in Curaçao (hierna ook: de minderjarigen).

3.De verzoeken en de beoordeling

3.1.
De vrouw heeft het gerecht verzocht primair de echtscheiding en subsidiair de scheiding van tafel en bed tussen partijen uit te spreken en heeft zich op het standpunt gesteld dat het huwelijk tussen partijen duurzaam is ontwricht.
3.2.
De man heeft verweer gevoerd. De man verzet zich tegen de door de vrouw verzochte echtscheiding en heeft het gerecht verzocht om, gelet op het feit dat de uit het huwelijk geboren kinderen nog minderjarig zijn, ingevolge artikel 1:150 lid 2 BW de echtscheiding niet uit te spreken. De man voert in dat kader aan dat hij zich ervan bewust is dat het huwelijk tussen partijen ontwricht is, echter wenst de man zich met de vrouw te verzoenen en heeft in dat kader reeds psychologische hulp aangezocht om zijn huwelijk te trachten te redden.
3.3.
De vrouw heeft volhard in haar primaire verzoek tot echtscheiding, stellende dat zij de relatie met de man niet wenst voort te zetten en een verzoening niet zal plaatsvinden. De man heeft dagelijks contact en omgang met de minderjarigen, zodat de man bij zijn verweer geen belang heeft.
3.4.
Het gerecht overweegt als volgt. Artikel 1:150 lid 2 BW bepaalt dat indien uit het huwelijk een of meerdere kinderen zijn geboren die nog minderjarig zijn, de echtscheiding op verzoek van een der echtgenoten niet kan worden uitgesproken tegen de wil van de andere echtgenoot, tenzij de echtgenoten ten minste drie jaren onafgebroken duurzaam gescheiden hebben geleefd. Het derde lid bepaalt dat de termijn van drie jaren door de rechter kan worden bekort, indien de andere echtgenoot zich schuldig heeft gemaakt aan wangedrag in zodanige mate dat van de echtgenoot die het verzoek heeft gedaan, niet kan worden gevergd het huwelijk te doen voortbestaan.
3.5.
Door partijen is ter zitting aangevoerd dat gedurende het huwelijk er zich twee incidenten hebben voorgedaan waarbij de man de vrouw fysiek hardhandig heeft behandeld. Deze incidenten zijn enige tijd geleden voorgevallen. Dat het huwelijk ontwricht is, is voldoende vast komen te staan. Partijen leven al sinds december 2020 gescheiden, waarbij de man de echtelijke woning heeft verlaten na een heftige woordenwisseling tussen partijen en bij de vrouw de wens niet meer bestaat de relatie voort te zetten. Dat er sprake is van wangedrag aan de zijde van een van beide partijen, en in dit geval de man, in zodanige mate dat van de vrouw niet gevergd kan worden het huwelijk te doen voortbestaan, is niet vast komen te staan. De echtscheiding kan dus, in beginsel, niet worden uitgesproken nu de man zich daartegen verzet en de kinderen van partijen nog minderjarig zijn.
3.6.
Het gerecht zal het in r.o. 3.4. genoemde wetsartikel echter buiten toepassing laten, dan wel het verweer van de man verwerpen en daarvoor is het volgende redengevend. De vrouw heeft ter zitting nadrukkelijk te kennen gegeven zich niet te willen verzoenen met de man en de relatie niet met hem te willen voortzetten. Partijen niet uit het echt te scheiden en in plaats daarvan de scheiding van tafel en bed uit te spreken, dient volgens de vrouw daarom geen enkel doel. De vrouw stelt dat zij vrij moet zijn om haar leven te kunnen voortzetten zonder de man. Nu de kinderen dagelijks omgang hebben met de man en zij ook niet zal beletten dat de omgang tussen de kinderen en de man wordt voortgezet, stelt de vrouw dat ook het belang van de minderjarigen de echtscheiding niet belet. De man heeft alleen aangevoerd dat hij de relatie wel wil redden en nog een kans wil om te kunnen verzoenen met de vrouw.
3.7.
Artikel 12 lid 1 van de Staatsregeling van Curaçao bepaalt dat ieder, behoudens bij of krachtens landsverordening te stellen beperkingen, recht heeft op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer.
Artikel 8 lid 1 van het EVRM bepaalt dat een ieder recht heeft op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie. Het tweede lid bepaalt dat geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
3.8.
Het bepaalde in art. 1:150 lid 2 strekt tot bescherming van de minderjarige kinderen, zoals ook tot uitdrukking is gebracht in de toelichting, aangehaald in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 3.2, welke deel uitmaakt van de Nota van wijziging waarbij een inhoudelijk overeenstemmende bepaling werd toegevoegd aan het ontwerp voor de Landsverordening, houdende vaststelling van de tekst van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (Staten van de Nederlandse Antillen, zitting 1999–2000–1937, no. 4, blz. 24). [1]
Uit de wetsgeschiedenis van artikel 1:150 lid 2 BW volgt dat deze bepaling berust op een uitdrukkelijke keuze van de wetgever. Aanvankelijk was aan de Staten van de Nederlandse Antillen een bepaling voorgesteld die overeenkomt met het huidige eerste lid van art. 1:150, ontleend aan art. 1:150 van het Nederlandse BW. De memorie van toelichting knoopt voor een belangrijk deel aan bij de verbetering die de invoering van Boek 1 BW in Nederland teweeg heeft gebracht in vergelijking met het vroegere wetboek, dat slechts een beperkt aantal echtscheidingsgronden erkende en waarbij in veel gevallen slechts door middel van de "grote leugen" (d.w.z. een enerzijds gesteld en anderzijds niet weersproken overspel) een echtscheiding kon worden verkregen(7). Bij Nota van wijziging is een bepaling toegevoegd die inhoudelijk overeenkwam met het huidige tweede lid van art. 1:150 BWNA. De toelichting vermeldt:
"Aan artikel 150 is, ter bescherming van minderjarige kinderen, een tweede lid toegevoegd, dat voorschrijft dat de ouders, wil een verzoek om echtscheiding van een van hen kunnen worden toegewezen, ten minste drie jaren duurzaam gescheiden hebben geleefd. Het is disproportioneel om, indien de echtgenoten samen kinderen hebben, echtscheiding absoluut te verbieden - wellicht hebben deze ouders inmiddels al kinderen bij een andere partner - maar in elk geval is het van belang dat de ouders niet lichtvaardig tot echtscheiding overgaan. In de praktijk zullen overigens de echtgenoten veelal reeds feitelijk uit elkaar gegaan zijn. De termijn van drie jaren is ontleend aan artikel 179, eerste lid, inzake de ontbinding van het huwelijk van echtgenoten die reeds van tafel en bed gescheiden zijn. Een gemeenschappelijk verzoek, waarbij de twee echtgenoten het met elkaar eens zijn, blijft wel mogelijk. Anders zou een "grote leugen" terugkeren in de procedure, hetgeen onwenselijk moet worden geacht." [2]
3.9.
Het belang dat dit artikel dient is dus, kort gezegd, een zekere drempel creëren tegen lichtvaardige scheidingen als er minderjarige kinderen in het spel zijn. Welke belangen van de minderjarige de wet met dit wetsartikel tracht te beschermen, volgt noch uit de wettekst noch de wetsgeschiedenis. Het gerecht is het met de wetgever eens dat de belangen van de minderjarige kinderen bij een echtscheiding voorop dienen te worden gesteld. Dit betekent niet zonder meer dat daarvoor nodig is dat echtelieden, waarvan één van hen de wens niet meer heeft het huwelijk voort te zetten, gedwongen in een huwelijk moeten worden gehouden voor een termijn van drie jaar.
3.10.
Partijen hebben ter zitting te kennen gegeven dat zowel de vrouw als de man dagelijks omgang hebben met de minderjarigen, ondanks dat de man niet meer in de echtelijke woning woont. Daarbij hebben partijen aangegeven dat het ook de bedoeling is dat beide ouders nauw betrokken blijven in het leven van de minderjarigen en bij de opvoeding en verzorging van hen. Daarvoor zullen partijen tevens een zorgregeling overeenkomen. Dat de belangen van de minderjarigen dus meer zullen worden geschaad door de echtscheiding dan door een scheiding van tafel en bed is het gerecht niet gebleken en door de man evenmin gesteld. Daar komt bij dat de minderjarigen zich er ook niet bewust van zullen zijn dat hun ouders juridisch niet echt gescheiden zijn maar slechts gescheiden zijn van tafel en bed. De feitelijke situatie voor de minderjarigen blijft hetzelfde, namelijk dat hun ouders niet langer bij elkaar wonen en zij niet langer samen een gezin vormen. Hierin zullen partijen hun kinderen hoe dan ook moeten steunen en begeleiden. Of dit proces wordt verzacht of vergemakkelijkt door een scheiding van tafel van bed voor de duur van drie jaar, volgt nergens uit. Waar het de man om gaat is dat hij de wens heeft het huwelijk van partijen te redden, terwijl die wens bij de vrouw niet langer bestaat. Het is het gerecht in deze zaak niet gebleken dat enige belangen van de minderjarigen door de echtscheiding zwaarder zullen worden geschaad dan door de scheiding van tafel en bed. Voor zover de wetgever met dit wetsartikel niet alleen de belangen van de minderjarigen heeft bedoeld te beschermen maar ook de belangen van (één van) de echtelieden, dan oordeelt het gerecht als volgt. De belangen van de man en de vrouw die in deze zaak tegen elkaar dienen te worden afgewogen zijn het belang van de man bij het kunnen redden van zijn huwelijk en het belang van de vrouw om haar leven in vrijheid te kunnen voortzetten. Het gerecht is van oordeel dat dit belang van de vrouw, dat tevens een grondrecht vormt, zwaarder weegt dan het belang van de man.
3.11.
Het voorgaande betekent dat het gerecht, bij nader inzien na beoordeling van de stellingen en verweren van partijen over en weer, het verweer van de man verwerpt en het primaire verzoek tot echtscheiding van de vrouw zal toewijzen.
Kinderalimentatie en partneralimentatie
3.12.
De vrouw heeft het gerecht verzocht om te bepalen dat de man NAf 1.425,43 per kind per maand, zal moeten betalen om in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen van partijen te voorzien. Tevens verzoekt de vrouw een bijdrage in de kosten van haar eigen levensonderhoud van NAf. 2.300,00 per maand.
3.13.
Het gerecht beschikt thans over onvoldoende informatie om tot een definitieve beoordeling van de verzochte onderhoudsbijdragen te kunnen komen. Partijen hebben ter zitting te kennen gegeven dat zij samen een onderneming, een aannemersbedrijf, exploiteren. Zowel de man als de vrouw is werkzaam voor dit bedrijf. Alle onkosten van het gezin zijn altijd uit de opbrengsten van de onderneming voldaan. In verband hiermee dienen partijen een akte te nemen omtrent hun inkomen, eventuele schulden en de daarmee verband houdende aflossingsverplichtingen, dit met bescheiden onderbouwd. Tevens dienen zij inzicht te geven in de financiële gegevens van het bedrijf van partijen doormiddel van het overleggen van jaarstukken en belastingaangiften. Ter zitting is gebleken dat de vrouw belast is met het voeren van de administratie van de onderneming, zodat zij makkelijker aan de over te leggen stukken zal kunnen komen. De zaak zal naar de hierna te vermelden rolzitting worden verwezen. De over te leggen inkomensgegevens, zoals salarisspecificaties, dienen betrekking te hebben op een periode van drie maanden direct voorafgaand aan deze beschikking. De over te leggen financiële gegevens, zoals jaarstukken en belastingaangiften, van de onderneming van partijen dienen betrekking te hebben op de afgelopen drie jaar.
3.14.
Iedere verdere beslissing zal aangehouden worden.

4.De beslissing

Het Gerecht:
4.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen van het op 7 augustus 2010 te Curaçao gesloten huwelijk;
4.2.
beveelt de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap waarin partijen zijn gehuwd;
4.3.
benoemt voor het geval dat partijen niet binnen een maand na deze uitspraak omtrent de keuze van een notaris overeenstemming hebben bereikt tot notaris ten overstaan van wie de werkzaamheden der verdeling zullen plaatsvinden: mr. A.R. Chatlein, notaris ter standplaats Curaçao of een van haar plaatsvervangers;
4.4.
benoemt tot onzijdige personen in geval van weigerachtigheid en/of nalatigheid van de man en/of de vrouw tot medewerking aan de werkzaamheden der verdeling, de deurwaarders: S.C.M. Ersilia en C.L. Villanueva, beiden wonende in Curaçao, ter vertegenwoordiging van respectievelijk de man en de vrouw;
4.5.
houdt de behandeling met betrekking tot het verzoek tot vaststelling van kinderalimentatie, partneralimentatie en zorgregeling met [kind 1], [kind 2] en [kind 3] aan tot de rolzitting familiezaken van
26 oktober 2021 om 8.30 uuropdat partijen stukken in het geding kunnen brengen en hun standpunt kenbaar kunnen maken;
bepaaltdat de vrouw op die datum de volgende bescheiden dient over te leggen:
• een berekening waaruit blijkt wat de behoefte is van de minderjarigen, met onderliggende stukken;
• een berekening van haar draagkracht, met onderliggende stukken, (zoals inkomensgegevens, eventuele schulden en de daarmee verband houdende aflossingsverplichtingen) die in elk geval betrekking hebben op de periode van 1 juni 2021 tot 1 augustus 2021;
• financiële gegevens betrekking hebbende op het bedrijf van partijen, zoals jaarstukken en belastingaangiften over de afgelopen drie jaar;
bepaaltdat de man op die datum de volgende bescheiden dient over te leggen:
• een berekening van zijn draagkracht, met onderliggende stukken, (zoals inkomensgegevens, eventuele schulden en de daarmee verband houdende aflossingsverplichtingen) die in elk geval betrekking hebben op de periode van 1 juni 2021 tot 1 augustus 2021;
4.6.
houdt aan iedere verdere beslissing.
Deze beschikking is gegeven door mr. K.A.M. Lasten, rechter, en op 28 september 2021 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.
BN/