ECLI:NL:OGEAC:2021:167

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
20 september 2021
Publicatiedatum
28 september 2021
Zaaknummer
CUR202000669
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige afbreking sollicitatieprocedure en schadevergoeding bij HNO Transitie en Exploitatie N.V.

In deze zaak vorderde eiseres, een inwoner van Curaçao, schadevergoeding van HNO Transitie en Exploitatie N.V. (HNO) na de onrechtmatige afbreking van haar sollicitatieprocedure voor een functie als lid van de raad van bestuur van HNO. Eiseres had haar arbeidsovereenkomst bij haar vorige werkgever, Refineria Isla Curaçao B.V., opgezegd in de veronderstelling dat zij per 1 juni 2019 bij HNO zou kunnen beginnen. De sollicitatieprocedure was in een vergevorderd stadium, maar op 26 april 2019 werd haar meegedeeld dat de minister van Gezondheid, Milieu en Natuur (GMN) haar benoeming niet wenste te aanvaarden, wat leidde tot de afbreking van de procedure. Eiseres stelde dat HNO onrechtmatig had gehandeld door de procedure af te breken zonder haar financieel te compenseren voor het nadeel dat zij had geleden door haar ontslag bij Isla.

Het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao oordeelde dat HNO onrechtmatig had gehandeld door de sollicitatieprocedure af te breken zonder eiseres te compenseren voor haar geleden schade. Het gerecht concludeerde dat eiseres in redelijkheid niet anders had kunnen begrijpen dan dat zij solliciteerde op de positie van statutair bestuurder van HNO. De vordering van eiseres om te verklaren dat er een arbeidsovereenkomst tot stand was gekomen, werd echter afgewezen, omdat er geen benoemingsbesluit door de raad van commissarissen was genomen. HNO werd veroordeeld tot schadevergoeding van NAf 327.491,66 bruto, wat de helft van de door eiseres geleden schade vertegenwoordigde, terwijl de andere helft voor haar eigen rekening bleef. HNO werd ook veroordeeld in de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Zaaknummer: CUR202000669
Vonnis d.d. 20 september 2021
in de zaak van:
[EISERES],
wonend te Curaçao,
eiseres,
gemachtigde: mr. W. ten Veen,
tegen
de naamloze vennootschap
HNO TRANSITIE EN EXPLOITATIE N.V., hierna: ‘HNO’,
handelend onder de naam CMC Exploitatie,
gevestigd te Curaçao,
gedaagde,
gemachtigden: mrs. D.A. Matroos-Piar en N.E. Soon.

1.Verloop van de procedure

Het procesverloop blijkt uit:
  • het verzoekschrift van 28 februari 2020;
  • de conclusie van antwoord;
  • de conclusie van repliek;
  • de conclusie van dupliek;
  • de akte uitlating producties van [eiseres];
  • de nadere producties van HNO van 4 juni 2021;
  • de ter zitting van 9 juni 2021 voorgedragen pleitnotities de gemachtigden.

2.Feiten

Het volgende wordt als vaststaand aangenomen:
a. [eiseres] (geboren in 1960) was van 1990 tot 1 juni 2019 werkzaam bij de raffinaderij te Curaçao, laatstelijk als ‘financial resources manager’ bij Refineria Isla Curaçao B.V. (hierna: Isla).
HNO (opgericht in 2018) exploiteert sinds 2019 het nieuwe ziekenhuis in Otrobanda.
De statuten van HNO bepalen onder meer het volgende:
- er is een raad van bestuur (hierna: RvB), die bestaat uit twee of drie leden;
- de leden van de RvB worden benoemd en ontslagen door de raad van commissarissen (hierna: RvC);
- een lid van de RvB wordt voor een periode van vier jaar benoemd;
- de RvC stelt de vergoeding (remuneratie) van de leden van de RvB vast;
- de leden van de RvC worden benoemd door de RvC, op bindende voordracht van de algemene vergadering van aandeelhouders.
Bij de notariële akte waarbij HNO is opgericht is [betrokkene 1] benoemd tot lid van de eerste RvB.
Op uitnodiging van [betrokkene 2] heeft [eiseres] op 7 maart 2019 gesolliciteerd voor de positie van lid van de raad van bestuur van HNO, met portefeuille bedrijfsvoering. Rond diezelfde tijd is in de media een advertentie gepubliceerd waarin HNO melding maakt van vacatures voor een lid van de RvB Medische Portefeuille en een lid van de RvB Portefeuille Bedrijfsvoering. In de advertentie wordt vermeld dat binnen de RvB besluitvorming plaatsvindt “volgens het uitgangspunt van collegiaal bestuur.”
Bij mail van 13 maart 2019 is [eiseres] uitgenodigd voor een sollicitatiegesprek met de selectiecommissie. De mail vermeldt dat deze commissie bestaat uit onder anderen [betrokkene 3] (beoogd voorzitter van de RvB), [betrokkene 4] (namens het selectiebureau) en eerder genoemde [betrokkenen 1 en 2]. Dit gesprek vond plaats op 19 maart 2019.
Bij mail van 20 maart 2019 heeft [betrokkene 4] aan [eiseres] laten weten het selectieproces met [eiseres] te willen voortzetten. In de mail worden onder andere “de volgende stappen in de procedure” genoemd:
“- Na het assessment en de referentiecheck zullen gesprekken met stakeholders worden ingepland. […] Ontmoetingen met o.a. het MRT [ministerieel regisseur en toezichthouder; toevoeging gerecht], MSB, Director HR ([betrokkene 5]), [betrokkene 1] en andere stakeholders waaronder mogelijk de minister vormen onderdeel van het programma. […]
- Het streven is om per 1 juni a.s. de indiensttreding te realiseren, uiteraard in onderling overleg.”
Bij mail van 21 maart 2019 heeft [eiseres] in haar reactie onder andere gemeld dat zij een opzegtermijn van twee maanden heeft, zodat – als indiensttreding per 1 juni beoogd wordt – “het hele aannameproces” eind maart moet worden afgerond. [Betrokkene 4] heeft daarop gereageerd met de woorden: “We gaan alles inzetten op 1 juni.”
i. Op 28 maart 2019 heeft eerder genoemde [betrokkene 5] (directeur HR van HNO) een “compensation statement” aan [eiseres] overhandigd. Dit statement vangt aan met de volgende zin:
“Onderstaand overzicht geeft de belangrijkste componenten weer van het voorstel dat de Raad van Commissarissen aan u doet:”
Het voorstel vermeldt als “duur overeenkomst van opdracht” een periode van vijf jaar, een proeftijd van twee maanden en een basissalaris van NAf 22.500 per maand. Een dag later heeft [betrokkene 5] een aangepast voorstel aan [eiseres] toegestuurd, met een verhoogd basissalaris van NAf 25.000 per maand. In de begeleidende mail vraagt [betrokkene 5] aan [eiseres] hem te laten weten of zij hiermee akkoord is.
Op 31 maart 2019 heeft [eiseres] haar arbeidsovereenkomst met Isla opgezegd met ingang van 1 juni 2019. [Eiseres] heeft [betrokkene 5] hierover op 1 april 2019 geïnformeerd, waarop deze heeft gereageerd met
“Wat een goed nieuws!”
In de weken daarna heeft [eiseres] nader contact gehad met [betrokkene 5] (onder andere over het regelen van afspraken met diverse betrokkenen en over het opstellen van het contract), met [betrokkene 3] (ter voorbereiding op de samenwerking) en met vertegenwoordigers van de medisch specialisten. Op 10 april 2019 heeft [eiseres] tevens gesproken met leden van het team van de MRT. Over dat gesprek heeft [betrokkene 5] op diezelfde dag aan [eiseres] laten weten:
“Was positief! Goed gedaan!”
Op de vraag van [eiseres] op 11 april 2019 of er reden is haar vertrek bij Isla nog niet aan haar medewerkers aldaar bekend te maken, heeft [betrokkene 5] onder andere geantwoord:
“Vanuit ons is er geen enkele reden om dat uit te stellen.”
Op 18 april 2019 heeft [betrokkene 5] [eiseres] onder meer het volgende geappt:
“de MRT komt as dinsdag bijeen om je contract te bespreken (en te tekenen)”.
Op 25 april 2019 heeft [betrokkene 5] [eiseres] uitgenodigd voor de volgende dag om haar “contract te bespreken.”
Op 26 april 2019 hebben [betrokkene 1] en [betrokkene 5] [eiseres] verteld dat HNO niet tot haar benoeming zal overgaan, omdat de Minister van GMN haar benoeming niet wenste te aanvaarden.
In zijn bericht aan [eiseres] van 26 april 2019 noemt [betrokkene 3] dit “shocking” en “embarassing”.
Op 2 mei 2019 vraagt [eiseres] per whatsapp aan [betrokkene 1] of de Minister ervan op de hoogte is dat [eiseres] haar ontslag bij Isla heeft ingediend en dat [eiseres] de kandidaat is die door de selectiecommissie is geselecteerd. [Betrokkene 1] antwoordt:
“[voornaam eiseres], bon tardi, [voornaam Minister] ta na altura di esaki I sa cu abo tabata kandidato cu comishon a selecta pa e puesto di bedrijfsvoering”.
Door [betrokkene 1] is vervolgens tevergeefs gepoogd Isla ertoe te bewegen de arbeidsovereenkomst tussen Isla en [eiseres] te hervatten. Op 6 mei 2019 schrijft [betrokkene 1] aan [eiseres]:
“Isla no por tuma bo bek na trabou pa no crea precedencia. Bo por bini Molenplein majan mainta 11’or pa nos papia kon ta kompensa e luna nan di 1 Juni - 31 December??”
Tot een vergelijk tussen partijen is het niet gekomen. [Eiseres] heeft zich beschikbaar gehouden voor de bestuursfunctie bij HNO waarop zij gesolliciteerd had. In maart 2020 is die functie door iemand anders ingenomen.
Op 7 juni 2019 bericht [betrokkene 5] [eiseres] dat hij vanwege de behandeling van [eiseres] heeft bedankt als (beoogd) commissaris van HNO:
“Lagami bisa prome ku mi ta hanja un inhustisia grandi loke nan a hasi ku bo. Esei ta e kausa di mi retiro.”

3.Vordering en verweer

3.1 [
Eiseres] vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I primair:
te verklaren voor recht dat er op 29 maart 2019 tussen partijen een arbeidsovereenkomst dan wel een overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen, die HNO dient na te komen;
II subsidiair:
te verklaren voor recht dat HNO de onderhandelingen onrechtmatig heeft afgebroken als gevolg waarvan HNO een schadevergoeding verschuldigd is op grond van het positief contractsbelang (inhoudende NAf 400.000 bruto x 5 jaren = NAf 2.000.000 bruto), althans een door het gerecht in goede justitie te bepalen bedrag aan schadevergoeding;
III meer subsidiair:
te verklaren voor recht dat HNO onrechtmatig heeft gehandeld door [eiseres] op het moment dat zij aankondigde haar baan bij Isla te gaan opzeggen niet te waarschuwen dat het sollicitatieproces nog niet volledig was doorlopen en de benoeming van [eiseres] nog niet definitief was als gevolg waarvan HNO een schadevergoeding is verschuldigd van de in de hieronder genoemde gederfde inkomsten voor een totaal bedrag van NAf 771.269.82 bruto:
1) 7 maanden salaris over juni 2019 - december 2019 245,328.44
2) Retroactieve salarisverhoging van 1% over jan ‘18 - dec ‘19 8,523.41
3) Ontslagvergoeding zoals berekend door Isla 401,131.47
4) 2 maanden tijdelijk contract jan ‘20 - feb ‘20 Isla 68,988.50
5) 2 maanden tijdelijk contract mrt ‘20 - apr ’20 (zonder benefits)
47,298.00 +
althans een in goede justitie te bepalen bedrag aan schadevergoeding;
IV in alle gevallen:
HNO te veroordelen in de kosten van het geding.
3.2
HNO heeft gemotiveerd verweer gevoerd en heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten.
3.3
Op de stellingen van partijen, voor zover voor de beoordeling van belang, zal hierna worden ingegaan.

4.Beoordeling

4.1
Tussen partijen is voorafgaand aan deze bodemprocedure een kort geding gevoerd, waarin [eiseres] een voorschot vorderde op het door HNO aan haar verschuldigde. Bij vonnis in kort geding van dit gerecht van 13 september 2019 (ECLI:NL:OGEAC:2019:201) heeft het gerecht het volgende overwogen:
[-]. Aan de vordering van [eiseres] ligt, kort weergegeven, het volgende betoog ten grondslag. [eiseres] heeft er gerechtvaardigd op vertrouwd dat inmiddels een arbeidsovereenkomst tussen partijen tot stand was gekomen dan wel dat zij daadwerkelijk tot lid van de RvB zou worden benoemd. Alle uitlatingen en gedragingen van de zijde van HNO wezen erop dat zij per 1 juni 2019 kon beginnen. Daarom ook was het verantwoord dat zij haar baan bij Isla opzegde, overigens met medeweten van HNO. Alle seinen stonden dus op groen, totdat zij op 26 april 2019 de mededeling kreeg dat het niet zou doorgaan omdat de minister van GMN niet akkoord was met de benoeming. Op dat moment had [eiseres] al de beschikking over een voorstel namens de RvC voor een arbeidsvoorwaardenpakket, waarmee zij op 29 maart 2019 had ingestemd. Nooit is [eiseres] erop gewezen dat de minister met haar benoeming of indiensttreding zou moeten instemmen.
[-]. [eiseres] stelt zich primair op het standpunt dat tussen haar en HNO een arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen, die HNO ten onrechte niet heeft nageleefd door haar niet per 1 juni 2019 in de gelegenheid te stellen haar werkzaamheden te verrichten tegen het overeengekomen salaris. HNO stelt zich echter op het standpunt dat een arbeidsovereenkomst niet tot stand kan zijn gekomen, omdat de procedure gericht was op benoeming tot lid van de RvB. Een bestuurder kan niet tevens werkzaam zijn op basis van een arbeidsovereenkomst (artikel 2:8 lid 5). Op haar beurt bestrijdt [eiseres] dat standpunt. Volgens haar is nooit aan de orde gekomen dat zij zou worden benoemd tot statutair bestuurder. Zij is er dus vanuit gegaan, en kon er ook vanuit gaan, dat zij als lid van de RvB zou functioneren zonder statutaire positie.
[-]. Dit debat vergt uitleg van de verklaringen en gedragingen van partijen over en weer. Meer specifiek rijst de vraag of [eiseres] de gedragingen en uitlatingen van de zijde van HNO zo heeft mogen begrijpen dat haar sollicitatie zou leiden tot een arbeidsovereenkomst. Naar het oordeel van het gerecht wijzen verschillende – voor [eiseres] kenbare – omstandigheden erop dat het de bedoeling van in elk geval HNO was dat de procedure zou leiden tot een benoeming van [eiseres] in een statutaire positie. Reeds de door HNO gepubliceerde vacature voor een “Lid Raad van Bestuur” wijst daarop. In de regel zal een lid van de RvB immers bestuurder zijn in de zin van de wet. Dat het op zichzelf ook anders kan, zoals [eiseres] heeft gesteld, doet daar niet aan af. Ook de omstandigheid dat het door [betrokkene 5] aan [eiseres] gepresenteerde voorstel expliciet namens de RvC is gedaan, wijst erop dat het sollicitatietraject gericht was op een positie als statutair bestuurder. Volgens de statuten worden de leden van de RvB immers door de RvC benoemd. Een benoeming door de RvC van een ‘gewone’ werknemer ligt niet voor de hand. Het voorstel van [betrokkene 5] spreekt overigens ook van een te sluiten overeenkomst van opdracht en niet van een arbeidsovereenkomst. Hier tegenover staan enkele omstandigheden die juist wijzen op een tot stand te komen arbeidsovereenkomst, zoals de beoogde duur van de aanstelling (vijf jaar in plaats van de in de statuten genoemde periode van vier jaar). Die omstandigheden zijn in het licht van de hiervoor genoemde punten echter niet zwaarwegend genoeg.
[-]. Naar voorlopig oordeel moet het er daarom voor worden gehouden dat partijen doende waren toe te werken naar een benoeming van [eiseres] tot (statutair) bestuurder door de RvC. Een positie als statutair bestuurder kan per definitie niet samengaan met een arbeidsovereenkomst (artikel 2:8 lid 5 BW). Daarom heeft [eiseres] er niet gerechtvaardigd op vertrouwd dat met het contact over (en de mogelijke instemming met) het arbeidsvoorwaardenpakket een arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen. Op schending van de verplichtingen uit hoofde van een arbeidsovereenkomst kan de vordering van [eiseres] dus niet worden gebaseerd.
[-]. [eiseres] heeft zich (terecht) niet op het standpunt gesteld dat zij inmiddels was benoemd tot lid van de RvB. Een daartoe vereist besluit van de RvC is immers nooit genomen. De vordering kan dus ook niet worden gebaseerd op schending van de met een dergelijke benoeming samenhangende overeenkomst van opdracht.
[-]. [eiseres] heeft haar vordering subsidiair gebaseerd op onrechtmatige daad. […]
[-]. De onderhavige situatie wordt hierdoor gekenmerkt dat partijen in onderhandeling waren over benoeming van [eiseres] tot lid van de RvB en dat HNO die onderhandelingen heeft beëindigd, omdat – zo is aannemelijk – de minister van GMN niet akkoord was met de benoeming van [eiseres]. Zo bezien ligt het in de rede de vordering van [eiseres] te beoordelen in het licht van de rechtspraak van de Hoge Raad over afgebroken onderhandelingen. Kern van die rechtspraak is dat ieder van de onderhandelende partijen vrij is de onderhandelingen af te breken, tenzij dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.
[-]. Mogelijk meent [eiseres] dat het HNO in de gegeven omstandigheden niet vrij stond de onderhandelingen af te breken, althans niet op de grond dat de minister van GMN niet met haar benoeming akkoord was. Uit de stellingen van [eiseres] kan echter niet worden afgeleid dat de hoge drempel voor aansprakelijkheid bij afgebroken onderhandelingen in dit geval is voldaan. In dat verband speelt een rol dat, hoewel volgens de statuten de RvC beslist over de benoeming van bestuurders en niet gebleken is dat hij daarvoor toestemming nodig heeft van het Land als aandeelhouder (laat staan van de minister), het voor [eiseres] van aanvang af kenbaar is geweest dat de minister als een van de stakeholders beschouwd werd. Dat volgt immers al uit de mail van 20 maart 2019, waarin het proces is beschreven. Niet zonder meer kan daarom worden aangenomen dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat de RvC de opvatting van de minister van betekenis heeft geacht voor het al of niet voortzetten van de selectieprocedure. Niet uitgesloten acht het gerecht dat in een eventuele bodemprocedure, als het partijdebat specifieker is toegespitst op aansprakelijkheid bij afgebroken onderhandelingen, alsnog tot aansprakelijkheid van HNO wordt geconcludeerd. Bij de huidige stand van het debat is die aansprakelijkheid echter onvoldoende aannemelijk om op basis daarvan een geldvordering in kort geding te kunnen toewijzen.
[-]. Mogelijk bedoelt [eiseres] ook dat HNO onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door haar op het moment dat zij haar baan bij Isla opzegde niet te waarschuwen dat de benoeming nog niet definitief was. Op zichzelf is aannemelijk dat [eiseres] HNO tegemoet heeft willen komen door haar baan op te zeggen op een dusdanig moment dat zij, zoals HNO graag wilde, per 1 juni 2019 kon beginnen. Vast staat ook dat [eiseres] HNO van de opzegging op de hoogte heeft gehouden en dat HNO (althans [betrokkene 5]) haar daarvan niet heeft weerhouden.
[-]. Naar voorlopig oordeel is dit echter niet onrechtmatig. De afweging om al dan niet tot opzegging van haar arbeidsovereenkomst met Isla over te gaan ligt in de risicosfeer van [eiseres] en zij is in beginsel zelf verantwoordelijk voor de keuzes die zij daarin heeft gemaakt. Zij is tot opzegging overgegaan op een moment dat zij nog niet beschikte over een benoemingsbesluit en/of een getekend contract. [eiseres] moet geacht worden te hebben geweten dat op dat moment “het hele aannameproces” nog niet was afgerond, ook omdat zij op dat moment nog niet met alle in de mail van 20 maart 2019 genoemde “stakeholders” had gesproken. In deze omstandigheden kan het enkele feit dat [betrokkene 5] haar niet heeft gewaarschuwd niet als onrechtmatig worden beschouwd.
4.2
Op grond van de in de onderhavige bodemprocedure vastgestelde feiten en hetgeen partijen hebben aangevoerd, neemt het gerecht voorgaande overwegingen over en maakt deze tot zijn definitief oordeel, met dien verstande dat, zoals hierna zal worden toegelicht, thans (wel) geoordeeld moet worden dat HNO onrechtmatig jegens [eiseres] heeft gehandeld door haar sollicitatieprocedure af te breken zonder een deel van haar schade te vergoeden.
4.3
Het gerecht is derhalve van oordeel dat [eiseres] in redelijkheid niet anders heeft kunnen begrijpen dan dat zij solliciteerde op de positie van statutair bestuurder van HNO en (dus) niet op een vacature voor een werknemer in loondienst. Haar primaire standpunt dat een arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen wordt dus verworpen. Ook haar subsidiaire standpunt dat een overeenkomst van opdracht is tot stand gekomen moet worden verworpen. Een benoemingsbesluit door de RvC, zoals ook door de statuten van HNO vereist, ontbreekt immers. [Eiseres] is geen lid van de RvB van HNO geworden en de daarmee samenhangende opdracht en beloning hebben geen doorgang gevonden. De door [eiseres] onder I gevraagde verklaring voor recht kan dus niet worden toegewezen.
4.4
De door [eiseres] onder II gevraagde verklaring voor recht is wel toewijsbaar, met bepaling van het door HNO verschuldigde bedrag aan schadevergoeding. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.5
De RvC van HNO is ingevolge de statuten het orgaan dat bevoegd was [eiseres] als bestuurder te benoemen en om de haar als bestuurder toekomende beloning vast te stellen. Nadat [eiseres] had gesolliciteerd en de selectieprocedure was ingegaan, heeft de RvC haar een voorstel en een aangepast voorstel gedaan voor onder meer haar beloning. De tijd drong voor HNO, en HNO was ermee bekend en juichte toe dat [eiseres] haar baan bij Isla tijdig had opgezegd om per 1 juni 2019 bij HNO te kunnen aantreden. Nergens in de correspondentie is door HNO aan de rem getrokken of een voorbehoud gemaakt. Integendeel, alles wees op eensgezindheid over [eiseres]’ kandidatuur onder de bij de sollicitatie van [eiseres] betrokkenen, onder wie de leden van de selectiecommissie, (beoogd) commissarissen en bestuurders.
4.6
De commissarissen en de Minister zijn geen partij in dit geding, zodat wat betreft hun handelwijze en beweegredenen rond de beëindiging van de sollicitatieprocedure van [eiseres] moet worden afgegaan op hetgeen door [eiseres] en HNO is aangevoerd. Afgaand op, moet worden geconcludeerd dat de RvC zich te elfder ure heeft laten terugfluiten door de Minister, die [eiseres] - zonder haar ooit te hebben gesproken - niet zag zitten als bestuurslid van HNO. Een gesprek tussen de RvC en [eiseres] met tekst en uitleg over deze wending heeft niet plaatsgevonden. Over de aard van de bezwaren van de Minister tegen [eiseres] is door partijen niets concreets gesteld. Volgens HNO viel de Minister over het ontbreken van ziekenhuiservaring van [eiseres] (die de uiteindelijk benoemde financieel bestuurder volgens [eiseres] ook niet had), terwijl [eiseres] stelt dat haar door [betrokkene 1] en [betrokkene 5] is gezegd is dat meespeelde dat de Minister haar als een ‘Europese Nederlander’ zag.
4.7
Hoe dan ook, onverklaard is gebleven waarom de RvC, niettegenstaande i) haar statutaire taak en bevoegdheid, ii) het door [eiseres] doorlopen traject, iii) het door de RvC aan [eiseres] gedane voorstel en iv) de opzegging door [eiseres] van haar baan bij de Isla, op het laatste moment haar oren heeft laten hangen naar de Minister, aan wie statutair noch wettelijk enige beslissingsbevoegdheid toekwam. Dat ‘onvoldoende politiek draagvlak’ zou bestaan voor [eiseres] (die zelf niet politiek actief was) en dat het een ‘politiek gevoelige’ functie zou betreffen, is door HNO gesteld maar niet uitgewerkt. Zonder toelichting, die ontbreekt, is niet duidelijk wat HNO hieronder verstaat, bij wie het politiek draagvlak zou moeten bestaan, in welk (algemeen of concreet) opzicht dit voor HNO als naamloze vennootschap van belang was en in hoeverre en in welke zin het ontbreken van politiek draagvlak voor [eiseres] HNO zou kunnen opbreken. Daarbij verdient opmerking dat de vacaturetekst en de correspondentie met [eiseres] over de selectieprocedure niets vermelden over een vereist politiek draagvlak. Dat politiek draagvlak was vereist, volgt ook niet uit de statutaire bepaling dat de algemene vergadering van aandeelhouders van HNO (naar het gerecht begrijpt: indirect het Land Curaçao) het bestuur aanwijzingen kan geven over ‘de algemene lijnen van het te volgen financiële, sociale en economische beleid’.
4.8
Gelet op het voorgaande, kan niet geoordeeld worden dat HNO de sollicitatieprocedure van [eiseres] in redelijkheid heeft kunnen afbreken in de fase waarin en op de grond en wijze waarop zij dat heeft gedaan.
4.9
HNO was ermee bekend dat [eiseres] met het oog op haar bestuursfunctie bij HNO haar arbeidsovereenkomst met Isla beëindigde, met het daaraan verbonden inkomensverlies als gevolg. Dat het de eigen keuze van [eiseres] is geweest haar arbeidsovereenkomst met Isla op te zeggen, is juist. Dat is een omstandigheid die rechtvaardigt dat een deel van de schade voor rekening van [eiseres] dient te blijven - waarover hierna - maar neemt niet weg dat de ontslagname meeweegt bij de gerechtvaardigde belangen van [eiseres] waarmee HNO in de onderhandelingen rekening diende te houden. Gelet daarop en gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, had HNO in redelijkheid de sollicitatieprocedure niet mogen afkappen zonder [eiseres] tegemoet te komen in haar financieel nadeel. In zoverre is de gevraagde verklaring voor recht toewijsbaar dat HNO de onderhandelingen onrechtmatig heeft afgebroken en gehouden is tot schadevergoeding.
4.1
HNO heeft op goede grond (subsidiair) aangevoerd dat, in geval zij verplicht is tot schadevergoeding, de schade op grond van artikel 6:101 BW in elk geval deels ten laste moet blijven van [eiseres] wegens eigen schuld. Door ontslag te nemen voordat zij haar aanstelling als bestuurder van HNO zwart op wit had, heeft [eiseres] een gok gewaagd en daarmee risico genomen. Zij had het zekere voor het onzekere kunnen nemen door af te wachten, maar heeft dat om haar moverende redenen niet gedaan. Het gerecht ziet hierin aanleiding de schade voor 50% aan HNO en voor 50% aan [eiseres] toe te rekenen.
4.11
Het (totale) financieel nadeel van [eiseres] kan in redelijkheid begroot worden op het inkomen dat zij nog genoten zou hebben indien zij bij Isla in dienst was gebleven tot en met 31 december 2019, per welke datum Isla haar operatie zou beëindigen, vermeerderd met de beëindigingsvergoeding die [eiseres] - zoals alle werknemers van Isla, maar in haar geval gebaseerd op 29 dienstjaren - zou hebben ontvangen. Dat [eiseres] in aanmerking zou zijn gekomen voor een tijdelijke verlenging is door HNO bestreden en acht het gerecht te onzeker. Ten aanzien van de volgende door [eiseres] met van Isla afkomstige bescheiden onderbouwde posten geldt evenwel dat aangenomen moet worden dat deze door [eiseres], had zij haar dienstverband niet opgezegd, zouden zijn genoten (steeds bruto):
1) 7 maanden salaris over juni 2019 - december 2019 245,328.44
2) Salarisverhoging van 1% over jan ‘18 - dec ‘19 8,523.41
3) Ontslagvergoeding zoals berekend door Isla
401,131.47 +
totaal NAf 654.983,32
4.12
Dit bruto-bedrag van NAf 654.983,32 is de door [eiseres] geleden schade als gevolg van de afstand van haar aanspraken op Isla ten behoeve van haar (ook door HNO gewenste) aantreden bij HNO per 1 juni 2019. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen over de schuldverdeling, dient HNO [eiseres] de helft van dit bedrag te vergoeden.
Slotsom
4.13
De afbreking door HNO van [eiseres]’ sollicitatieprocedure voor de functie van lid van de raad van bestuur zonder [eiseres] te compenseren voor het door haar geleden nadeel, was onrechtmatig. HNO is op die grond gehouden een deel van de door [eiseres] geleden schade - de helft - te vergoeden. De andere helft blijft voor rekening en risico van [eiseres]. De subsidiair door [eiseres] gevraagde verklaring voor recht zal in die zin worden toegewezen.
4.14
De overige stellingen van partijen kunnen niet tot een ander oordeel leiden en behoeven geen bespreking.
Uitvoerbaarheid bij voorraad en proceskosten
4.15
De te geven verklaring voor recht kan naar haar aard niet uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. De beslissing over de proceskosten wel. HNO zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden veroordeeld. Het gemachtigdensalaris zal worden geliquideerd op basis van tarief 8, 3,5 punten.

5.Beslissing

Het Gerecht:
5.1
verklaart voor recht dat HNO de onderhandelingen met [eiseres] onrechtmatig heeft afgebroken als gevolg waarvan HNO aan [eiseres] een schadevergoeding verschuldigd is gelijk aan NAf 327.491,66 bruto;
5.2
veroordeelt HNO in de kosten van het geding aan de zijde van [eiseres] gerezen, tot aan deze uitspraak begroot op NAf 7.500 aan griffierecht, NAf 429,15 aan oproepingskosten en NAf 10.500 voor salaris gemachtigde;
5.3
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
5.4
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.E. de Kort, rechter in het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, en in aanwezigheid van de griffier op 20 september 2021 in het openbaar uitgesproken.